| |
| |
| |
‘... en debuteerde tenslotte pas echt in '65 bij De Bezige Bij met gedichten waarbij zijn foto op de ommezijde van het boekje nog het grootste probleem vormde daar hij alleen al bij de gedachte te moeten poseren voor de toenmalige hoffotograaf van de uitgeverij, Philip Mechanicus, hem doodnerveus maakte.’ - Heere Heeresma in Propria Cures van 2 februari 1974 en in de VPRO-gids van 21-27 oktober 1978.
| |
| |
| |
Jan Arends en De Bezige Bij
Na ‘Lente/Herfst’ (1955) publiceerde Jan Arends in diverse tijdschriften (zie de Bibliografie), maar pas in 1965 verscheen zijn tweede boekuitgave: ‘Gedichten’, nu bij De Bezige Bij. Ook de volgende boeken van Jan Arends, ‘Keefman’ (1972) en ‘Lunchpauzegedichten’ (1974), verschenen bij De Bezige Bij, evenals zijn nagelaten werk, ‘Ik had een strohoed en een wandelstok’ (1974) en ‘Nagelaten gedichten’ (1975).
De briefwisseling die zich in het archief van De Bezige Bij bevindt, gaat over de te verschijnen verhalenbundel ‘Keefman’, echter zonder dat deze bundel al met deze titel wordt aangeduid. De dichtbundel waarover in de brieven I, II, VII en VIII wordt gesproken, is ‘Gedichten’. Brief nr. XI is ongedateerd, maar na het verschijnen van ‘Keefman’ geschreven.
Zes brieven zijn gericht aan Geert Lubberhuizen, directeur van De Bezige Bij; brief nr. X aan Oscar Timmers, redacteur van dezelfde uitgeverij. Brief nr. I is geschreven vanuit de Valeriuskliniek te Amsterdam; brief III, IV, V, VII en X vanuit het Willem Arntsz Huis te Utrecht, en brief XI vanaf een onbekend adres in Brussel.
| |
[I]
Amsterdam 31-12-67
Beste Mijnheer Lubberhuizen,
Jammer, jammer! Kijk maar uit naar uw bezoek, want verveel mij zeer.
Wil geloof ik niet meer in de reclame. Ben nu van plan een oud verhaal over een neger dat ik vroeger maakte nog eens te herschrijven. Dat kan heel goed worden. Ben nu inderdaad van plan mij helemaal op schrijven in te stellen en mij daar naar te voegen. Dus ergens wonen en iedere dag werken.
Wilt U mij nog eens een paar van de gedichtenbundels sturen? Liefst 10. Want belangstelling hier. Heb met sommige vooral jongere patienten zeer goed kontakt.
Komt U toch vooral spoedig uw arme zieke schrijver opzoeken en neem dan sinasappels mee en zware Van Nelle shag.
Intussen vriendelijke gr.
J. Arends
| |
| |
| |
[II]
De heer J. Arends
Valeriuskliniek
Amsterdam
Amsterdam, 5 januari 1968
Beste Arends,
Hierbij alvast sinaasappelen en shag en 10 exemplaren van je bundel, omdat ik in de komende paar dagen nog geen kans zie om langs te komen; maar lang hoop ik niet dat het duren zal.
Ik geloof, dat het een goed plan is om gewoon aan het schrijven te gaan en ik ben benieuwd naar het resultaat.
Hartelijke groeten,
[Geert Lubberhuizen]
| |
[III]
J. Arends
Agnietenstra. 2
Utrecht
Utrecht 19 nov. 68
Beste Mijnheer Lubberhuizen,
Hierbij een verhaaltje. Niet het verhaal waar ik over belde. Dat komt dus met een weekje. Ik schrijf veel op het ogenblik. Steeds als ik wat heb zal ik het sturen.
Wanneer denkt u dat het boek uit kan komen?
Vriendelijke groeten,
J. Arends
| |
[IV]
Utrecht 25-11-68
Beste Mijnheer Lubberhuizen,
Hierbij dan het verhaal. Ik moet nog een beetje werken aan het laatste stuk. Dat is alleen maar een kwestie van techniek dus geen probleem. Maar ik wilde het zo vlug mogelijk bij U hebben. Straks kan ik in een paar dagen de laatste hand leggen.
