| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Londen en Amsterdam.
De bootreis was buitengewoon succesvol. Na de hete dagen in Madrid was de koelere zeewind wel een verademing.
De boot waarop zij voeren was geen passagiersboot, maar een vrachtboot met passagiersaccomodatie, zoals dit vaktechnisch genoemd werd. Willy had een aardige kleine hut voor zich alleen en de heer en mevrouw Duval een grotere.
Het was allemaal nieuw voor Willy van Stralen en ze genoot onmetelijk. Gelukkig hadden ze geen van drieën last van zeeziekte. Dat was trouwens ook niet te verwachten, want de zee was zo glad als een spiegeltje. Tè glad eigenlijk, naar Willy's zin.
‘De pont over het IJ in Amsterdam schommelt nog meer dan dit schip,’ zei ze minachtend.
En ze beloofde meteen, dat ze, wanneer ze in Amsterdam zouden zijn, de heer en mevrouw Duval zou meenemen op een rondvaart door de Amsterdamse grachten en havens.
Ze kwamen aan in een kleine havenplaats aan de zuidpunt van Engeland en vandaar gingen ze per trein door naar Londen.
Vol verwachting zag Willy de grootste stad ter wereld op zich af komen.
Hier was dus Londen, de stad waarover ze veel gelezen en gehoord had!
| |
| |
Weldra reden ze in een ‘cab’, zoals de Londense taxi's genoemd worden, door de drukke straten.
De heer Duval, die vaak in Londen geweest was, had de chauffeur het adres van het Strand Palace Hotel opgegeven, het hotel waar hij altijd logeerde. Hij was goede vrienden met de mensen van de receptie en altijd als hij kwam, hadden ze nog wel een kamer voor hem over, ook al was het nog zo druk.
Ditmaal moest hij er weliswaar twee hebben, maar hij verwachtte, dat dit ook wel gaan zou.
Hij werd niet teleurgesteld, en al gauw suisden ze in de lift naar boven.
Nadat ze zich wat opgeknapt hadden gingen ze eerst nog iets eten en drinken en daarna een eerste verkenningstocht maken. Dit laatste althans wat Willy van Stralen betrof.
Gewapend met haar onafscheidelijke fototoestel begaven ze zich op weg.
Het eerste wat Willy opviel was het linkse verkeer. Ze vond het bepaald griezelig, vooral met oversteken, want automatisch keek ze steeds eerst de verkeerde kant op.
Toch wende het spoediger dan ze gedacht had.
Toen ze een poosje gelopen hadden, stelde de heer Duval voor een ritje met een bus te gaan maken.
‘Hè ja, zo'n tweedekker dan!’ riep Willy enthousiast uit.
‘Natuurlijk, en dan bovenin gaan zitten en als het kan vooraan,’ zei de heer Duval, ‘dan heb je het aardigste uitzicht!’
Ze stelden zich netjes bij een bushalte in de rij op. Het verbaasde Willy, dat iedereen zo keurig en rustig op zijn plaats bleef staan en niemand trachtte toch nog eventjes gauw voor een ander te komen.
Ook het instappen in de bus ging ordelijk toe. Er
| |
| |
was hoegenaamd geen gedrang en Willy moest denken aan de Amsterdamse bussen en trams, waar het, vooral op de spitsuren bijna tot gevechten kwam om er in te komen.
Gelukkig was het nu geen spitsuur en vonden ze de begeerde plaatsen, bovenop en vooraan, onbezet.
Willy keek haar ogen uit.
Zo nu en dan kwam het haar voor, dat een kleine auto of scooter ónder de bus vandaan kwam. Het was zo'n grappig gezicht, dat ze herhaaldelijk begon te proesten.
Nu pas kreeg ze een goede indruk van het machtige verkeer in Londen en van de prachtige gebouwen, die er stonden.
Telkens nam ze zich voor: ‘Hier moet ik naar toe om een foto te nemen!’
Op het laatst kon ze het niet meer onthouden en vroeg ze de heer Duval de namen van de gebouwen of de pleinen of straten en schreef zij ze op.
‘Als je dat allemaal wilt afwerken,’ zei de heer Duval lachend, toen hij een blik sloeg op het lijstje, ‘heb je zeker wel een maand nodig!’
‘Hoelang blijven we hier?’ vroeg mevrouw.
‘Zolang tot het ons vervelen gaat. Of heeft Willy met haar ouders afgesproken wanneer we zouden komen?’
