| |
| |
| |
XVIII.
De laatste woorden eens Magistraats.
‘Als de duivel oud is, wordt hij heremijt.’ Zoo luidt een vlaamsch spreekwoord, dat reeds door onze voorvaderen moet gekend geweest zijn, en hetwelk tot heden toe waarheid is gebleven en wellicht altijd blijven zal.
Dit gezegde is niet alleen toepasselijk op eenen mensch, die, den bloei zijns levens ongeregeld doorgebracht hebbende, in rijperen leeftijd tot betere gedachten komt; maar het mag ook, in ruimere opvatting, gebruikt worden opzichtens iemand, die, na in zijne jeugd onder staatkundig opzicht eenen al te grooten ijver aan den dag gelegd, of, onder eenig ander maatschappelijk oogpunt, eene misplaatste eenwilligheid nageleefd te hebben, door het verlies van geesteskracht bedaard, ofwel door de gezonde rede en het hooren en zien zijne vroegere dwaling bekennende, de laatste dagen zijns levens naar de wetten der verdraagzaamheid en inschikkelijkheid regelt.
Mr van Wateren, met wien wij ons een oogenblik willen bezighouden, behoorde noch tot de eene, noch andere dier twee soorten van lieden, doch men kan hem met meer of min recht, onder deze laatste rangschikken. Hij had zich
| |
| |
wel met geene eigenlijke staatkunde ingelaten, maar had weleens eene al te overdreven stijfhoofdigheid aan den dag gelegd en daardoor aan wezenlijk goede zaken hinderpalen gesteld.
Nog tien volle jaren na de verheffing van Ten-Broeke tot zelfstandige gemeente, had hij het burgemeesterschap te Vaderoord bekleed. Van korts na die gebeurtenis af had hij eene zekere onverschilligheid nopens het lot dier nieuwe gemeente opgevat; maar al dien ijver, welken Ten-Broeke's bestuur liet blijken, al die met zooveel wijsheid belegde hervormingen die het er invoerde, bemerkt hebbende, was hij van lieverlede een min of meer aandachtig oog beginnen vestigen op den gang van dat jonge dorp, en had zelfs eindelijk met belangstelling de wegen nagespeurd, die het ingeslagen was.
Ten gevolge dier opmerkzaamheid had die zekere onverschilligheid, eer dan hij ooit zelf had kunnen gelooven, voor achting plaats gemaakt, en was zijn geest eindelijk tot bewondering overgeslagen, zoodanig dat hij voor Vaderoord gaarn zou gedaan hebben, wat het bestuur van Ten-Broeke voor deze gemeente deed, waren zijne jaren niet zoover gevorderd geweest.
Ten langen laatste door eene ziekte, waaraan de oude dag niet gansch vreemd was, te zijnent opgehouden, en van het aanstaande einde zijner loopbaan bewust, liet hij, zekeren keer, zijnen zoon bij zich roepen. Het was om hem als vader zijn hart te openen en als man van ondervinding, hem de waarnemingen mede te deelen, die hij in de wereld had opgedaan.
| |
| |
‘Mijn zoon,’ sprak hij, toen deze aan het bed des zieken was verschenen, ‘zet u een oogenblik bij mij neder: ik heb u een woord te zeggen, een woord tot... afscheid en van raad. - Eerlang zult gij u op aarde alleen bevinden. Wandel steeds voort op de wegen der deugd, welke uwe moeder u heeft aangewezen, en vergeet nimmer den God, dien uw vader u heeft leeren kennen; want een ondeugend of goddeloos mensch is het ongelukkigste schepsel dat op aarde leeft.
Behalve die betrachting der deugd, welke hij in alle omstandigheden moet beoogen, heeft de mensch in de wereld nog eene zending te vervullen als burger. Die zending is voor iedereen dezelfde niet: elk heeft er iets bijzonders te verrichten, de eene meer, de andere min; maar niemand toch is er voor zich zelven alleen gesteld. - Tracht daarom al uwe werken en daden zoo te schikken, dat ze niet u alleen, maar ook anderen nuttig zijn. Kunt gij er niet altijd uwen evenmensch stoffelijke voordeelen uit doen trekken, dat ze ten minste hem tot zedelijk voorbeeld dienen.
Van eenen anderen kant, zult gij ondervinden, dat de wereld vol eigenbelang is. Er zullen er komen, die van uwen persoon, van uwe faam, van uwen naam zullen pogen gebruik te maken, die over alles wat ge zijt zullen willen beschikken om hun eigen doel te bereiken. Vlucht ze, want het zijn bedriegers. Als zij door hun eigen gedrag het vertrouwen hebben verloren, zijn zij den invloed van anderen niet meer waardig.
Mocht gij ooit tot eenig ambt geroepen worden, wees
| |
| |
er niet trotsch op; want wie verstand bezit, is nooit trotsch. Doe u nooit vreezen: door gevreesd te worden, verliest de mensch zijne waardigheid en gelijkt hij, onder zeker opzicht, aan den tijger der woestijn. Tracht achting te verwerven door uwe daden; door de achting welke een mensch geniet, verheft hij zich in waardigheid en bekomt hij een onbepaald ontzag: - door de achting vermag hij meer alleen dan tien anderen met ketting en roede zullen verkrijgen.
Ken ook niemand in zake van bestuur, maar tracht aan al uwe onderhoorigen recht te doen. Gebeurde het dat ge moest handelen als hoofd, als scheidsman, heb nooit eenig ander richtsnoer dan de gerechtigheid, en beslis na rijpe overweging.