Nu heb ik nog 3 verhalen van vroeger. Samen iets meer tekst dan dit verhaal. Die moet ik weer uit typen.
U krijgt ze begin volgende week.
| |
| |
Heeft U zo voldoende voor de uitgave.
Ik ben erg nieuwsgierig naar uw antwoord en hoop op spoedig bericht.
Donderdag ben ik in Amsterdam en bel dan tussen 11 en 11.30 op.
Als U er niet bent wilt U dan een berichtje voor mij achterlaten?
Vriendelijke gr.
J. Arends.
Agnietenstr. 2
Utrecht
| |
[V]
Utrecht, 2-11-70
Beste Mijnheer Lubberhuizen,
Hierbij weer een verhaal.
Het zou geweldig prettig zijn als u de bundel ging uitgeven. Als dat zo is dan hoop ik dat u ook spoedig beslist omdat de omstandigheden op het ogenblik zeer in mijn voordeel zijn.
Ik heb hier een eigen, grote kamer en heb nog nooit zo rustig kunnen werken. De wetenschap dat er iets gaat verschijnen zal zoals u begrijpt een goede invloed hebben. Trouwens ik ben druk bezig want ik heb ook iets grooters dan een kort verhaal onderhanden.
Intussen met vriendelijk gr.
J. Arends.
| |
[VI]
De Heer J. Arends
Agnietenstraat 2
Utrecht
28 januari 1971
Geachte Heer Arends,
Hierbij het kontrakt in 2-voud voor uw ‘Verhalenbundel’. Graag ontvang ik één getekend exemplaar van u terug.
Met vriendelijke groeten,
hoogachtend,
De Bezige Bij
Marijke Pieterse
| |
| |
| |
[VII]
Utrecht 1-2-71
Beste Mijnheer Lubberhuizen,
Blij dat de zaak nu rond is. Dat ik nog tot september de tijd heb is goed want ik hoop er toch nog een paar verhalen bij te schrijven. Dat is mede afhankelijk van de omstandigheden. Maar we zien wel.
Is het mogelijk dat ik de 500 gulden voorschot nu ontvang. Ik kan het geld goed gebruiken. Verder zou ik wel eens met u willen praten omdat er de laatste jaren zoveel verandert is en ik geloof dat een samenwerking beter verloopt als er van enig kontakt sprake is.
U moet maar zien.
Vriendelijke groeten,
J. Arends.
p.s. Kunt u mij een paar bundels van mijn gedichten sturen, ik heb er geen meer en soms wil iemand ze lenen.
| |
| |
| |
[VIII]
De Heer J. Arends
Agnietenstraat 2
Utrecht
4 februari 1971
Geachte Heer Arends,
Dank voor het terugsturen van het kontrakt. De vijfhonderd gulden wil ik nog niet betalen wel de helft van het voorschot. Graag hoor ik even op welke wijze u het bedrag van f 250,- wilt overgemaakt hebben.
Separaat ontvangt u enkele exemplaren van uw bundel.
Vriendelijke groeten,
hoogachtend,
De Bezige Bij
G. Lubberhuizen
| |
[IX]
De Heer J. Arends
Agnietenstraat 2
Utrecht
29 maart 1971
Amice,
Van Adriaan Morriën hoorde ik dat hij een gedeelte van een groter verhaal van je had gelezen en daar best tevreden over was. Ik ben blij dat te horen en hoop dat je mij het stuurt zodra je het af hebt.
Hartelijke groeten,
Geert Lubberhuizen
| |
[X]
Utrecht 26-4-71
Beste Oscar,
Hierbij het slot van Keefman.
Is er bij de Bij nog over gesproken. Het komt hier waarschijnlijk in de Stetoscoop waar het verhaal over mijnheer Koopman ook in
| |
| |
Het nummer van De Stethoscoop van december 1969, personeelsblad van de Willem Arntsz Stichting, waarin het verhaal ‘Het ontbijt’ werd afgedrukt. In zijn brief aan Oscar Timmers noemt Jan Arends dit ‘het verhaal over mijnheer Koopman’.
| |
| |
| |
| |
Het nummer van De Stethoscoop van juni 1971 bracht als primeur het verhaal ‘Keefman’, dat Jan Arends in het Willem Arntsz Huis had geschreven. Het ging vooraf door een ‘Ter inleiding’ van ‘De Redactie’.
| |
| |
| |
| |
gestaan heeft. Als ik weer in Amsterdam ben zal ik je opbellen om te vragen hoe de zaken er voor staan.
