Dit gedicht gaat in wezen over ‘ik’ tegenover de ‘rest’, over de ‘anderen’ tegenover ‘mij’.
Het gecompliceerde bij Jan Arends is dat zijn masochistische inslag hem dreef naar niet-geaccepteerd worden en dat hij dàt weer wel geaccepteerd wilde zien. Het wanhopig zoeken naar een redelijk evenwichtige verhouding tussen zelfverwerkelijking, waarbij voor Jan Arends onaangepastheid was inbegrepen en contact met anderen, waarvoor toch een zekere aanpassing nodig is, dat is de pijnlijke werkelijkheid van de Lunchpauzegedichten, een werkelijkheid, waarin de gedichten over positieve ervaringen, zeker positieve ervaringen met anderen, niet pasten. Hiermee is - zij het heel voorzichtig - een derde reden aangegeven voor het weglaten van een aantal gedichten uit de bundel van 1965 in Lunchpauzegedichten.
Bijna alle gedichten uit deze laatste bundel gaan over een of ander aspect van het voor Jan Arends zo grote probleem van het ‘ik’ tegenover de ‘ander’. Bijvoorbeeld het zeer summiere:
Dat Arends een bundel gedichten met een dergelijk werkelijkheidsbeeld, gedichten waarin hij, zoals hij het zegt, pijn schrijft en leed krast, de titel Lunchpauzegedichten meegaf, zou je kunnen rekenen