Aan de grenzen van Cayenne
(1927)–M.F. Abbenhuis– Auteursrecht onbekend
[pagina 18]
| |
II.
| |
[pagina 19]
| |
Bleeke mannen liggen daar lui, boven op de hooge gevangenis-galerijen. Verwoeste levens. Duister kijkende mannen, mager, bleek, passeeren je. 'n Sjofel, grijs of blauw gevangenpak, en breede stroohoed op, die het gezicht nog meer versombert. Kerels met prachtkoppen, groote jongens met open oogen, intelligente gezichten, woeste boeventronies en trouwhartige grijsaards, schichtige blikken en brutaal uitdagende koppen, beverige uitgeteerde geraamten, en stuntelige strompelaars, lummels met cigaretten, gebeitelde Arabieren, vuil, ongeschoren bedelaars dat is de straatbevolking van Sint Laurent. Een straat vol bannelingen! Witgehelmde surveillanten met dikke pistolen salueeren kranig in 't voorbijgaan. Al is het waar dat de steenen huizen van de Administratie en bewakers, en enkele prachtige gebouwen eventjes een voorname indruk geven van de voornaamste strafplaats van Cayenne, die indruk is gauw weg en het ballingsoord van bittere boete en zuchten blijft over. Ons eerste bezoek is nu de kerk en pastorie van Sint Laurent. De gezellige pastoor Père Barrière die behalve 2000 parochianen nog 4000 gevangenen te verzorgen heeft is in z'n nopjes over het groot Hollandsch bezoek. Zijn kerkje is echt Fransch-devoot. Beelden van Jezus' H. Hart, Maria en Jozef, Michael, O.L. Vr. van Lourdes, Jeanne d'Arc, de kleine Theresia, O.L. Vr. van de drie Weesgegroe- | |
[pagina 20]
| |
ten en nog meer prijken met een hooge vracht kunstbloemen. De muren en houtpilasters zijn 'n beetje tirelantijnachtig beschilderd, maar wat geeft 't. Alles te samen stemt het toch wel tot hartelijke devotie. Dat is wel te zien aan vurig-biddende negerinnen en zwarte kopjes, die verrukt naar de mooie heiligen in de bloemen kijken. Je hebt wel 'ns van Syberië gelezen? Daar is het koud. Cayenne is een even verachte wereldhoek, 't verschil alleen is, dat 't er heet is. Toch, O.L. Heer heeft ook hier Zijn woning. We mogen niet vergeten dat één oogenblik van Zijn verblijf in het tabernakel, onder de misdadigers, in staat is om voor al die duizenden bannelingen voldoening en eerherstel te geven aan Zijn Hemelsche Vader. Die in een stal wilde slapen, schrok niet terug voor een tabernakelwoning in Cayenne. Als we Hem hier gegroet hebben, gaan we met Père Barrière mee. Een déporté die voor zware moord boet, is zijn eenigste huisbediende. Portier, knecht en kok. Met een echte Parijsche politesse ontvangt hij ons. Een goede moordenaar? 't Is te hopen. Twee weken na ons eerste bezoek lag de man in stervensgevaar. Dat 'n goede dood bij hem alles weer moge goed maken! Père, ja, vader Barrière spreidt al z'n gulheid over de tafel. Als de Fransche wijn vloeit, raken de tongen aan 't Fransch klappen. We hooren dat de Surinaamsche missie op heel wat steviger beenen loopt dan 't Cayensche missiewerk. Dat 't lieve Fransch bestuur de scholen van de Soeurs in St. | |
[pagina 21]
| |
Laurent sloot. Dat de geestelijke verzorging van 4000 déporté's voor één priester een onmogelijkheid is. Te meer omdat hij in de gevangenis, alleen met 'n bewaker erbij, tegen 'n deporté mag spreken. De ver in 't rond verspreide kampen, groot en klein moet hij ook nog bezoeken. Een reuze-werk. Wij vertellen wat van Holland en van Suriname en brengen vader Barrière aan 't verstand dat 'n Hollander geen dagelijksch wijndrinker is en niet met de kracht van de wijn vertrouwd. Maar evenmin zet 'n Hollander 'n kruik Schiedammer Jenever naast z'n morgenboterham, zooals de pastoor van St. Laurent toch gemeend heeft. De menschen zitten toch altijd vol gekke ideeën, nietwaar? De internationale buren evengoed als de buren van een straat. Ten slotte gaan we met de père wat kuieren door St. Laurent. Al 't natuurschoon dat we zien is: een kleine bamboelaan van hooge stoelen. Met waaierkruinen als kerkgewelven. 't Is ook 't eenigste schaduwplekje. De zon gloeit in de koele straten, over miserabele krotten en lage winkel-magazijnen van Chineezen. Jan en Piet loopen door die blikjesbazars in en uit. Straatloopende déporté's schooien er om 'n cigaret. De toonbank is overigens wel veilig voor kaaplustigen, want 'n Chinees laat niet met zich spotten. Anamieten met punthoeden, ook gedéporteerden, trippelen met stinkende vischkorven langs de woninghokjes. | |
[pagina 22]
| |
Père Barrière houdt met gemoedelijke fierheid iedere man staande, waarvan hij zeggen kan: ‘Un bon catholique’, 'n goede katholiek. ‘Il pratique’, hij practiseert, dat wil zeggen: hij doet z'n plichten. Dat is voor 'n Franschman vaak al heel wat. Een beetje leuk treiterend spreekt hij met Arabische of Mohammedaansche déporté's. ‘Ah, kom 'ns hier, wie is dat’ vraagt hij aan 'n stoere bruine. En hij wijst op m'n kruis. De Araab trekt er van door. ‘Niet voor mij pas pour moi’ roept hij. ‘O la la,’ roept ons baardig pastoorke hem na. ‘voyez un peu, kijk 'ns even!’ En hij drukt 'n hartelijke kus op m'n crucifix. Maar nou rent de Araab nog harder. ‘Ah ce sont des hommes’. 't Zijn me kerels, lacht père Barrière. Hij heeft gelijk dat hij er vroolijk om is; want och, er zijn wel meer menschen van O.L. Heer weggeloopen, die toch weerom kwamen als Hij riep. Nu laat ons de père nog de enorme gebouwen van 't hospitaal en de kazerne ‘Joffre’ zien. Werkelijk zijn 't prachtige moderne complexen. Het gebeurt meer dat de mensch het uitwendige beter verzorgt dan het inwendige. Wat hebben de Ga naar voetnoot*)déporté's eraan, mooie gebouwen te zien, als hun leven ellendig is. | |
[pagina 23]
| |
'k Zal je daar wat van vertellen onder het middagdutje of siësta van de witheeren, die vermoeid terugkeeren naar de Hollandsche kant. Père Barrière zien we nog wel 'ns terug.
'n Ellendig leven? Maar ze hebben 't toch verdiend; 't zijn toch schurken? Ho, ho, 't zijn allemaal geen moordenaars. Er zitten ook politieke gevangenen in Cayenne. Dus menschen die geknoeid hebben in bestuurszaken. Er zitten ook veroordeelden om diefstal met inbraak, of om repetitiegevallen, d.w. z. 2e, 3e of 4e vonnis. Er zitten ook Arabieren, Italianen, Anamieten, negers, Soedaneezen, Belgen, Duitschers die 't heete karakter van hun heete land hebben, of in droevige oorlogstijden zich vergalopeerden. In veel, in de meeste landen is de straf heel wat minder. Cayenne is vooral, een ellendig en verachtelijk strafoord, om z'n troostelooze toekomst die het de verbannenen bezorgt. Wie Cayenne betreedt, ziet z'n vaderland gewoonlijk nooit weerom. De familie van 'n banneling ziet hem niet graag meer en betaalt dus niet voor hem. Zelf betalen kan 'n vrije banneling ook niet. Waar zou hij het vandaan halen? Als iemand zonder gevangenisstraf in Cayenne komt, dus gewoon verbannen is, dan kan zoo'n Ga naar voetnoot*)relégué maar zoeken aan de kost te komen. Niets | |
[pagina 24]
| |
krijgt hij om te beginnen. Er zijn er maar weinig wien het gelukt een goed levensonderhoud te vinden. Als hooge uitzondering vertelt men van 'n rijke banneling die groote winkels heeft in de stad Cayenne. Ziekten, koorts, armoe en honger wacht de meesten die komen. Zwaar werken, b.v. houtkappen of het bebouwen is voor 'n Europeaan niet om vol te houden in de tropen. Dus: ellende. Wagen ze het te bedelen dan gaat voor hen de gevangenispoort open. Zij die met 1 of 2 enz. of 8 jaar gevangenisstrafGa naar voetnoot*) komen, moeten die eerst uitboeten in kleine cellen. 'n Kaal hoofd, kaal geschoren, 'n boevenpak en zware bewaking, wie zal onder zoo'n gevangenisbevolking de voorname lui terugkennen die er toch ook onder zijn. Zonen van kunstenaars, dokters, land- of stadsbestuurders, reizigers enz. enz. Helaas ook onderwijzers kent men daar niet terug. Als je in Cayenne over de wegen dwaalt, voel je dat O.L. Heer ieder zwak mensch goed moet beschermen, en dat ieder zwak mensch zich die bescherming ijverig moet verdienen, of hij valt zelf ook tot in de diepste ellende van het mensch-zijn. Is het jaar of zijn de jaren gevangenisstraf om, dan wordt de gevangene een zelfde aantal jaren relégué. De poort gaat open. Hij moet zich zelf helpen, niets wordt hem gegeven, geen geld, geen huis, geen spa, geen stukje land. Bedelt hij, dan wordt hij weer gearresteerd. Hij | |
[pagina 25]
| |
staat nog onder toezicht en moet zich geregeld op het appèl vertoonen. Gewoonlijk doet hij dan ook werk voor 't bestuur, en zooveel hij kan voor zich zelf. In kampen, onder bewaking, woont hij, gewoonlijk met meerderen in een lighok. Van boeien is hij echter vrij. Wie 8 jaar gevangenisstraf had, is levenslang relégué, kan dus nooit terug en staat altijd onder toezicht. Wie 1, 2 tot en met 7 jaar had, is 1, 2 tot 7 jaar relégué, daarna is hij libéré of 'n vrije. Nu gaat hij waar hij wil; kan dus 't vaderland weer opzoeken? Helaas, 'n wanhopig streven. Ga naar voetnoot*)Libéré geworden zonder iets te bezitten, blijft hij 'n vrije en toch gebannene, in dagelijksche ellende. Is het niet treurig dat velen die na hun straf weer ferm willen leven, toch geen kans zien om weer in een nette omgeving te komen. Voor immer gebannen uit den kring van goede en eerlijke menschen, geen steun en hulp meer te hebben van vriendelijke buren en familie, kijk die verbanning is nog veel erger dan de verbanning naar Cayenne. De eerste gevangenistijd van slecht eten krijgen, van zwak en mager worden, daarna al de hitte en miserie van Cayenne zou voor hen te dragen zijn, als ze maar weer terug konden komen. Zoo zou ook de hel geen hel meer zijn als er 'n uitkomst was. | |
[pagina 26]
| |
Er wordt beweerd dat het slecht eten in de eerste gevangentijd dient om hen te verzwakken; om te ‘temmen’. O! dat alleen, zoo behandeld te worden, is al veel erger dan alle ouwe verhalen over gezweepte, gefolterde en beestachtig behandelde menschen in Siberië of Cayenne. Het is een verfijnde, een moderne beestachtigheid. 'n Cayensch pastoor verzekerde dat ⅔ van de pas aangevoerden in 't 1e jaar stierven. 't Is gruwelijk. Toen wij op 't kerkhof van St. Laurent liepen, spraken we 'n beverig mannetje aan, een wandelende Dood. Uitgeteerd door malaria-koorts. Zwaar werk en weinig eten waren z'n medicijnen. Zijn zachte oogen verrieden geen oude misdaad. Zou je daar geen medelijden mee hebben. We presenteerden de stakker onze sigarenkoker. Hij dankte met 'n zoet-vloeiend: Gratia Santa. ‘Heilige dank’. Wat verrassend, de fijne Italiaansche beleefdheid te vinden in 'n arme schobberd van Cayenne. Die man, en veel andere mooie grijsaards, moesten weer terug kunnen komen in hun dorp. Een massa déporté's probeeren het verachte plekje van de wereld te ontvluchten. 't Gaat gemakkelijk en 't gebeurt veel. Wel staat er deftig in de Marowijne een plank met een aanwijzing tot hoever de gevangenen mogen baden en zwemmen maar dat is louter gekheid. Wie zal er wegzwemmen als er een bewaker met geweer, aan de wal staat toe te zien! Er zijn honderd andere manieren. Men zegt dat de bewakers 't vrijwillig niet beletten. Laat ze maar | |
[pagina 27]
| |
gaan denkt Cayenne. Hoe minder man, hoe minder last. Veel Ga naar voetnoot*)bewakers zijn zelf ook veroordeelden, die voor geld zelfs wel willen helpen om te ontsnappen. Natuurlijk wordt er ook wel op vluchtelingen geschoten. Midden in den nacht hebben we 'ns 'n schot hooren vallen. Ook hebben we aan de steiger van Albina een vlotje zien drijven waarop 'n déporté naar 't lieve Holland kwam. In St. Laurent weten de heeren echter dat tegenwoordig het Surinaamsch gouvernement streng is en de commissaris van Albina niet gemakkelijk. Tenminste als ze in Surinaamsche kampen of plaatsen komen stelen en vechten. Er wordt nog al eens door de Hollandsche soldaten naar déporté's gespeurd in de bosschen. Maar hoe gemakkelijk is het ontvluchten. 't Is gebeurd dat een Hollandsch soldaat van Albina, er een naar de gevangenis terugbracht. Toen hij, na 'n bewijs van uitlevering geteekend te hebben weer terugging, stond hem, de opnieuw ontsnapte al aan de steiger uit te lachen! Vluchten is leven. Vluchten! Dat maakt de kerels slim, moedig en soms.... slechter. De manieren en plannen, de kaarten van boschwegen in Suriname enz. worden door hen onderling besproken en geleerd. Dood of duivel vreezen ze niet als 't om vluch- | |
[pagina 28]
| |
ten gaat. Ze lachen met de grootste gevaren. Er zijn er die van het ellendig ‘Ile Salut’ aan de kust, in een ton over zee ontsnappen. Men leest van een die in een doodskist wegdreef. Een petieterig vlotje moet dienen om 'n meer dan 2 K.M. breede Marowijne over te steken. Maar honger en ellende in de bosschen, doet vaak die schoone moed overslaan tot gruwelijkheden. 't Moorden van elkaar en van indianen en boschnegers maakt hen gevreesd. In Albina weten ze nog al eens wat te stelen. Indianen en boschnegers trachten hen te vangen of schieten er maar op los. Nog pas schoot 'n indiaan, 'n déporté morsdood. De familie van die indiaan was vroeger door 'n déporté uitgemoord. Bloedige wraak werd gezworen. Nu was er weer 'n corjaal van die indiaan gestolen en de man meende dat hij de dief te pakken had. In hinderlaag schoot hij echter een onschuldige vluchteling dood. 'k Heb 'ns gelezen van uitgehongerde vluchtelingen die elkaar doodden en...... opaten! Best mogelijk. Als je 't tenminste goed verstaat! Zeker is 't dat de indiaan meermaal geraamten in 't bosch vindt van verhongerden. De roeier van Ga naar voetnoot*)Pater Morsink, vond met z'n zoon in 't bosch een hutje. Een gekleed lijk lag er op den grond. Wat spulletjes en 'n geldkistje er naast. Alles vergaan. Toen hij het lijk aanraakte viel het geraamte ineen. | |
[pagina 29]
| |
Sinds durft de jongen nooit meer zoo diep het bosch in. Wat moeten ze geleden hebben alvorens van honger te sterven. Het bosch levert zoo weinig voedsel voor 'n Europeaan. Een verdwaald indiaan zal niet gemakkelijk in 't bosch verhongeren. Hij kent de planten en vruchten. Jaren geleden was 'n indiaansch jongetje, hier weken lang niet te vinden. 'n Jagend indiaan ontmoette hem in 't bosch. De jongen had zich zelf voedsel gezocht en sliep 's nachts in de boomen. Maar de déporté's, al vertellen ze elkaar wel over de levensmiddelen van het bosch, zijn geen woudloopers. Een déporté sneed eens voor Pater Austermöller een tak af van 'n boom. Er druppelde vocht uit de gesneden bast. ‘Zie Pater, hier drinken we van in het bosch’ zei hij. Maar van drinken krijg je de maag niet vol hé. Zij, die de weg van kamp tot kamp vinden, en dat zijn er tegenwoordig nog al wat, zoeken werk op 'n plantage, velen ook op de Ga naar voetnoot*)bauxietonderneming op Moengo, in de buurt van de Commewijne rivier, of komen in Paramaribo. Als goede vaklui zijn ze gewild in Suriname. Gelukkige menschen die het nieuwe leven beginnen. Ze mogen vrij hier blijven wonen, alleen worden ze teruggestuurd als ze één keer met de | |
[pagina 30]
| |
politie in aanraking komen. Je kunt je begrijpen dat ze voorzichtig zijn. Tot slot wil ik je nog zeggen dat Cayenne nooit welvarend kan worden omdat het Fransch bestuur zoo slecht zorgt voor het welzijn van de bannelingen. Toch is het 't plan geweest om met hen een welvarende kolonie op te bouwen. Maar Frankrijk is een onhandige koloniale mogendheid; dat zei me zelfs een surveillant in een kamp, een kranige kerel die de oorlog had meegemaakt. ‘Frankrijk’ zei hij ‘heeft de eer van de overwinning, de glorie’ en hij krulde zegevierend de punt van z'n snor omhoog ‘maar Duitschland heeft het voordeel; Frankrijk is 'n rare koloniaal, Frankrijk is 'n beetje onnoozel.’ Toch was hij wel trotsch op de victorie van zijn lieve vaderland. Ziezoo, dat over 't verachte Cayenne. Nou moet ik nog zeggen dat op die Vrijdagmiddag 9 October enkelen van ons de vriendschapsbanden met de Commissaris van Albina op een visite vestigden. Visite brengt voor 'n districts-commissaris wat afwisseling in zijn eenzaamheid en ons al de voordeelen van een hartelijke verstandhouding. De rest van de vacantiehouders wou de klammigheid van het Cayensche zweet kwijt raken en rolde daarom hals over kop de Marowijne in. En ze zwommen, als kruipende salamanders die genoeg hebben van het slootwater. | |
[pagina 31]
| |
Zaterdag 10 Oct. Of ik mee wil naar de Berg? Natuurlijk! De berg is 'n heuvel van ijzergesteente, 'n half uur van Albina. Als je rondom Paramaribo altijd tusschen 't groen zit, zoo hoog als 'n muur, dan wil je wel eens hooger op. Boven dat eeuwige groen uit. De weg naar ‘de Berg’ is 'n stuk van de Weyneweg. De Commissaris heet Meneer Weyne. Die heeft 'ns in z'n handen gespuugd en gezegd: ‘Allons, daar moet 'n weg, dwars door het bosch komen.’ Hij is er. 16 K.M. lang. Aan 't eind ben je in een boschnegerkamp Moejo Tappoe en vandaar kun je over de Cottica en Commewijne-rivier naar de stad. Als nu 'n motor- en autodienst komt, dan heeft Paramaribo, Moego en Albina 'n mooie verbinding. ‘Ja, mooi, maar ik hoef er niet te loopen’ zeg je. Die weg kan jou niks schelen hé. 'k Begrijp 't. Maar 'k wou je 'ns laten zien wat 'n karweitje het is. Vroeger kon je 'n minuut of tien van Albina af loopen en dan zat je al vast voor 'n boschmoeras. Een déportépad was er verder door 't woud, maar 'k raad je aan daar niet over te kuieren. Je kunt je kleeren en je huid honderd keer scheuren, in vingerlange dorens trappen en kruipen en wringen en draaien om overal langs, en onder en over het gewirwar te komen. Nergens een lekker ligplaatsje op de vies-vochtigen grond, om te rusten. Roode valsche mieren loeren op je teenen; trouwens je hebt geen plaats om je beenen uit te | |
[pagina 32]
| |