Vriendelijke Gr.
J. Arends.
| |
[XI]
Brussel
Beste heer Lubberhuizen,
De zaken zijn uit alle handen die er maar zijn gelopen.
Ik ben stapelgek en zit in Brussel.
Daar ben ik niet zo maar. Ik ben in Brussel om mijn leven voort te zetten.
Ik had altijd het idee dat een klein beetje sukses en welstand alles ten goede zou keren.
Dat is helemaal niet waar.
Ik heb een vergroting van mijn leven gemaakt en wat ik er van zie geeft mij schaamte.
Ik denk na.
Jan Arends
| |
| |
| |
[XII]
De Heer J. Arends
Roelof Hartplein 4
Amsterdam
5 november 1973
Zeer geachte Heer Arends,
De Coöperatieve Vereniging De Bezige Bij zou het op prijs stellen u onder haar leden te mogen rekenen.
In opdracht van het bestuur nodig ik u uit lid te worden van onze vereniging. Het entreegeld bedraagt 10 gulden in nader overleg eenmaal te voldoen.
Gaarne zullen wij van u vernemen of u deze uitnodiging accepteerd. Zo ja, dan verwachten wij u op de eerstkomende ledenvergadering die gehouden zal worden in de Van Miereveldstraat 1, Amsterdam op maandag 26 november a.s. om half negen des avonds.
Te uwer informatie zenden wij u hierbij De Geschiedenis van De Bezige Bij.
Met vriendelijke groeten,
hoogachtend,
De Bezige Bij
G. Lubberhuizen
Op maandag 26 november 1973 verscheen Jan Arends voor de eerste en, zoals naderhand zou blijken, laatste keer op een vergadering van De Bezige Bij. Het betrof een bijeenkomst waar leden-auteurs hun mening mochten geven en vragen mochten stellen over hun relatie tot De Bezige Bij, de publiciteit rondom hun werk, het recensie-wezen, de onderlinge communicatie, en de nieuwe plannen van hun uitgeverij. Vóór de pauze zette Jan Arends de vergadering flink op stelten; de bandopname van dit deel van de avond is echter onvindbaar. Na de pauze was hij veel rustiger, maar intussen waren de andere aanwezigen wat zenuwachtig geworden... De vergadering werd geleid door Geert Lubberhuizen.
(Het gaat over de reclame die de uitgever contractueel verplicht is te maken voor zijn auteurs).
Jan Arends:
Mag ik daar wat over zeggen? Mag ik daar een opmerking over maken?
| |
| |
Voorzitter:
Jij mag wat zeggen. (Geroezemoes en ssst-geroep)
Jan Arends:
Het is dus zo dat ik schrijf gedichten of verhalen of God mag weten wat, hè, en dat is mijn vak, en dat doe ik dus ongelooflijk, en dan ga ik naar een uitgever, en ik heb van die man zijn business geen verstand, hè, ik weet er niks van. Ik weet... ik weet niks van de uitgeverij af hè, ik bedoel, ik kan hier al die verhalen wel aanhoren, hè, maar dat zegt me niks, hè, dus ik moet ervan uitgaan dat een uitgever het goed doet, dus ik breng mijn handeltje, nietwaar, ik gooi dat op de toonbank en ik zeg: daar heb je n'm, nou, en daar ligt het en die man die maakt het maar, hè, en als het vervelend wordt, dan ga ik wèg. Dat is gewoon zo... dat is toch eenvoudig? Ik bedoel: ik heb er toch geen verstand van.
Simon Vinkenoog:
Ja, maar we zitten hier in een situatie dat we leden zijn van een coöperatie, in een coöperatieve bijeenkomst en dat we mee mogen praten.
Jan Arends (onder hilariteit):
En ik práát mee!
Simon Vinkenoog:
... we zijn de beste stuurlui die aan wal staan.
Jan Arends:
Ja, we mogen wel meepraten, maar dat is de inspraaksituatie waar ik helemaal niet van hou...
Simon Vinkenoog (onder bijval):
Dan moet je hier niet komen!
(...)
(Aan de orde komt het gebrek aan belangstelling bij de media voor de literatuur. Waarom worden er zoveel boeken niet besproken en krijgt een éénmalig optreden van een buitenlandse pianiste of de première van een onbeduidend blijspelletje wèl de volgende dag een stuk in de krant?)
Voorzitter:
Jan Arends. Even!
| |
| |
Jan Arends:
En mag ik eventjes aandacht hebben? Ik wil... ik wil echt stilte, hoor!
Voorzitter (vermanend):
Wim Schouten! Niet murmureren! Jan Arends, zeg het maar!
Jan Arends:
Luister 's even. Ik wou nou gewoon een beetje genuanceerd praten over de gang van zaken. Of die boeken nou wel verkocht worden in de boekhandel of niet, ik bedoel, daar heb ik geen enkel persoonlijk belang bij. Ik verdien daar niks aan. Ik heb in tien jaar aan De Bezige Bij drieduizend gulden verdiend, nietwaar, drieduizend gulden aan royalties en niet meer. Nou gééft dat verder niks, ik bedoel maar: als die Bij mij liet zakken en gewoon zegt: meneer Arends, ik wil met uw kloterij geen sodemieter te maken hebben, hè, ik bedoel, je vreet maar niet, dat kan toch niet? (hilariteit) Ja, daar gaat het toch om? Ik heb drieduizend gulden in tien jaar gevangen van De Bezige Bij. Ik vind het gewèldig. Ik vind het een grote eer dat jullie mijn boeken uit willen geven, maar ik moet ook eten? (op een opmerking uit het publiek) De Vereniging van Letterkundigen? Daar kom jij niet! Maar jij haalt daar wel het geld voor de kapper! Jij haalt daar wel het geld voor dat dure jasje van jou... maar jij komt daar niet, want daar ga jij niet heen, hè, jij gaat nooit naar de VVL, want daar zitten in het Fonds voor de Letteren allerlei mensen die regelen netjes voor jou, dat jij je poen krijgt!
(...)
Jan Arends:
Ja, maar ik ben maar een gewone boerenknecht. Ik ben een gewone boerenknecht en nu moeten jullie 's naar me luisteren. Als ik... als ik op een gegeven moment de grond moet omspitten, als ik de grond moet omspitten, dan wil ik 's avonds, aan het einde van de dag, mijn boterham hebben en als die boterham er is en ik krijg hem niet, dan is het niet juist. Zo... ik hoop dat dat erin staat!
(...)
(Tijdens de volgende betogen vraagt Jan Arends steeds met luide stem geld terug van deze of gene.)
Jan Arends:
Ik krijg nog geld van je! Ik krijg nog gèld van je! Ja, ik ga ook eens
| |
| |
er doorheen schreeuwen. Ik bedoel, als ik praat, praat iedereen er doorheen, als ik praat word ik niet aan het woord gelaten en een ander kan tien minuten, kan dertig minuten, kan veertig minuten, kan een half jaar lullen, als ik maar één woord zeg dan word ik...
Voorzitter:
Maarten van Traa is aan het woord.
Jan Arends:
Oké.
Voorzitter en Jan Arends (tegelijk):
Maarten, ga je gang.
Jan Arends (na enige tijd en in zijn handen klappend):
Ik vind dat u dat knap zegt!
Jan Arends:
Mag ik daar wat op zeggen? Mag ik wat over het Concertgebouw zeggen? Ik zit elke dag bij Keyzer, nietwaar, en daar komen al die jongeren met die violen, hè, en wat komt er in dat Concertgebouw? Daar komen drieduizend mensen, altijd dezelfde. (geroezemoes) Mag ik nou ook eens een keer uitpraten, of niet? Op de VVL mag dat niet en als het hier ook niet mag dan donder ik... (onverstaanbaar).
Voorzitter:
Jan, je mag wat uitleggen.
Jan Arends:
Ja, maar dat heeft geen zin. Zodra ik wat zeg, ik bedoel, als ik wat zeg, dan begint iedereen er doorheen te schreeuwen.
Voorzitter:
Nee, niet iedereen. Een enkele maar.
Jan Arends:
Oooh.
Voorzitter:
Ga door!
Manuel van Loggem:
Ja, maar die dreigementen...
| |
| |
Jan Arends:
Ja maar dat heeft niks met dreigementen te maken of zo...
Voorzitter:
Ga door. Wat wil je nu zeggen over die mensen met die violen. Daar had je het over.
Jan Arends:
Nou, als je nou bijvoorbeeld dat Concertgebouw neemt, hè, daar zitten op een gegeven ogenblik zitten daar dertig, veertig of vijftig mannetjes zitten daar op het podium, hè, en daar heb je een man met een piano, en daar heb je een dirigent en in dat héle Concertgebouw komen drieduizend mensen. Of tweeduizend, ik weet niet wat er in kan, en altijd... wacht nou even, laat me nou even uitpraten, altijd diezelfde tweeduizend mensen. Daar zit nooit iemand anders, altijd diezelfde tweeduizend mensen uit Zuid. Als ik nou drieduizend lezers heb van Keefman, dan ben ik toch béter dan het Concertgebouw?
(Hilariteit, en applaus dat Jan geamuseerd, ja-toch-zeggend en tevreden in ontvangst neemt.)
(...)
Jan Arends:
Zeg, meneer Lubberhuizen, ik heb boeken verkocht hè, deur aan deur, met een tas bij me, en dan deed ik die open en dan zei ik: Mevrouw, de wereldgeschiedenis in zes delen. En dan verdiende ik gèld, hoor!
(...)
Jan Arends:
Als we nou slechte boeken schrijven, mensen, ik bedoel, dan kunnen we toch niet verwachten dat ze gelézen worden!
(...)
Jan Arends:
Ja, mag ik nou ook even een verstandige opmerking maken?
Simon Vinkenoog, schreeuwend:
Hou je mond nou even. Godverdomme, je maakt me kwaad! Dat gebeurt me nooit! Idioot!
| |
| |
(Het gesprek komt op de niet-aanwezige politicoloog Bram de Swaan.)
Jan Arends:
Ja, maar die kan niet schrijven. Hij kàn niet schrijven! Hij kan niet schrijven. Dat is mijn deskundigheid. Die man die kan niet schrijven! Die zal het nooit leren! Dat is absoluut onmogelijk, dat is uitgesloten, hij is géén talent. Hij kan niet eens práten. Laat staan dat hij schrijven kan...
Voorzitter:
Jan, wil je nou echt ophouden...
Jan Arends:
Wàt nou! Hij kan niet schrijven!
Voorzitter:
Kom maar naast me zitten, dan houd ik je hand vast.
Jan Arends (lachend):
Goed! Ik heb nog nooit van mijn leven een proefschrift geschreven (...) dat ga ik nu doen. Mijn eerste, mijn eerste schrijven is een proefschrift! (toenemend geroezemoes) Hé, ... en geen fysieke krachten, hè? Hé, hé, hé, nee, nee, nee, geen geweld, hè!
(Tijdens de rondvraag roept hij opnieuw tot deze en gene dat hij nog geld van ze krijgt:)
Ja, jij hebt mij bestolen, jij hebt mij bestólen, jij hebt gèld van mij gestolen!
De vergadering wordt gesloten. Men is van plan binnen afzienbare tijd opnieuw een dergelijke bijeenkomst te organiseren. ‘Mèt Jan Arends?’ vraagt een van de aanwezigen. Men is unaniem van mening dat Jan Arends daar dan weer bij kan zijn. Jan Arends zegt kort gedag en verlaat het vertrek. ‘Ik ga weg, dag!’