‘O nee, meneer. Ik heb alleen beloofd, dat ik een paar dagen tevoren zou schrijven, zodat moeder de logeerkamer in orde kan brengen.’
‘Och, maar het is toch veel eenvoudiger, als we in een hotel gaan!’ riep mevrouw Duval uit.
‘O nee, daar zoudt U vader moeder mee beledigen,’ protesteerde Willy. ‘Ze vinden het veel te leuk dat U komt. Nee hoor, in Amsterdam komt U in een echt Amsterdams huis te wonen, aan een
| |
| |
gracht, waar de rondvaartboten doorkomen en die 's avonds verlicht is met schijnwerpers op de oude geveltjes.’
De heer en mevrouw Duval begrepen wel, dat ze Willy verdriet zouden doen als ze er op bleven staan in een hotel te gaan en lieten het dus maar zo. Trouwens, ze hadden er geen enkel bezwaar tegen. Ze hadden het alleen zo druk voor haar moeder gevonden.
In een van de volgende dagen had Willy een klein avontuurtje.
Natuurlijk moest de Londense metro bezichtigd worden. Langs lange roltrappen daalden ze het onderaardse Londen in en achter elkaar gingen ze het perron op.
Willy liep vooraan. Er stond juist een trein voor en dadelijk stapte ze in, verwachtend, dat de heer en mevrouw Duval haar onmiddellijk zouden volgen. Maar doordat enkele andere mensen hen voor de voeten liepen, konden ze de vlugge Willy niet zo gauw volgen en.... daar gingen de deuren al dicht en de trein verdween in de donkere spelonk, verbouwereerd nagestaard door de heer en mevrouw Duval.
En Willy?
Die schrok eerst wel even.
Daar stond ze nu. Ergens onder Londen en waar ze heen ging wist ze niet, want ze hadden zo maar de eerste de beste trein genomen.
Vlug dacht ze na.
Toen schoot haar te binnen wat ze indertijd, in Parijs nog, met elkaar hadden afgesproken: wanneer één van hen de anderen kwijt raakte, gingen ze alle drie zo gauw mogelijk terug naar het hotel!
Het was dus heel eenvoudig. Willy zou bij de vol- | |
| |
gende halte uitstappen, een taxi nemen en naar het hotel terug rijden!
Ze keek haastig in haar tasje of ze wel geld bij zich had. Ja hoor, haar portemonnee was gelukkig goed gevuld.
Rustig bleef ze bij de uitgang staan.
Ze voelde dat de trein al vaart begon te minderen. Met een ruk stond hij stil. De deuren gingen open en Willy stapte uit.
Vlug liep ze de trappen op en al spoedig stond ze in de zonneschijn op een plein, dat haar volkomen onbekend was.
Ze wenkte een taxi.
‘Strand Palace Hotel,’ zei ze tegen de chauffeur.
Tijdens de rit dacht ze toch wel even angstig aan haar reisgenoten. Zouden ze boos zijn, omdat ze zo haastig was geweest? Zouden ze er aan gedacht hebben ook mee terug te gaan naar het hotel? Zouden ze misschien in angst zitten over haar?
Dat laatste vond ze nog het vervelendst.
Het werd een lange rit, want voordat ze de metro ingingen, hadden ze nog een heel eind gewandeld.
Eindelijk meende ze de straten te herkennen en daar draaide de auto al voor de ingang van het hotel.
Ze gaf de chauffeur een fooi en stapte uit.
Nieuwsgierig keek ze rond.... daar kwamen meneer en mevrouw Duval haastig op haar toegelopen.
‘Daar is het verloren schaap weer!’ riep meneer Duval vrolijk uit en mevrouw zei, zichtbaar opgelucht: ‘Hè, ik ben blij, dat je er weer bent, kind!’
‘Bent U niet boos op me?’ vroeg Willy een beetje angstig. ‘Het was verschrikkelijk dom van me zo haastig te zijn en niet op te letten of U er ook al was.’
‘We schrokken wel even,’ gaf meneer Duval toe,
| |
| |
‘maar ik vertrouwde er op, dat je je onze afspraak zou herinneren. Zoals je ziet was het een goede afspraak, nietwaar?’
‘En of! Maar ik ben blij, dat we weer bij elkaar zijn,’ zei Willy en ze stak haar arm door die van mevrouw Duval.
