Zo zag ik hem nog enkele malen. Dat hij Jan Arends heette hoorde ik van iemand anders. Ook dat hij van beroep copywriter was en verschillende malen in een psychiatrische inrichting had gezeten. Weer veel later las ik het interview dat hij aan Vrij Nederland had gegeven. Als ik mij goed herinner vertelde hij daarin dat hij zijn jeugd als verschoppeling in tehuizen had doorgebracht en dat hij het altijd arm had gehad, maar wat mij altijd is bijgebleven was het gedeelte over zijn vreemde drang om zich, hetzij per advertentie, hetzij persoonlijk, bij alleenstaande vrouwen als huisknecht aan te bieden. Werd hij aangenomen dan deed hij een tijdje geweldig zijn best, zodat die vrouw bijzonder met hem was ingenomen. Maar dan maakte hij zich plotseling totaal onmogelijk door bijvoorbeeld - wanneer hij alleen in de woning was - de trap met groene zeep in te smeren of het glaswerk kort en klein te slaan, waarna hij verdween. Meestal duurde zo'n dienstverband nog geen veertien dagen. Het was een stuk uitzonderlijk levensverhaal, zo bizar en hartverscheurend als ik zelden of nooit had gelezen. Vrijwel gelijktijdig met dit interview verscheen bij De Bezige Bij Keefman, een verhalenbundel van Jan Arends, verhalen van een vreselijke eenzaamheid. Ze branden je tegemoet. Ik geloof dat niemand er omheen kan, of het moest iemand zijn die als een robot door het leven gaat. Die zijn er namelijk ook.
De schrijver Jan Arends maakte ik kort daarop mee op een druk bezochte jaarvergadering, in het Carlton Hotel, van de Vereniging van Letterkundigen, een club die al gauw in handen is gekomen van ultra-linkse geestdrijvers en scherpslijpers, alles het gevolg van hun ijver en de lauwheid van de leden. Dit tussen haakjes.
Jan Arends, evenals ikzelf nieuwbakken lid en zoals altijd in zijn lange zwarte jas, zorgde op die toch al rumoerige bijeenkomst (er kwam een nieuw bestuur en de ‘democratisering’ moest er natuurlijk door), Jan Arends zorgde voor extra opschudding. Met een snerpende stem als van een cirkelzaag (het treffende woord is van Theo Sontrop) maakte hij het bestuur en de leden onder meer uit voor profiteurs, rotzakken, handige schuivers, smerig zootje, vuile dieven, prutsers, kortom hij vloekte en schold iedereen en enkele oudere damesleden in het bijzonder ongeveer de hel in. Uiteindelijk werd hem door de voorzitter - die heel begrijpelijk eerst niet goed raad met de situatie wist - het woord ontnomen maar door tussenkomst van Manuel van Loggem mocht hij toch weer spreken, kreeg zelfs de microfoon, waarop hij wilde weten waarom hij godverdomme zo lang op zijn poen moest wachten.
Na afloop van dit alles verkaste ik met Jan Arends en nog enkele anderen op uitnodiging van mevrouw S. (toentertijd aspirant-bestuurslid, meen ik) naar haar woning, waar een nogal steriele