strekken, alles zit stampvol gegroeid. En verder, je ziet niks rondom je, als dreigend donkere boschgrond, vlak bij dikke stammen met een puntige drakenhuid, boschpalmen buigen naar je gezicht, klaar om je oogen en neus te striemen en te steken, met lange naaldfijne dorens die op het blad en de stelen staan. Geen frisch bloempje, geen open zonnig plekje, brrrr, alles onontwarbaar en donker. En je beenen zakken door rot hout, en stildonker boschwater noodigt je uit om eens te probeeren, langs daar verder te loopen! Kom, draai om; de naam ‘Maagdelijk Woud’ is prachtig. In de verte zet je je pet af voor een geweldig tropisch oerwond. Maar van dichtbij is het benauwend om z'n vunzige adem, die op je longen valt en om z'n duizend donkere oogen: Verboden Toegang. Commissaris Weijne, heeft het bosch overmeesterd! Een lijnrechte weg, brengt je in 'n half uur aan de Berg. Links en rechts lach je het Boschmonster uit. Palmen, dik meneertje! en vier keer zoo hoog als Goliath, laten nu hun reuze kruinen zien. Hun blaadjes daarboven wiegen als 'n schuit zoo zwaar, op de windgolven. O wee, als zoo'n blaadje op je jas valt. De redders zouën je verminkte ledematen van onder de bladpuinen bij mekaar moeten rapen, want blad en bladsteel zijn zoo lang als 'n groot paard en 'n groote wagen er achter. Zou het groote paard dat blaadje moeten trekken, dan zou hij om- | |
[pagina t.o. 32]
| |
Op den Berg bij Albina
| |
[pagina 33]
| |
kijken, op de grond spugen en brommen: ‘Wat heb ik nou aan me fiets hangen’. Vrij en frank stap je over het stiekumme Ga naar voetnoot*)boschzwamp dat nu 'n breede weg over z'n kouwe body heeft gekregen. Geen grijparmen van lianen kunnen je bij je nek tegenhouden - daar ligt de Berg. De boschgrond wordt ineens kei-hard nee, ijzerhard. De berg is kaal gekapt en gebrand; we meenen de weg loopt er overheen. Sapperloot, ijzersteen is glad, je roetst bijna, voorover op je buik en je neus, weer terug uit. Boven op de zwarte bergbult gekomen, met behulp van een stevige stok, kijk je rond en...... je ziet niks als: Groen! groen!!! groen!!!! donkergroen,! groen! zwartgroen, lichtgroen, bruingroen, vuilgroen, grijsgroen, groen!!! groen!! groen! Zie je, Suriname, Cayenne en heel de tropische boschwereld is één almachtige gevangenis van Groen. Alleen 'n witte streep daar ginds: de Marowijne; aan de overkant daarvan is 't weer de hooge groene wereld. Dan zie ik liever zoo'n eindeloos vergezicht op een Veluweheuvel, met rondom honderd afwisselingen van weien, dorpen, torens, bosschen, plassen, wolken en schepen. Het rustige van zoo'n Geldersch vergezicht geeft gezelligheid, je wangen gaan vanzelf lachen zooals het lachende landschap. | |
[pagina 34]
| |
Een Hollander komt niet zoo gauw onder den indruk van een en al massa's groen. 'k Geloof dat je 's avonds op deze Berg moet komen, als de hemel rood is boven de boschwereld. Dan zal het geweldige je oogen boeien en je hart vastgrijpen. Als er een boschfoto van den Berg genomen is, draven we onder algemeen gelach aan den anderen kant de helling af. Zoo'n dikke frater van ons, die anders het heele jaar droge sommen eet op de M.U.L.O., die schiet me opeens de joligheid ook in zijn kuiten. Hij springt bijna als die geitebok, in 't hemelblauw. Waarom? Omdat de beboschte helling mooi is. Geen moerasbosch, maar 't lijkt op een vaderlandsch bosch, Niemand denkt aan 't vaderland, maar het gebeurt dikwijls dat je plotseling vroolijk wordt, door een onbewuste herinnering aan iets dierbaars. Dan draaien we de helling af en staan ineens op een breede ijzerharde weg die snel daalt en scherp draait. Gestraften uit Paramaribo zijn hier aan het werk. Stevige kerels, bruin en bezweet die goed te eten hebben, goed werken en goed rusten. Na zulk 'n gezond leven wacht hun weer de vrijheid. Maar één Hollandsch soldaat staat er bij als bewaker. Twee zijn er niet noodig voor menschen die stevig werken. Toch denk ik eventjes: Verbeeld je als ze met 40 schoppen en houweelen op hem af komen!’ Neen. Zoolang de bruine menschen niet getrei- | |
[pagina 35]
| |
terd worden zijn ze over het algemeen vertrouwbaar en vreedzaam. De Commissaris, luitenant Weijne zelf, nat en bezweet, geeft ijverig aanwijzigingen, links en rechts. Als straks de geweldige regens van December tot Februari komen, dan moet de nieuwe weg de stortvloed van water, zand en boschvuil kunnen verdragen. Het is daarom geen kleinigheid om de afvoer, de hoogten, de wegsnijdingen zoo te regelen dat het water z'n natuurlijke loop behoudt. Dan is de weg het meest veilig. Een bandjir van de Oost breekt hier wel niet los, maar toch heeft een tropische regenbui in Suriname wel zoo'n kracht dat men hem hier noemt: een sibi-boesi of boschveger. Veeg eens eventjes door een maagdelijk warwoud! Over de hooge weg stappen we met de commissaris naar 'n tweede heuvel. De boschgrond lijkt op Hollandsch witte heizand! Lekker loopen als je dagelijks over de Paramariboosche schelpstraten moet kuieren. Luitenant vertelt ons dat de déporté's geen zin hebben om over de weg te trekken. 't Is hun niet veilig! Ze volgen hem paralel door het bosch heen. Ik kijk 'ns tusschen het hout door, kwansuis. Geen déporté! Je hoort altijd lugubere dingen en je ziet er nooit wat van! We keeren dan terug na een rustig zitje op 'n gevelden Koning. Koning Ga naar voetnoot*)Balataboom immers re- | |
[pagina 36]
| |
geert in de moderne industriewereld. Rubber, balata, gutta-percha, caoutchouc, heel die koningsfamilie doet van zich spreken op de aardbol. Dwars door de tijgers, boaslangen, brulapen, boschzwijnen en myriaden roode mieren komen we weer in Albina aan. 'k Zou het nu niet meer wagen zoo'n boschweg te beloopen als ik niet zeker wist dat je die monsters nooit ziet! 'n Zaterdagavond-badje in de schoone Marowijne maakt ons frisch klaar voor: De Zondag 11 October. Onder de eenige H. Mis, die tevens Hoogmis is, zingen we als de koren der Engelen, zoo schoon. Dat is geen bluf! Een deftig Albineesch heer heeft ons zelf verzekerd dat hij onder de H. Mis in de 7e hemel was. Waar zullen dan de indianen gezeten hebben, die in hun kamp alleen maar van boe, boe, boe zingen? Ze zijn van verre gekomen, met hun Ga naar voetnoot*)corjalen om de Zondagsche H. Mis toch maar te hebben. Ze moeten in de na-nacht al ‘aan boord’. Na 'n paar uur zijn ze dan nog op tijd, om voor de H. Mis te kunnen biechten, daarna gaan ze te Communie. 'n Honderdtal menschen vult nu onder de vacantie het kerkje. 'n Paar, nog geen vijf Europeanen, veel Chineezen, Mulatten of Creolen, enkele boschnegers en 'n mooi getalletje indianen. Komen die in groot oorlogstenue? Met veeren- | |
[pagina t.o. 36]
| |
De Weyneweg door 't oerwoud.
