Bob zonder zorg
(ca. 1937)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
kend onder den naam: Instituut Bechstein. Oorspronkelijk gebouwd voor heerenhuis, was het pand later door den heer Bechstein als school ingericht. De ruime kamers waren thans herschapen in even zovele klassen, en daardoor miste het instituut misschien juist dat kale en ongezellige, dat men in sommige scholen vindt. Bob zat in de zevende klas, naast een jongen, die Flip Vanderduin heette en een echte grappenmaker was. Niettegenstaande dat behoorde hij tot de beste leerlingen van de zevende, en de komische luchthartigheid, waarmee hij zijn lessen leerde, wekte voortdurend de verbazing van zijn klasgenoten. Want Flip Verduin was ontegenzeggelijk een genie in het onthouden, hij had een bijzonder helder verstand en was verbazend vlug van begrip. Daardoor kon hij nog al eens een ‘potje’ breken bij meester Steenberg, die anders volstrekt niet hield van grappen, als het tijd van leren was. De middagschooltijd begon. Aan de orde was Franse grammaire. Meester Steenberg overhoorde op het rijtje af, en had er schik in, want de jongens antwoordden prompt. Bob hoopte nu maar, dat hij niet aan de beurt zou komen, maar die hoop werd al kleiner en kleiner, naarmate zijn beurt naderde. | |
[pagina 18]
| |
‘Toe, zeg jij eens voor,’ fluisterde Bob z'n buurman toe. ‘Voor,’ zei Flip gevat. Bob keek hem met verbazing aan. ‘Nou, je zegt toch: zeg eens voor! En nou heb ik 't gezegd,’ zei Flip fluisterend. ‘Aardig ben je, zeg.’ ‘Bob Versteeg!’ zei meester Steenberg. ‘Ga jij eens verder!’ Bob zweeg en stiet z'n buurman aan, die hem een stomp teruggaf. ‘Kom Bob! De vrouwelijke zelfstandige naamwoorden!’ ‘O ja,’ zei Bob, alsof hem plotseling een licht opging, maar in werkelijkheid was 't hem nog even duister, ‘o ja, vrouwelijk zijn de namen van... van...’ ‘Voor,’ zei Flip zachtjes, ‘voor, voor...’ ‘Ach houd je snuit, vrouwelijk zijn de namen van...’ ‘Heb je je les niet geleerd, Bob?’ vroeg meester en hij nam zijn potlood op, om een aantekening achter Bob's naam te plaatsen. ‘Ja, jongen, dat hoorde ik al dadelijk. Het spijt me wel voor je, maar het is deze week nu al de derde maal, dat je een les mist. Dat gaat zo niet, Robert!’ Als meester Steenberg den Zondagsen naam ‘Robert’ gebruikte, dan was er onweer aan de lucht, dat wist Bob reeds lang. Soms dreef | |
[pagina 19]
| |
zo'n onweer over, maar o wee, als het losbarstte! ‘Het gaat zo niet, kameraad,’ herhaalde de onderwijzer. ‘Op die manier komen wij nooit klaar voor de H.B.S. Denk toch eens een beetje aan de toekomst, Robert! Je bent zo'n echte Bob-zonder-zorg, zo'n fladderende vlinder. Maar zo komen de Franse lessen er niet in! Ik zal de moeite nemen om je vanmiddag na schooltijd nog eens te overhoren.’ Beschaamd keek Bob naar het blad van z'n tafel. Hij had inderdaad spijt van z'n zorgeloosheid, vooral nu de andere jongens de les zo goed kenden. Flip Vanderduin nam Bob's beurt over en ratelde zó snel de bepalingen voor het vrouwelijk geslacht achter elkaar af, dat meester Steenberg er om lachen moest, want Flip trok tijdens dat opzeggen zulke vermakelijke gezichten, alsof de hele Franse grammaire voor hem maar een peulschilletje was. Gedurende dat snelle opzeggen kneedde hij met zijn vingers een natgemaakte papierprop in elkander, en bij het laatste woord schoot hij de prop zo krachtig met duim en vinger weg, dat ze met een smak tegen het bord vloog en daar zitten bleef, wat meester niet bemerkte en een onderdrukt gelach veroorzaakte. ‘Mooi!’ zei meester Steenberg en zette 't | |
[pagina 20]
| |
hoogste cijfer achter Flip's naam. ‘Mooier kan het niet!’ zei Flip lachend, de prop bedoelend. Bob keek simpel voor zich uit. Ajakkes! alweer nablijven vanmiddag. Wat had je nou toch aan dien Fransen poespas? Loop, hij zou wel zorgen, dat hij nooit van z'n leven iets met de Fransen te maken zou hebben. Waarom spraken die lui ook geen fatsoenlijk Nederlands? Was de grote vacantie er maar! Hè, nog drie weken en dan... Fijn zou die wedstrijd worden. Vlaggen, toeschouwers, pistoolschot, toejuichingen... ‘Zeg Flip,’ stootte hij z'n buurman aan. ‘Val van de wip,’ rijmde de ander. ‘Ach, wees niet zo flauw. Zeg, je doet toch mee?’ ‘Natuurlijk! Ik win 't vast van jullie allemaal.’ ‘Phoe! Wat een bluf! Ik maak een weddenschap met je, dat je 't geen halven kilometer uithoudt!’ ‘Robert Versteeg!’ riep meester Steenberg, ‘je krijgt nòg een aantekening voor je praten.’ Bom! dat ging weer prachtig vanmiddag. Hij had vandaag weer een echten ongeluksdag, hoor! Soms gingen er weken voorbij zonder één slechte aanteekening en dan weer opeens regende het aanmerkingen en straf- | |
[pagina 21]
| |