‘Laten we nu maar meteen een “drink” nemen op de goede afloop van je avontuur,’ zei de heer Duval.
Willy had een heerlijke tijd in Londen. Vooral genoot ze ook van het Engels spreken. Ze hield van de Engelse taal en had, tot nu toe, niet veel gelegenheid gehad zich ervan in de praktijk te bedienen. Wel op papier, maar niet met de mond.
Twee weken lang zwierven ze dagelijks door de enorme stad. Soms aten ze in een luxueus restaurant, dan weer in een klein eethuisje en van alles genoten ze evenveel.
Ze gingen naar het ‘Cinerama’ waar de film, die er vertoond werd, van alle kanten op je af scheen te komen. Er was bijvoorbeeld een bergtreintje, dat met razende vaart de berghelling afschoot en bij elke bocht zat iedereen in de zaal mee te buigen. Het was vermakelijk, maar soms ook wel angstwekkend.
Ze zagen de aflossing van de wacht voor het Buckingham Palace. Wat maakte Willy een foto's van de indrukwekkende mannen van de Horse Guards.
En dan het weer! Het leek wel of de zon er op uit was hun Londen op zijn mooist te laten zien, net als in Madrid. Alleen was de temperatuur heel wat dragelijker voor de Noorderlingen.
Bij alle pleziertjes, die haar geboden werden, vergat Willy echter niet, dat ze niet te veel aan haar eigen genoegen moest denken. En op zekere avond zei ze dan ook:
‘Zou ik zo langzamerhand maar niet eens aan
| |
| |
Amsterdam gaan schrijven dat we in aantocht zijn?’
‘Dat zou je wel kunnen doen,’ zei de heer Duval. ‘Ik geloof, dat je zo langzamerhand alle bezienswaardigheden van Londen op de gevoelige plaat hebt vastgelegd. Hoe staat het met je lijstje?’
‘Helemaal afgewerkt,’ zei Willy tevreden. ‘Zal ik dus maar schrijven dat we zaterdag komen?’
‘Uitstekend. Ga jij er ook mee akkoord, vrouwtje?’
‘Ja hoor. Ik verheug me op Amsterdam en op het genoegen, je ouders te zien, Willy.’
Zo schreef Willy dus dat ze zaterdags zouden komen met de nachtboot.
‘U werkt zaterdags toch niet, vader,’ schreef ze, ‘zoudt U ons niet met de auto van de boot kunnen halen? Stuur even een telegrammetje naar ons hotel, met alleen maar ja of nee, dan weet ik het wel. Ik zeg niets tegen de Duvals.’
Toen Willy twee dagen later, op vrijdag, na een wandeling in het hotel kwam, vond ze in het brievenhokje een telegram voor haar. Ongemerkt haalde ze het er uit en zodra ze even alleen was maakte ze het open. ‘Ja,’ las ze, ‘goede overtocht. Paps.’
‘Hoera,’ dacht ze, ‘dat zullen de Duvals prettig vinden, hoop ik.’
De overtocht van Harwich naar Hoek van Holland was niet zo kalm als van Bilbao naar Engeland. Er stond flink wat wind en Willy genoot volop. Ze vond het jammer, dat ze naar bed moest, maar het deinen in haar kooi vond ze ook niet onaardig.
Vroeg in de ochtend bereikten ze Hoek van Holland. Tot ieders verwondering werd Willy er bij de douane uitgepikt om onderzocht te worden of ze geen verboden waar meesmokkelde.
| |
| |
Ze vond het wel een beetje griezelig toen ze in een hokje gestopt werd met een juffrouw, die haar verzocht haar mantel uit te trekken. De mantel werd aan alle kanten betast en bekeken. Toen gleden de handen van de vrouw onderzoekend over haar jurk. Willy moest haar tasje openmaken en de hele inhoud werd opengemaakt en onderzocht. Haar poederdoos, lippenstift, het doosje hoofdpijntabletjes en wat er nog meer in zat.
Toen mocht ze alles weer opbergen, haar mantel aantrekken en de juffrouw zei:
‘Dank U wel, het is in orde!’
Geen woord van verontschuldiging dat men het haar zo lastig gemaakt had!
Willy vond het maar een rare manier van doen.
Toen ze bij de heer en mevrouw Duval terug was, zei ze:
‘Hoe komen ze er in vredesnaam bij om mij juist uit te zoeken. Ik heb zeker een vreselijk ongunstig uiterlijk!’