Zelfs na zijn dood wist Jan Arends nog verwarring te zaaien in de gelederen van De Bezige Bij. In de Haagse Post van 21 september 1974 beschreef G. Brands in zijn rubriek ‘Eerste mélange’ hoe een verhaal van Eelke de Jong in ‘Ik had een strohoed en een wandelstok’ van Jan Arends belandde.
| |
| |
Bij De Bezige Bij verscheen onlangs Ik had een strohoed en een wandelstok, nagelaten proza van Jan Arends, die een half jaar geleden zelfmoord pleegde. Toen onze collega Krik Denekamp vorige week verdiept was in het desbetreffende boek begon hij zich bij het verhaal Jan Arends I presume eensklaps onbehaaglijk te voelen. Er klopte iets niet. Nu voert K. Denekamp al jarenlang de eindredactie van dit blad en uit dien hoofde begon het hem al spoedig te dagen. Hij haalde een oude jaargang van HP te voorschijn en ja hoor. De tekst van Arends was niets anders dan het stuk dat Eelke de Jong in de HP van 20 mei 1970 over Jan Arends had geschreven onder de titel Jan Arends I presume. Bovendien bleek dat hetzelfde stuk onder de titel Uit de isoleercel ook al in De Jong's eigen bundel Ginds, die eveneens bij De Bezige Bij was verschenen, stond afgedrukt. Hoe nu? Verbijsterende slordigheid van uitgeverszijde? Een laatste poets van Jan Arends?
Directeur Lubberhuizen van De Bezige Bij, die wij vrijdagmiddag om opheldering vroegen, had er zelf nog nauwelijks weet van. Maar wie is verantwoordelijk geweest voor de tekstverzorging? Lubberhuizen: ‘Dat hebben we hier op de uitgeverij gedaan. Vanuit Arends' kamer zijn alle dingen bij elkaar in een grote koffer hier naartoe gekomen, poëzie en proza, en daar is het boek uit gemaakt. Wat er nou precies gebeurd is weet ik niet, want ik hoor het ook net. Het is stomvervelend. Ik begrijp niet hoe zoiets kon gebeuren, maar het schijnt kennelijk toch te kunnen.’
Wordt het boek nu uit de handel genomen?
‘Nee, dat vind ik onzin, het is bijna uitverkocht. Er moet bij de herdruk wat gedaan worden. En we zullen met Eelke de Jong de zaak moeten regelen. Het is natuurlijk een rare geschiedenis.’
Interessant om de verschenen recensies eens te bekijken.
‘Ja, het zou aardig zijn om even af te wachten tot alle recensenten het boek besproken hebben en dan kijken wie het heeft gemerkt.’
De zaak ligt nu op straat, dus toekomstige besprekers zijn gewaarschuwd. Bij mijn weten zijn er tot nog toe twee recensenten die er niet over gevallen zijn: Sitniakowski in De Telegraaf en Luijters in Het Parool.
‘Nou, die hebben we dan in ieder geval. Kijk, het is natuurlijk een verdomd vervelende zaak, dat geef ik direct toe. We moeten gewoon eens kijken hoe zoiets in godsnaam mogelijk is geweest. Ik kan er op het ogenblik niks zinnigs over zeggen, maar we gaan er wat aan doen, dat spreekt vanzelf.’
Tien minuten later belde de heer Lubberhuizen ons terug.
‘Je belde net op hè. Nou, ik leg de telefoon neer. Er wordt opnieuw gebeld. Arends aan de lijn. Die lachte zich rot, want wat had-ie gedaan? Hij had dat stuk uit HP geknipt en de naam van Eelke eraf
| |
| |
gehaald en het gewoon tussen zijn nalatenschap gestopt om eens te kijken wat er zou gebeuren. Hij hoorde er nu van en had er verschrikkelijk veel plezier over. Zo zie je wat hij zelfs na zijn dood niet allemaal weet uit te halen.’
‘Waar hiervan is in ieder geval, maar we zoeken de zaak nog verder uit, dat het stuk gewoon tussen zijn manuscripten zat, alleen de naam was er zorgvuldig af geknipt.’
Eelke de Jong neemt de zaak nogal laconiek op:
‘Ik vind het vermakelijk eigenlijk. Een spel van misverstanden, iets voor een family-comedy. Ik ben niet kwaad. Die Arends was me altijd sympathiek, de figuur boeide me wel. Hij zat destijds in de Willem Arntsz-kliniek en hij belde me steeds maar op of ik niet eens bij hem zou komen, want hij kreeg zo weinig bezoek. Ik ben daar toen een hele dag geweest. Dat beschrijf ik in mijn verhaal. Ik ben later nog wel bij hem geweest, ik kon het goed met hem vinden.’
