De eenzaamste man van de wereld
Rudy Kousbroek
Jan Arends heb ik drie of vier keer ontmoet. Ik bezit een paar brieven van hem. Maar verder kende ik hem alleen als een stem aan de telefoon.
Als hij opbelde, doorgaans 's nachts, was dat of om te zeggen dat hij op het punt stond naar België te gaan: zou ik hem eventueel willen aanbevelen als huisknecht? Of het was om een gedicht voor te lezen dat hij zojuist had geschreven en te vertellen dat hij gedeprimeerd was.
Van communicatie was tijdens die telefonades nauwelijks sprake. Het waren stuurloze opeenvolgingen van zinnen, meestal uitgesproken door hem. Wat hij zei klonk schril, moeizaam en kunstmatig. Ik luisterde en zat met mijn mond vol tanden. Het waren ontmoedigende mislukkingen.
Het treurige is dat ik dat goed ken uit eigen ervaring, maar dat is niet voldoende om er iemand anders uit te verlossen: je zegt dingen die je zelf niet gelooft, alles wat je wil zeggen komt er anders uit, vervormd, verarmd, van blik; het klinkt alsof je niet tot het hebben van echte gevoelens in staat bent. Je zou er het liefst mee ophouden maar je gaat toch door, niet wetend hoe te eindigen, je werkt je er steeds dieper in. Je blijft maar doen alsof dat niet zo is, ten prooi aan een vertwijfeling waar geen enkel gevoel van eigenwaarde tegen is opgewassen.
Zo geloof ik dat hij zich voelde - ik weet dat natuurlijk niet - en als ik sommige van zijn gedichten lees ben ik er bijna zeker van dat hij zich ook zo moet hebben gevoeld terwijl hij ze schreef. Er zijn in zijn laatste bundel zelfs een paar gedichten die precies daarover lijken te gaan:
of: