De jonge Stuypaert, student, is eene spruit uit het huwelijk dat Leonaard met Amelie Dekens, een jaar na de verheffing van Ten-Broeke tot gemeente, aangegaan heeft.
Na het afsterven van baas Dekens, waarvan wij het juiste tijdstip niet kennen, hebben zijn schoonzoon en dochter zijn huis betrokken, terwijl baas Havemans datgeen is gaan bewonen, welk dokter Stuypaert had verlaten.
De zoon van Mr van Wateren, die zijnen vader in het burgemeesterschap heeft opgevolgd, schijnt wel de lessen zijns ouders begrepen te hebben. Zijne gansche doenwijze is naar diens laatsten raad geschikt, en in alles tracht hij Ten-Broeke van nabij te volgen.
Tjeefken uit de Lindestraat was door zijne ouders, om de belofte te volbrengen, die zij na 's kindsgenezing aan Leonaard hadden gedaan, ter school gezonden geweest. Het knaapje was zoo goed voornitgegaan, dat hij op zestienjarigen ouderdom een volledig lager onderwijs had genoten. Met eenen weet- en leerzuchtigen geest bedeeld, had de jongeling binnenshuis zijne studiën voortgezet en zooveel bekwaamheid verkregen, dat hij, over een achttal jaren, tot gemeentesecretaris van Ten-Broeke aangesteld is en er op eene lofwaardige wijze zijne taak vervult.
Alle dagen der week, van twee tot vijf uren, kan men hem vinden in eene kamer van De Geestige Vlaming, die tot secretariaat wordt gebruikt, en welke herberg, korts na de gebeurtenis in het XVIe hoofdstuk beschreven, tot Gemeentehuis is verheven geworden.
Sint-Martens-Laathem, Juni 1872.