‘Dat boekje van Arends is maar dun, grote letters, kleine bladspiegel. Ruwweg beslaat mijn verhaal minstens eenderde van het boekje. De Bezige Bij zou het bij een herdruk kunnen ondervangen door mijn stuk er als een soort voorwoord in te zetten. Want anders blijft er zo weinig tekst van Arends over.’
Wij informeerden bij de heer Harry Prick van het Letterkundig Museum of iets dergelijks al eens eerder in de Nederlandse literaire historie was vertoond maar na van de eerste verbazing te zijn bekomen, moest hij onze vraag aanvankelijk ontkennend beantwoorden. ‘Ik weet wel,’ aldus Prick, ‘en nou mag ik geen namen noemen, dat de ene auteur tegen de andere zegt: kan je mijn boek niet bespreken? En dat de ander zegt: mijn hemel, dan moet ik het ook nog eerst lezen. Nou ja, zegt de een dan, dat is helemaal niet erg, ik zal wel een bespreking schrijven, kijk maar eens of jij daar je naam onder wilt zetten.’
‘Wie dit natuurlijk enorm leuk gevonden zou hebben, was Jan Arends zelf. Oh, mijn hemel, wat zou dat veel mensen weer op telefoongesprekken zijn komen te staan. Dat het juist Arends moest overkomen vind ik een leuke speling van het lot. Maar het is ontzettend slordig van de uitgever. Het wijst erop dat hij zijn eigen auteurs niet leest. Wonderlijk.’
Er schiet me toch nog een voorbeeld te binnen. Toen de dichter J.H. Leopold overleed, heeft een meneer K.H. de Raaf, een Rotterdams literatuurhistoricus, in De Nieuwe Gids een groot herdenkingsstuk gepubliceerd, met herinneringen aan Leopold en waarin hij vol trots vertelde dat hij een keer aan Leopold een vertaling gaf van een heel bekend gedicht van De Ronsard. Leopold roemde die vertaling en was er heel gelukkig mee, schreef De Raaf. Maar toen P.N. van Eijck in 1935 of '36 de Verzamelde Gedichten van Leopold uitgaf nam hij
| |
| |
daarin op als een gedicht van Leopold de Ronsardvertaling van K.H. de Raaf. En dat heeft hij naderhand in volgende drukken moeten goedpraten.’
Zo zorgt De Bezige Bij dit jaar toch nog voor een literaire sensatie, al is het per abuis. Richter Roegholt is duidelijk te vroeg geweest met zijn geschiedenis van dit uitgevershuis. Wie Ik had een strohoed en een wandelstok reeds bezit, heeft een curiosum in handen. En wie het nog niet heeft, kan het maar beter snel aanschaffen. Want binnen afzienbare tijd is het nog slechts antiquarisch verkrijgbaar.
Voor geïnteresseerden lijkt het ons trouwens boeiend om het onversneden HP-stuk uit Ik had een strohoed te vergelijken met de later door Eelke de Jong gestileerde versie uit Ginds. De Amsterdamse boekhandelaar Ko van Leest heeft beide werken al naast elkaar op zijn toonbank liggen. Van Leest: ‘Ik speel open kaart en geef tekst en uitleg, wat dacht je. Dat is mijn taak.’
Tot zover het vermakelijke relaas van G. Brands. Voor de historie is het dienstig nog te vermelden dat Jan Arends van Eelke de Jong de drukproeven van een van diens ‘Haagse Post’-columns ter lezing had gekregen. Dat het de drukproeven waren die door De Bezige Bij in de nalatenschap van Arends werden gevonden, blijkt uit de brede witmarges en uit het feit dat de naam van de auteur ontbreekt. De Bezige Bij heeft, in de veronderstelling met een verhaal van Arends te maken te hebben, bij het persklaarmaken alleen wat kleine wijzigingen aangebracht, zoals het in woorden schrijven van de voorkomende cijfers. Deze kopij met Bezige Bij-wijzigingen bevindt zich in het Letterkundig Museum te Den Haag, en volgt hier. In de marge van het eerste vel staat een aantekening die pas in 1976 door een redacteur van De Bezige Bij is aangebracht: ‘auteur: Eelke de Jong abusievelijk toegeschreven aan Jan Arends’.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
|