| |
[pagina 37]
| |
kraag en bloedbijl? Nee, nee, de Arowakken onder de Surinaamsche indianen zijn meest allemaal al lang gedoopt, tamelijk wel beschaafd en dragen de Surinaamsche kleederdracht. En die is gewoon, net als in Holland, voor de mannen. De vrouwen hebben wat wijdere en stijve rokken en een tai-hedde of hoofddoek omgewonden. Een enkele Karaibsche indianenvrouw en kind, zit ook in 't kerkje. Die draagt haar roode lap heel sierlijk schuin over de eene schouder en prevelt met de lippen, waarin een lange speld mee op en neer gaat. Die steekt door de onderlip heen en dient om zandvlooien uit de teenen te peuteren. Onder de H. Mis, terwijl het groote orgel dreunt, zoo hard dat je de trappers kunt hooren piepen, onder de H. Mis komen enkele zwarte toetjes aan de deur binnen gluren. Boschnegerjochies en deerntjes. Die komen zoetjes, voorzichtig, nieuwsgierig, naar het goud en 't licht en de bloemen daar vooraan, en naar de Ga naar voetnoot*)siengie-dossoe en de Neger Engelsche preek waardoor Pater Austermöller z'n kathedraal onderricht.... ‘dan zal Ik allen tot Mij trekken’ zei Jezus. In een minuutje is na de H. Mis de Kerkstraat weer stil en zonder volk. O.L. Heer zei: ‘Wie Mijn Vleesch eet en Mijn Bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem’. De stille, eenvoudige indianen stappen bedaard in hun corjalen en met O.L. Heer in hun hart, varen zij over | |
[pagina 38]
| |
de blanke Marowijne naar hun boschkampjes terug. Na 5 uur, als de groote hitte voorbij is, taffelen we 'n beetje door 't zand van Albina en door 't gras daarbuiten, waar het vol venijnige grasluizen zit. Die kruipen onder het vel van je kuiten om er 'n nestje te maken. Dat kriebelt nogal een beetje! Maar als je wat Bay-rum over de huid smeert zijn ze gauw koest. We groeten en kijken 'n beetje in de indianenkampjes, waar 't heele gezin op lage bankjes gezeten, voor de hut, de Zondagmiddag verpraat, en met kijken en zuchten de tijd doodt. Wat verderop ligt een oud boschnegerkamp. In vroeger jaren, de balatajaren, woonden er heel wat zwarte families, met een zwart kapitein aan 't hoofd. Wij zien er nu nog zitten een struische kerel, 'n stevige ouwe bonk, met 'n gespannen velletje als 'n donker duvelsbaadje. Hij zit, hij rookt, hij kijkt. Somber als 'n Pietje de Dood. Wij hebben hem zoo altijd zien zitten als we in de volgende weken z'n mooi geveegd kampje passeerden. En een oud vrouwtje sjoefelt van 't eene stroohutje naar 't ander. Een bonte lap om haar beenige knoken. Ander volk woont er niet. 't Vrouwtje heeft eens in vertrouwen verteld dat er één Gado na himmel is en dat ze Masra Jezus ook kent. Wat de ouwe reus weet, heeft hij niet verteld. | |
[pagina 39]
| |
Hij is de standvastige bewaker van een soort ‘afgodstempeltje’. Zoo noemen wij het. 't Is maar een palenhut met palmstroo en 'n geveltje dat besneden is. Boschnegers maken pracht snijwerk. Een paal met lappen staat naast de hut. Afgoden staan er niet in de hut. Boschnegers aanbidden geen hout of steen. Ze gelooven in een Opperwezen die bij de Marowijne-negers: Nana heet en bij de Saramacaners: Gran Gado d.i. opperste God. Nana heeft helpers. Zijn eerste ondergoden zijn: Gwangwella, en Gedéwsoe. De god van vrede en overwinning en de god van de trouw en vergelding. Bij sommige Boschnegers zijn de namen anders. Kroemantigado van de geneeskunde en Ampoekoe van de booze ziekten zijn de helpers van Gedewsoe. Om de gezondheid van menschen en dieren te bevorderen heeft Kroemantigado ook weer helpers, n.m. de Boensoemoenki's die in 't water wonen en vele geesten of Winti's die allemaal dokters van hem zijn. Zoo bijv. de Tigri-winti of Tijgergeest, de Tingi fouroe-winti of Stinkvogelgeest de Dagowewinti of Slang-geest. Ampoekoe van de booze ziekten heeft óók zijn helpers. Vooreerst Kantamasie die in houtluis-nesten woont waar wit schuimslijm uit opborrelt. Hij veroorzaakt alle ongelukken in het bosch. Verdwalen, ziek worden, sterven. Dan heeft Ampoekoe ook nog 'n leger van Boeba-gado's of booze geesten die langs | |
[pagina 40]
| |
boschpaadjes en aangelegde akkertjes, of kostgronden, de menschen 't leven verpesten. Stokken met gekleurde lapjes, flesschen met drank en geld op de akkertjes houdt hen in bedwang. Verder heeft elke kreek, waterval, groote rots in de rivier, boschhoek, geheimzinnige boschplek enz. zijn eigen gado. Een derde geest, Konoe, is een geweldige helper van Ampoekoe, die op duizend manieren straf geeft voor het trouwen in verboden familiegraden. Sommige Boeba-gado's en Winti's zijn zich bewust van 't geen ze doen, anderen niet. De onbewuste kwaadveroorzakers heeten met één naam Takroe-sani's of Leelijk ding. Met andere woorden de Boschnegers gelooven aan een soort Noodlot of Fatum. Of Konoe ook een willooze vloek of Noodlot is, weten ze niet. Maar omdat de Takoe-Sani's en Konoe tenslotte geregeerd worden door Nana is er toch ook weer geen echt Noodlot. Och, onbewuste geesten, onbewuste helpers, onbewuste kwaadveroorzakers, geesten dus die luisteren naar 'n bevel van hoogere goden om in 'n kamp te gaan wonen, en toch niet weten dat ze luisteren en doen wat er geboden is, een kind begrijpt dat 't onzin is. Hoe kan men weten en toch niet weten? 't Heidendom is één groote duisternis. In elk dorp staat een groote paal in een hoop zand. Dat is de plaats waar de gado's verblijven. | |
[pagina 41]
| |
Wat 'n eer, dat wij nu zoo'n Pala santa mogen passeeren. Kleurige lappen, flesschen met drank enz. hangen en staan er rondom. Offers aan de gado's. Is er iemand ziek dan verzoekt men aan een van de ouderen om bij de paal, de Ga naar voetnoot*)fraga-tiki, wat water of rum of een andere vloeistof te komen uitgieten. Om de gado's gunstig te stemmen. Soms verblijft de gado van de zieke of benadeelde ergens ver weg, op 'n waterval of in het bosch. Daar moet men dan gaan ‘trowe watra’ of water plengen. De priesters, ook wel genoemd Loekoe-mannen of zieners, kunnen je vertellen waar jou gado woont. De loekoeman waarzegt je ook waarom je tegenslag of ziekte krijgt en wat je moet offeren. Zelfs kan hij je een goede of 'n kwade gado thuis sturen. Door de offers die hij voorschrijft. Bij hem zijn ook Ga naar voetnoot*)jorka's te krijgen. Een andere manier om gado-boodschappen en zoo meer te krijgen is: te gaan naar een winti-man. Dat is een man die door allerlei gekke hokuspokus een geest of winti in zich krijgt. Hij is dan de hasi of 't paard dat de winti berijdt, en door hem begint de winti dan te spreken of teekens te geven. Als de man onder invloed van de winti aan 't dansen is, kan hij rare kunsten uithalen. Waarbij zeer zeker de duivel wel eens te pas komt. Zoo bijvoorbeeld danst hij door 't vuur, klimt, ongewond, in een ste- | |
[pagina 42]
| |
kelige palm, of begint, al is hij nog zoo ziek en gebrekkig, toeren uit te halen en te springen, zooals een gezond mensch nog niet kan. Een pater vertelde ons, dat hij een vrouw, die dikke Ga naar voetnoot*)Boeboe beenen had, sprongen zag maken van meer dan 'n meter hoog. Wintiman kan iedereen zijn, als hij zich maar onder de invloed van de winti's of geesten wil laten stellen, door allerei rare kuren: Sterke drank, spektakel van trommen en blikken en zot rondtollen en dansen enz. Maar kom, laat ik ophouden met dat gehaspel van armzalige dwaasheden onder de heidenen. Zooveel volkeren, zooveel rariteiten zijn er. Ja, nog veel meer. Als je in brieven of missie-almanakken leest, kom je er honderden tegen. 't Is te gek om die rommelarij allemaal uit elkaar te houden. Het wordt pas interessant voor je als je tusschen die menschen met hun godenhemel moet leven, of als je ze vaak ziet, zooalsa hier in de Paramariboosche straten. 'k Stond raar te kijken toen ik voor 't eerst hoorde uit de mond van de schooljongens zelf, dat ze eerbiedige schrik hebben voor allerlei geesten. In de aardrijkskunde leer je dat Paramaribo 'n nette tropenstad is, en dat er uit Suriname goud en balata komt. | |
[pagina 43]
| |
Maar in Paramaribo zelf, leer je dat er jorka's en granjorka's zijn in Suriname. En nog andere plaaggeesten waar de boeman en Blauwbaard maar kindertjes bij zijn. De libba, die magere man met z'n half houten lijf, de bakroes, die kleine gebochelde kwelduiveltjes in menschengedaante, je moet ze 's avonds op straat niet tegenkomen. Zelfs al is de bakroe maar een klein verschrompeld ongelukkig jongetje toch wordt hij met steenen en gejouw achtervolgd tot 't arme kind onder 'n huis of in een leege regenbak kruipt. Een verstandig politieagent is de beste beschermer voor zoo'n kind of vrouwtje, dat als bakroe nog meer te lijden heeft, dan een ouwe vrouw in Holland, die de straatjongens voor heks uitschelden. De azima die als 'n blauw lichtje over het water zweeft, is ook 'n heks die je 's nachts het bloed uitzuigt. Een verpierd oud vrouwtje heeft veel kans om voor azima te worden uitgejouwd. 's Nachts trekt zoo'n heksmensch zich 't hoofd van de romp en vliegt dan rond. Het vel verstopt ze eerst. 't Rondvliegend hoofd, ziet er uit als een blauwachtig licht en dringt door deurkieren en vensterspleten. Ben je zoo gelukkig het verstopte vel te vinden en besmeer je het met cayennepeper dan kan ze het niet meer aantrekken en je bent van de azima verlost. 't Is allemaal echt waar, want de jongens vertellen je ‘dat hun vader de libba heel vlug op z'n helft die van vleesch is, sloeg, en toen liep de libba vlug weg. Maar een paar straten verder, was | |
[pagina 44]
| |
hij er al weer. En die lange vent stond ineens aan de huisdeur ofschoon hij tien minuten geleden, voor jou en je vader, den anderen kant uitgevlucht was’. ‘Het witte paard dat ook 'n jorka of winti inhad, liep ons 's nachts ook door de straten na’. ‘De azima zag ik, toen op 'n avond, ik op een brugje stond in de plantage’. ‘De boesimama, watramama, bosch of watermoeder zit heusch in de kuilen en tusschen de wortels van groote boomen. Je moet hem niet dreigen, dat is: plagen. Maar je moet hem dinges geven. Je moet Ga naar voetnoot*)koren of flesschen met Ga naar voetnoot*)dram voor hem “zetten”’. ‘Ik zag een klein kind staan huilen op den weg, en 't zei tegen mij: Mi mama lasi mi djaso, m'n moeder heeft me hier gelaten (laten staan!) En ik liep door. En toen hoorde ik 't kind schreeuwen; die vrouw sloeg het met een prasara sisibi ('n veger van palmblad) en ze riep: Ga weg, de straat op, ik wil je niet meer, je krijgt geen eten meer, 't is jouw schuld dat ik niet meer verkoop. Frater, een jorka was dat kind, 'k rende weg’. Er zijn granjorka's, die je goed doen. Dat zijn de geesten van goede menschen die dood zijn. Er zijn takroejorka's, die je kwaad doen. Dat zijn de geesten van slechte menschen die dood zijn. | |
[pagina t.o. 44]
| |
Karaïbsche indianenvrouw. Let op de lipspeld
| |
[pagina 45]
| |
En er zijn gewone jorka's. Die doen niks. Dat zijn de geesten van menschen die niet goed en niet kwaad waren! Wat dan? Ja, ja.... niks, neutraal. Neutraal is niks, neutraal bestaat niet. Dus 't is onzin. Een loekoeman kan je voor je goeie centen een goeie jorka thuisbezorgen voor wie je geregeld ‘dinges moet zetten’. M. a.w., offertjes geven. De goeie geest zit dan hier of daar in je huis of je winkel, of in 't hoofd van iemand. Wie weet, was dat kind, waar die jongen zoo bang voor wegrende, geen aangenomen pleegkind van die vrouw. Een ‘kweekje’ dat hard moet werken. De goeie jorka werkte niet meer in hem, en de vrouw zag kans om van 'n lastig pleegkind af te komen. Nou kan ze weer naar de loekoeman om 'n nieuwe jorka. ‘De jorka's hebben we hooren zuchten langs het kerkhof, en er zit er een in de riool bij de chineesche winkel op de hoek, die schreeuwt doorloopend als je voorbij gaat. 's Avonds ga ik niet meer langs daar’. Waarom niet? ‘Hij gaat me slaan, jorka's zijn gevaarlijk. 's Nachts gaan de jorka's een andere jorka van een man begraven. Dan zingen ze zachtjes. En een vrouw stond aan zijn deur en begint te lachen en maakt gekke dingens (d.w.z. maakt gekheid) met de jorka's. En vroeg: Wie z'n jorka? Wie wordt begraven?’ De jorka's zeiden: Na fi joe: Die van jou. En | |
[pagina 46]
| |
de morgen gaat die vrouw dood. 't Is gevaarlijk om jorka's te dreigen. Maar 't was de vrouw z'n eige schuld’. Maar jongen wat zeg je? De jorka van die vrouw werd begraven toen ze nog leefde? Dat kan niet. ‘Jawel 't gaat gaan’. Maar als de geest weg is, is de vrouw toch dood. ‘Nee, maar, ze heeft een lichaam en een geest en een jorka’. Dus een ziel en lichaam? ‘Ja. En ook een jorka’.Ga naar voetnoot*) Die jongen vertelt zoo maar wat, zul je zeggen. En dat zeg ik ook. Maar zeker is het, dat hij zoo iets toch van een ander moet geleerd hebben. En zeker is het ook dat zij, al zeggen velen het zoo niet, het toch wel zoo meenen of voelen of half gelooven. Er zijn immers veel kinderen, die met een mooi verguld of goud kettinkje om hun zwarte hals, loopen. Dat is tegen de kwaje jorka's. Ook veel groote menschen doen het. ‘Frater ik mag 's morgens niet zoo vroeg naar de kerk, want dan loopen er jorka's door de straat!’ Eens vlogen m'n jongens naar het klasvenster, want er liep een huilende hond langs de school. ‘Die heeft een jorka, frater’ zeiden de jongens. ‘En een chauffeur stond met z'n wagen 's avonds bij de bioscoop. Mooi gekleede Ga naar voetnoot*)kotto missies | |
[pagina 47]
| |