fen. En die herinnering aan betere weken deed Bob opeens met alle wilskracht het besluit nemen, om goed op te letten en z'n beste beentje voor te zetten. Die twee slechte aantekeningen waren nu voorlopig voldoende, en het kostte wat het wilde, hij zou meester nu eens laten zien, dat hij volstrekt geen Bob-zonder-zorg was. Na de Franse les volgde het rekenuurtje. Meester Steenberg liet ze de opgaven eerst mondeling, daarna schriftelijk behandelen en ging dan de klas rond om de sommen te corrigeren. Inderdaad zette Bob zijn beste beentje voor. Hij rekende de sommen juist en nauwkeurig uit en schreef ze netjes in zijn schrift. Midden onder dien nauwgezetten arbeid werd hij opgeschrikt door een stuk van een houten liniaal, dat iemand op zijn bank wierp. Flip, die het zag, proestte even en zette zijn werk voort. Maar Bob, wreed gestoord in zijn ernstigen arbeid, nam driftig het eindje hout van zijn bank, en, zonder te kijken in welke richting het projectiel verdween, slingerde hij het met kracht van zich af. Opeens - tot Bob's groten schrik - klonk meesters stem: ‘Wie gooit mij dat tegen het hoofd?’ Rood van schaamte en schrik keek Bob den meester aan. | |
[pagina 22]
| |
‘Jij, Versteeg?’ Bob knikte, wist niet wat te zeggen. Toen was het met meesters kalmte gedaan. ‘Zeg eres, ventje, ben je van plan, op dié manier te beginnen? Spreek op, jongen, want je brengt me tot het uiterste. Waarom deed je dat?’ ‘Mijnheer ... mijnheer ... het... was een ... ongeluk,’ stotterde Bob, die geheel uit het veld geslagen was door de onverwachte wending van de zaak. ‘Onzin, als je werkt, heb je niet te gooien. En bovendien, kwaje rakker, ontzie jij je niet om mij als mikpunt te kiezen! Verlaat ogenblikkelijk de klas! Ogenblikkelijk!’ Zwijgend stond Bob uit zijn bank op en verliet het lokaal. Buiten, in het portaal, stond hij als verslagen tegen den muur. Voetstappen naderden, de directeur verscheen op de trap. ‘Komaan! Mijnheer Versteeg uit de klas gezet? Dat is wat fraais, Robert. Ik zal eens even bij je meester gaan informeren.’ De heer Bechstein trad de zevende klas binnen en keerde na verloop van enigen tijd weer terug. Met vertoornden blik zag hij Bob aan. ‘Voor jou is hier geen plaats meer!’ sprak | |
[pagina 23]
| |
hij op strengen toon. ‘Jij moet maar eens een poosje opgesloten worden, dat zal jouw overspannen zenuwen wel wat tot bedaren brengen! Volg me!’ De heer Bechstein daalde, gevolgd door Bob, de trap af en opende in de benedencorridor een soort van muurkast, waarin de schoonmaakster haar emmers en boenders bergde. ‘Hierin!’ gebood de directeur, ‘en als de school uitgaat, zal ik je wel weer komen halen.’ Bob werd in de grote kast opgesloten en de directeur stak den sleutel bij zich. Het washok werd een weinig verlicht door een klein, vierkant raampje, dat op een binnenplaatsje uitzag. Vier witte wanden omringden den gevangene, tegen den muur stonden de in elkaar gezette emmers en in een hoek bevond zich een waterkraan, waaruit de werkster haar emmers vulde. Bob zette zich op een omgekeerden emmer, liet het hoofd in de handen rusten en verviel in een somber gepeins. Hij huilde of weeklaagde niet, maar zijn hart was vol bitterheid. Ja, de meester had gelijk, hij was een echte Bob-zonder-zorg! Wild en woest, zonder te zien waarheen, had hij het stukje hout van zich afgegooid! En dit was nu het resultaat van zijn goede voornemens! Opgesloten | |
[pagina 24]
| |
in een washok! Dat was de diepste vernedering, die men den jongens op het Instituut Bechstein kon aandoen! En dat alleen om een ellendig noodlottig toeval! Waarom moest juist meester Steenberg in de richting van zijn projectiel staan? O, hij was wel ongelukkig. Het hielp hem al evenmin, of hij al zijn best deed en trachtte vooruit te komen. Wraak nemen? Hoe? Op wien? Op meester Steenberg? Alsof die de oorzaak was! Neen, hij zou de zaak met meester Steenberg wel in orde maken, dat was een veel te goeie baas om kwade vrienden mee te blijven. Maar de vernedering van den directeur, dat opsluiten in een hok als een grote misdadiger, neen, dat liet hij zich niet aandoen! En Bob, die, zonder dat hij het wist of begreep, weer heel erg ‘zonder-zorg’ handelde, ging de waterkraan, zover hij kon, openzetten. Doordat de hoofdleiding gesloten was, ontsnapte nu dadelijk geen druppel. Maar den volgenden morgen zou de vestibule gedweild worden en daarom was te verwachten, dat de directeur als gewoonlijk, de hoofdleiding even voor het naar huis gaan, openen zou. Dat kon wat moois worden! Om vier uur werd Bob uit zijn gevangenis | |
[pagina 25]
| |
bevrijd. De heer Bechstein, menende, dat Bob de hele kwestie maar met zijn onderwijzer moest uitmaken, liet hem na een korte, ernstige vermaning heengaan. En nauwelijks had Bob de schooldeuren achter den rug, of hij slingerde onverschillig zijn boekentas door de lucht, mopperde, dat de hele boel hem niets meer kon schelen, en dat hij 't net goed vond, dat de hele school maar eens flink onder water liep! |
|