Jan Arends en het toneel
Jarenlang heeft Jan Arends allerlei pogingen in het werk gesteld een carrière als toneelspeler te beginnen. Hij heeft daartoe nog eens les gehad van Ank van der Moer.
‘Ik wilde aan het toneel en ik heb toen één keer privé-les van haar gehad. Voor 15 gulden per uur. Dat was een heel bedrag in die tijd, daar kon ik de hele week van eten. In 1947 heb ik nog drie maanden op de toneelschool gezeten. Ik zat in de klas met Cieltje Lichtveld en Dick Scheffer, en Henk van Ulsen zat een klas hoger. Ik was toen 23 jaar, en ik had al een heel leven van zwerven en zo achter de rug, terwijl die andere leerlingen net van het gymnasium af kwamen. Na die drie maanden toneelschool heb ik nog jaren geprobeerd om bij een gezelschap te komen. Maar die toneeldirecties, dat zijn hele conservatieve baasjes. Nou geloof ik overigens niet, dat ik een groot acteertalent heb, daar niet van.’ (Nieuwe Revu, 5-11 mei 1973).
Later heeft Jan Arends zich gewaagd aan het schrijven van een toneelstuk, een persiflage op de Planta-affaire, getiteld ‘Smeer of De weldoener des vaderlands’. Planta was het margarinemerk dat in augustus 1960 tienduizenden Nederlanders een jeukende uitslag bezorgde. Het betrof een nieuwe samenstelling van dit soort margarine, het zg. Planta-rood, dat rigoureus een einde moest maken aan het spatten in de pan.
Het stuk was evenzeer een persiflage op de reclamewereld, waarin Jan Arends geen onbekende was, zoals in de herinneringen van W. Post van Workum elders in dit nummer valt te lezen. Hij heeft reclameteksten geschreven, zowel als free-lancer als in vaste dienst. Zo was hij van 10 november 1955 tot 31 mei 1956 copywriter bij N.V. Adviesbureau voor reclame en algemeen advertentiebureau Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam.
‘Mijn karakter leent zich niet zo voor een vaste baan, maar in de reclame heb ik het toch een paar jaar volgehouden. Ik verdiende er een hoop geld mee. Als ik gewild had, dan had ik binnen een paar jaar een grote villa gehad. En je hoeft er niet eens erg goed voor te zijn. Ach, het zijn eigenlijk allemaal zielepoten, hoor, die reclame-jongens. Ja, daar zitten ze dan, met hun vrouwtjes en hun kindertjes, en dan maar zeuren, ja, pappie had eigenlijk iets heel anders gewild, iets groots, dichter, of schrijver, of schilder. En dan moet je 's avonds met je collega's mee, naar hun huis, en je krijgt een prak eten voorgezet, vreselijk, want die wijven kunnen niet koken. En dan zit je de hele avond te lullen over hun nieuwe auto en dat soort dingen. Toen ik het op een gegeven moment niet meer zo zag zitten op het reclamebureau heb ik het volgende gedaan. Ik ben als huisknecht