stapten er in en ze moesten naar beri-pee. De begraafplaats. De chauffeur zag daar ineens dat ze weg was. De auto was leeg. 't Waren jorka's, die een andere gingen begraven’. Met dat al, ik had gezegd dat we bij die boschneger en dat oud vrouwtje waren met hun hut en paal. 'k Had ook gezegd dat ik niet verder zou vertellen over al die rare romslom. 'k Doe 't toch maar. Die ouwe zwarte zwijger is een Loekoeman of 'n wintiman. Zieken worden bij hem gebracht voor wie hij dan bij de paal offert en in de hut gekke kunsten verkoopt om van de winti's dressies of medicijnen te vernemen. Je begrijpt dat we na de Zondagavondwandeling over die erbarmelijke heidenpraktijken gepraat hebben. En ook op andere avonden. Zoodat het toch ook wel bij 'n reisvertelling hoort. Je vergeet natuurlijk bijna alles wat je hoort over die eigenaardigheden en dat is niet erg. Het voornaamste is dat je eens goed gezien heb wat 'n missionaris zooal moet opruimen in hoofden en harten; en de moeilijkheid, die de priester daarmee heeft, is voor jou een reden, om wat beter en meer, voor hen, en de uitbreiding van de H. Kerk te bidden. Ziezoo, dat is klaar. Nou heb je heel wat gelezen wat je allemaal weer vergeten mag en moet. De paters in Suriname die onder Chineezen, Indianen, Hindoes, Mohammedanen of Javanen werken, moeten meer op de hoogte zijn van hun talen en | |
[pagina 48]
| |
zeden. Je begrijpt dat daarom Suriname een van de lastigste missielanden van de wereld is. Als op school al die soorten van talen en zeden geleerd moesten worden, kon je de school wel sluiten. Gelukkig houden al die kleinen van 't Surinaamsche mengelmoes ervan om in de allerlaagste klas al Hollandsch te leeren en van Holland te hooren. Natuurlijk zijn ze blij als ieder voor zich ook eens iets hoort van 't land van hun vader en moeder. 't Voornaamste is dat ze in school iets leeren om als flinke Katholieken te leven; want al zijn ze bijna allen gedoopt, hun ouders zullen hen er niet erg wijs in maken. Vaak, ja meestal zijn die zelf heiden of niks of iets wat niet Katholiek is. En nou maak ik een eindje aan de 1e Zondag in Albina. 'k Zal nog een staaltje van Surinaamsch Negerleven geven en dan gaan we vacantie-Maandag houden. Een jongen vertelde mij, wat hij van z'n moeder gehoord had. Over Kofi. Kofi was nog maar een kleine jongen toen z'n moeder stierf. Het lijk lag op de vloer, in de kamer. De menschen stapten er over heen, tot afscheid. En ook Kofi werd over z'n moeder gebeurd. Toen zei z'n tante tegelijkertijd: ‘Moeder, zorg dat je kind hier, niet steeds zoo'n peuter blijft.’ Ze vroeg dat, omdat Kofi te klein was voor z'n jaren. Moeder werd in de kist gelegd en ze kreeg een doek of lint mee, naast haar, net zoo lang als Kofi was. Ze werd begraven. Een andere doek, ook | |
[pagina 49]
| |
net zoo lang als Kofi, werd in de kleerkist gelegd. Elke morgen, al lang na Ga naar voetnoot*)Aiti deh werd Kofi met die doek uit de kleerkast gemeten, maar Kofi werd niks grooter. Toen gingen ze naar moeders graf. Op 't kerkhof deed tante Ga naar voetnoot*)sopie en zout in een kalebas, schudde het even en zette de kalebas op het graf. Na een tijdje begon de sopie te rimpelen. Dus de geest was in de kalebas, de geest van moeder. Ze gingen nu ermee naar een bakka biengi op 'n weg ergens buiten de stad, waar een afgoderijpapa woonde. Deze ging een dagoewepapa vangen in 't bosch, 'n bijgeloovig vereerde slang. Hij zette de kalebas buiten aan de deur, ging naar binnen met de slang, die hij op een bank legde. Toen begon hij te dansen voor de slang, en te rammelen met de seki-seki en ze zongen liedjes. Zie! De deur ging open, na 't dansen en zingen, en de geest kwam binnen. Die was uit de kalebas gekomen. De jorka groette de menschen, en boog de lange hals. Jorka's hebben altijd lange halzen. De afgoderijpapa nam een glas sopie en gaf het aan de jorka en zong: Driengi disi gi mi, o papa, djaso-o-ooo-o-ooo! Drinkt dit voor me uit hier, papa. De Jorka dronk een beetje, gooide een tipje sopie op de grond waar hij stond en waar de afgoderijpapa | |
[pagina 50]
| |
stond en zei: Toen ik nog in mijn leven was, was mijn kind te ondeugend en daarom zorg ik niet, dat het groeit. Of Kofi de stem van moeder terugkende, en of hij naar haar toeliep toen ze zei: ‘mijn kind’ dat weet ik niet. Maar hij zal wel verschrikkelijk geschrokken zijn. De geest ging naar buiten: Afgoderijpapa ook en hij zei tegen de geest: ‘Wel, morgen vroeg zal ik hem weer meten en dan zal ik zien of hij gegroeid is. Als hij niet gegroeid is, dan kom ik je weer halen. De geest ging in de kalebas. Tante kreeg hem terug en ging met Kofi weer naar het graf van moeder. Daar zei ze: Hier kom ik je halen om een woordje met je te spreken. Ze gooide Sopie over 't graf, waarin de geest verdween. De volgende morgen werd Kofi gemeten en Kofi was gegroeid.
Wat zeg je daarvan? Als 't zoo met de geesten gaat dan is het boerenkermisbedrog, hé. Wat denk je. Zou Kofi leeren veel van zijn moeder te houden of eerbied voor haar te hebben ook na haar dood? Al zou een moeder het alleen vertellen om haar kinderen bang te maken als ze ondeugend geweest zijn, dan is het nog akelig en ellendig zoo over een moeder te hooren praten. De heerlijke innige liefde | |
[pagina 51]
| |
en hoogachting van kind en moeder kan niet bestaan waar zulke zotheden verteld worden. De duisternis van oud heidendom, uit een vorige eeuw, trekt langzaam heen, en langzamerhand ook komt in de harten de warme, echte liefde en vereering. De ware liefde tot God komt met de ware kennis en wordt gevolgd door de innige hartelijkheid tegenover elkaar. Och, help 'n beetje om in zooveel duizenden gezinnen onder heidenen en half-heidenen ware liefde en geluk te doen komen. Millioenen beste kinderen, millioenen jongens en meisjes zijn ongelukkig door de opvoeding in alle soorten van dwaasheden. Ze zingen van blijdschap als ze de schoonheid van de Hemel vinden en de allerinnigste liefde van Maria en den gekruisten Lieven Jezus. Op den dag van hun doopsel gaat voor hen een nieuwe wereld en een nieuw geluk beginnen. De sombere, woeste of geheimzinnige glans van hun kinderoog, wordt omgetooverd in een lieve schittering op den dag van hun Eerste H. Communie. Ze lachen dan de onbegrijpelijk schoone glimlach van Jezus zelf, en hun stem klinkt als een kleine gouden gong. De eenzaamheid van kleine boschkampen aan stille breede rivieren is niet zoo eenzaam, als de verlatenheid van de harten der groote en kleine heidenen die er wonen. O, vraag het aan Paters missionarissen, hoe heidenkinderen smeekend aan hun schoot vallen, om mee te mogen naar het licht, het volle licht | |
[pagina 52]
| |