Wanneer iemand u wordt aanbevolen, onderzoek niet wie zijne ouders waren, wat zijne broeders en zusters zijn, of hij rijk of arm is; maar houd enkel rekening van zijn eigen gedrag, van zijne werken en daden, en oordeel hem naar eigene verdiensten. Indien, in het verkeerde geval, die aanbevolene zich slechts kan roemen de zoon te zijn van dezen of genen uitstekenden man, de broeder te wezen van eenen hier- of daarin uitmuntenden persoon en geene eigene aanbeveling bezit, zult gij aan de maatschappij eenen slechten dienst bewijzen met hem tot het eene of andere te bevorderen. Een mensch behoeft geene andere aanbeveling dan het ik, en als hij met dat ik zich niet voordragen kan, hij blijve wie hij is.’
Bovenstaande aanspraak had den ouden man zoozeer
| |
| |
vermoeid, dat hij zich hijgend op zijne kussens liet nederzijgen, van welke hij zich half had opgericht om zijnen zoon, misschien voor de laatste maal zijns levens, met eene vaderlijke raadgeving te onderhouden. Na eene rust van een kwartuurs, gedurende welke hij steeds de hand zijns kinds had vastgehouden, hernam hij:
‘Ik heb veel gehoord en gezien tijdens mijn leven, en de laatst verloopene jaren zijn me nog de leerzaamste geweest. Daarover wil ik u ook een woordje zeggen. - Door een dom vooroordeel overmeesterd, heb ik lang voor zeker gehouden, dat het onderwijs, over 't algemeen, den mensch eerder na- dan voordeelig was; ik meende vast dat de geleerdheid, om zoo te zeggen, slechts voor eenige bevoorrechten in de wereld was gebracht, en dat eene onderwezene menigte een kanker moest zijn voor de Maatschappij. Wie anders had gedacht, zou ik voor eenen vijand der samenleving hebben gehouden. - 'k Beken het ronduit, ik heb gedwaald; de ondervinding heeft het mij bewezen. Daarom, waart gij ooit in de gelegenheid, gelijk ik geweest ben, iets voor of tegen het onderwijs te kunnen doen, wees er niet tegen, maar stel al uwen invloed, al uw vermogen te werk om het op te beuren, om het uit te breiden. Leer, onderwijs, verlicht den mensch zooveel en waar ge maar kunt; heeft elkeen, gelijk ik kom te zeggen, eene bijzondere zending te vervullen in de wereld, een ander onderwijzen is de plicht van alle man.
Ik heb,’ vervolgde hij na vannieuws eene poos gerust te bebben - en hij loosde eenen diepen zucht - ‘ik
| |
| |
heb nog twee zaken te verrichten vooraleer van hier te scheiden: Ik wil mij verzoenen met God en met de wereld. Laat dokter Stuypaert roepen; dat goede hart zal wel eene nieuwe toegevendheid te mijnen opzichte willen gebruiken. Het is mij eene behoefte, waartegen ik niet opkan, hem eens te spreken. Ik wil hem verlaten als vriend, gelijk we voor de eerste maal elkander hebben ontmoet; ik wil hem bedanken voor 't geen hij heeft gedaan, en hem mijne hulde brengen over 't geen hij heeft tot stand gebracht..... Zonder hem bleef ik blind, en zouden mijne oogen misschien niet zijn opengegaan dan bij de klaarte des toekomenden levens.
Och, had ik hem eer verstaan, wat hadden wij te zamen niet al kunnen tot stand brengen! wat zou hij alleen niet al hebben verricht, had ik hem in zijne strevingen naar al wat goed en recht was niet gedwarsboomd!...
Mijn zoon, mijn kind, wees mijn tolk, mijn bemiddelaar bij al degenen die ik heb misacht: bij baas Havemans, - bij Mr van Benden, - bij den burgemeester van Ten-Broeke, - bij timmerman Cobbens... Zeg hun dat de laatste woorden die ik heb gesproken, hunne namen waren; vraag hun vergiffenis voor uwen vader,... hun te verstaan gevende, dat hij het op zijn sterfbed zelf heeft gedaan... Roep dokter Stuypaert; ook hij zal bij hen mijn tolk wezen...
Wacht niet lang, en ga tevens den heer pastoor van Ten-Broeke bidden mij met een laatste bezoek te troosten. Met behulp van dien deugdzamen priester, van dien waren man Gods, wil ik mij met den Heer verzoenen. - Ga
| |
| |
henen, - ga zelf, in persoon, hun de uiterste begeerte van uwen vader te kennen geven. Intusschen zal ik mij met mijn geweten bezighouden...’
Mr van Wateren legde zich, geholpen door zijnen zoon, neder in zijn bed, en deze, tot in de ziel bewogen, verliet de kamer des zieken mans om den laatsten wil zijns vaders ten uitvoer te brengen.
Acht dagen nadien had de teraardebestelling van de stoffeflijke overblijfselen des burgemeesters van Vaderoord plaats. De geheele gemeente was er bij tegenwoordig, en de Philosofen van Ten-Broeke, eertijds zijne gezworen vijanden, maar korts vóór zijn afsterven zijne vrienden geworden, waren eene openbare belijdenis van verzoening komen doen met op het graf hunne tranen bij die van de dorpsgenooten des overledenen te komen mengen.
|
|