van de Zon van liefde, die even in hun donker verlaten hart begon te schitteren. Maandag 12 October. Dit is een dag van zoo maar la, la. Een dag van toebereidselen voor een groote reis over zee naar Manna. Zondagavond zijn de indianen gewaarschuwd klaar te liggen in de vroege morgenuren van Dinsdag. Vier Arowakken hebben ja geknikt. Nu moet Père Barrière in Sint Laurent gewaarschuwd worden, die zal dan zijn collega de pastoor van Manna onze komst telefoneeren. In den vroegen stillen morgen zingen we zoo mooi mogelijk een Requiem-Mis voor de Chineesche jongen, gestorven aan de klem. De jonge moeder ligt verpletterd van smart in de bank. En toch zal haar schoonste jongen, met haar, verrijzen. Dit is het troostwoord van de Pater, dat haar versterkt. Broeder Bernard voor wie de groote plechtige feesten in eentonigheid voorbijgaan, want op missieposten is onze Moeder de H. Kerk arm, met haar arme kinderen, Broeder Bernard herinnert zich de schoone feesten en plechtigheden uit z'n jonge jaren. Toen hij nog in Wittem voor het luisterrijk altaar van de kloosterkapel knielde en na de H. Mis over de zonnige heuvels van Limburg liep. Na 't ontbijt naar den overkant. Père Barrière is niet thuis. We vervelen ons, drentelend door het heete St. Laurent en zoeken wat schaduw. | |
[pagina 53]
| |
Schuwe en brutale gezichten herinneren ons voortdurend aan: Cayenne. Het is hier Cayenne! Wat kom je hier doen? In een mager verschroeid parkje vinden we een rustiek prieel. De koele prieelen op beboschte heuvels aan de Rijn liggen in de andere wereld. Maar kom, het zit. En we wachten tot 11 uur. De parkwachter komt wat praten, Hij is libéré. Boven de 50. Komt uit Frankrijk van de Vlaamsche kant. Z'n ouwe vader is al over de 90. En wacht hem! Hij heeft gespaard, maar de dure oorlogsjaren hebben hem weer ver teruguit gezet in Cayenne. O, veracht Cayenne! Toch praat de ruwe kerel vroolijk. Hij stelt er een eer in ons te doen weten dat hij een totaal vrij man en fatsoenlijk werker is. Wij lachen met hem over zijn Frankrijk; en zijn ‘oh loe loe loe, tja, la laa schatert door 't parkje. Père Barrière staat al weer gul lachend aan z'n deur, als we bij hem aankomen. Natuurlijk, hij zal naar Manna telefoneeren, al begrijpt hij niet hoe wij 't wagen in corjaal zoo'n lange reis te gaan maken. 't Eerste plan was, om over land te gaan. Met de Ga naar voetnoot*)pousse-pousse van St. Laurent en dan loopen en door een boschkreek varen. Nu dat niet kan, | |
[pagina 54]
| |
moeten we 't maar wat ongemakkelijker doen. De indianen zijn al gevraagd voor wij in Albina kwamen. Donc, c'est fini. Dus, 't blijft zoo. De bezorgde Père raadt ons nog aan goedkoope dranken te koopen. In St. Laurent, waar een flesch wijn maar 4 franc kost. In Hollandsche munt 40 cent. We bedanken voor z'n raad, maar slaan zijn gulle glazen niet af. En trekken weer in 'n propvol motorbootje naar de Hollandsche kant. 't Duurt een 20 minuten eer je het puntje Albina weer bereikt. Onverwachts in de voormiddag komt de Commissaris met een vriendelijk aanbod, om met zijn forsche motorboot een bezoek te brengen aan de Steen. Wat is de Steen? vraag ik. Een rots met Indiaansche inscripties, een paar uur de Marowijne op. Na de hitte, om 4 uur, daar gaat ie. De ‘Lawa’ snijdt golven, we glijden onder praat en lach en amusement de machtige Marowijne af. De rivier ligt vol rotsen. Onzichtbaar, maar niet voor de bekwame stuurman die met draaien en bochten overal tusschen door stuurt. Tegen 6 uur zijn we aan de Steen. We komen nog juist op tijd om er een foto van te maken, want 't begint al donker te worden. De steen of Ga naar voetnoot*)Timehri-rots is een merkwaardigheid in Suriname. Er zijn er maar een stuk of vier. | |
[pagina 55]
| |
Indianen hebben hier enkele millimeters diep figuren in de rots gekrast. Sommige zijn duidelijk menschenfiguren. Een ervan danst. Maar net als een geraamte. De andere figuren kan niemand uitleggen. Geheimschrift is het niet. Sommigen meenen dat het zoomaar voor tijdverdrijf er ingekrast is. Dat meende ik ook, vooral toen ik later een indiaan dezelfde figuren in het zand zag trekken, zooals 'n schooljongen ook mannetjes teekent in het zand. Maar meestal, zegt men, hebben die inscripties betrekking op ouwe godenverhalen, of sprookjes of gewichtige geschiedkundige gebeurtenissen. Beteekende rotsen liggen gewoonlijk op eigenaardige rivierplaatsen. Zoo ook deze rots. Want hier in de heele breede Marowijne zie 'k er anders geen. Wel enkele groote beboschte eilanden. De rots ligt aan de linkeroever. De oever is er hoog en steekt met een hooge zandpunt vooruit. Daarop ligt een klein indianenkamp. Voor de zandpunt liggen breede blokken steen, dan een diepe kom of geul en dan de beteekende of Timehri-rots. Dat de teekens iets bijzonders beduiden lijkt nog zekerder omdat de indianen er groote eerbied voor hebben en ook de boschnegers met een eerbiedige boog om zulke Timehri-rotsen heenvaren. We hebben de ingekerfde teekens met krijt opgehaald en na heel veel geschommel en gedraai lukt het de fotograaf het heele gezelschap op de mysterieuse rots te kieken. | |
[pagina 56]
| |
Het kamp aan de hooge oever is er een van die trieste sombere heidenkampen. De menschen kijken schuw. Zooals hun leven ook treurig is. Er woont een piaaiman. Die ook zieken geneest evenals de Boschneger-wisiman. Met duivelsche dwaasheden en door bedrog. De piaaiman is de indiaansche priester. Geen wonder dat de Pater deze menschen nooit in zijn kerk zag. Zijn vriendelijk woord verkilt aan deze kouwe harten. Tot hoelang. God weet het. 't Is allang donker, en wij zijn doornat van 'n tropisch buitje als we terugvaren. Duister is het bosch. Een enkel sterlichtje oogt aan den oever. 't Is een Ga naar voetnoot*)kokoelampoe van 'n hutje. In die vroege avonden kunnen de indianen en boschnegers niet gaat zitten lezen of pianospelen. Zitten de moeders kousen te breien en de kinderen huiswerk te pennen? Of luisteren ze naar de jaguar die brult op de beboschte bergen? 'k Weet het niet. 'k Wou wel 'ns een paar avonden in een indianengezin doorbrengen. De motor stampt, 't water klotst, aan de oevers blijft het stil. Indianen, slaap zacht in je schommelende hangmat. Commissaris Weijne heeft ons een interessant | |
[pagina 57]
| |
en amusant tochtje geboden, hij gaat niet naar huis zonder stevige handdrukken van ons allen. We doen ons avondbezoek bij 't H. Sacrament in het donker kerkje. Eenzame bosschen, rivieren, kampen, bergen zeeën en sterren, eenzame avondkerkjes waar O.L. Heer in de eenzaamheid woont? Hij is hier en Hij is in de groote drukke steden, Hij is aan onbekende Marowijne en in de Kathedralen van Europa. In den laten avond hooren we dat de Arowakken gezegd hebben: Om 12 uur vertrekken in den nacht. Anders is 't water niet gunstig’. Zoo vroeg? Tja, is beslist, alles is gepakt; Père Puel van Manna rekent er op. Nu schieten we in de lach. In 't duister middernachtelijk uur, met de indianen........ ‘Toe, toe, schiet maar gauw naar boven’ zegt onze bezorgde Pater. ‘Benedicat vos.... Met veel woorden hoeft hij ons niet aan te sporen. Al gauw ‘dekt de nacht, ons d'oogen toe’. Broeder Bernard zal om hall twaalf wekken. 'k Geloof er niks van. |
|