‘Ik heb het je nooit willen zeggen, kind,’ plaagde de heer Duval, ‘maar ik heb elke keer dat we de douanen moesten passeren, mijn hart vastgehouden. Het ligt er duimendik op dat jij een geboren smokkelaarster bent.’
‘Hm, dat zal ik mijn vader eens vertellen. Men zegt altijd dat ik sprekend op hem lijk!’
Terwijl ze de douaneloods uitliepen keek Willy vlug om zich heen.
Ja hoor, daar stond de groene wagen van haar vader. Maar waar was hijzelf?
Ze behoefde niet lang te zoeken, want eensklaps klonk zijn stem naast haar:
‘Ha, mon cher Duval! Wat heb ik jou lang niet gezien. Madame, hoe maakt U het? Nog altijd even
| |
| |
charmant. En mademoiselle Van Stralèn, ik meen al eens eerder met U kennisgemaakt te hebben!’
‘Van Stralen!’ riep de heer Duval verheugd uit. ‘Hoe kom jij hier?’
Willy's vader wees naar zijn auto.
‘Met de wagen. Zin om mee te rijden of gaan jullie liever per trein?’
‘Nee maar, wat een verrassing!’ riep mevrouw Duval uit.
‘En laat me nu mijn kleine meid eens bekijken,’
zei de heer Van Stralen, Willy op een armlengte van zich afhoudend.
Hij knikte tevreden.
‘Hm, niet kwaad. Helemaal niet meer het kind, dat haar geluk in Parijs ging proberen.... Op en top een lady. Mijn compliment, madame Duval. U hebt goed werk verricht.’
Zowel mevrouw Duval als Willy bloosde van genoegen.
Weldra hadden ze nu de koffers in de auto gezet en waren ze op weg naar Amsterdam.
Zoals te verwachten was stokte het gesprek geen moment en voor ze het wisten, reden ze al op de Den Haag-weg in de buurt van Schiphol.
Er ging juist een toestel laag over. Het was een groot, vier-motorig vliegtuig en mevrouw Duval zei vol bewondering:
‘Wat een fantastisch gezicht toch, zo'n vliegmachine. Elke keer opnieuw sta ik er verbaasd over hoe zo'n reusachtig ding in de lucht kan blijven!’
‘Gaan jullie nog vliegen tijdens de reis?’ vroeg de heer Van Stralen belangstellend.
Mevrouw Duval, die het vervelend vond voor Willy dat ze zich de opmerking over de vliegmachine had laten ontglippen, zei snel:
| |
| |
‘Nee, nee, wij doen dit keer alles per trein en per boot....’
En toen begon ze vlug over het douaneonderzoek, dat Willy had moeten ondergaan en dat nog helemaal niet ter sprake was gekomen, zoveel hadden de oude vrienden elkander te vertellen gehad.
Willy keek mevrouw Duval met een dankbare blik aan en deze gaf haar ongemerkt een knipoogje.
Maar gedurende de rest van de rit was Willy zwijgzaam geworden.
De uitlating van mevrouw Duval had haar doen beseffen hoezeer deze van vliegen hield en door haar schuld zou ze het deze reis zonder dat moeten doen.
Lang tijd om er over na te denken had ze echter niet, want reeds stonden ze stil voor het oude grachtenhuis, waar haar ouders woonden.
‘Wat mooi is het hier toch aan die gracht,’ zei de heer Duval toen hij uitgestapt was en keek naar de bomen langs het water, die reeds herfsttinten begonnen te vertonen.
De voordeur ging open en Willy's moeder begroette haar gasten hartelijk.
‘Prachtig op tijd!’ riep ze vrolijk uit. ‘Ik ben juist klaar met de koffie!’
‘Dat zal smaken!’ zei de heer Duval, die zich de heerlijke koffie herinnerde die mevrouw Van Stralen wist te maken.
Natuurlijk viel het ook haar moeder op, dat Willy iets volwassens gekregen had en met welgevallen nam ze haar dochtertje op.
‘Je ziet er lief uit, kind. Vind je het fijn, dat je weer eens in je ouderlijk huis bent?’
‘Heerlijk, mam. U ziet er anders ook best uit. En paps ook.’
Snel ontdeden ze zich van de mantels en jassen en
| |
| |
gingen de gezellige kamer binnen, die aan de straatkant lag.
Mevrouw Van Stralen zorgde voor de koffie en spoedig was het gesprek in volle gang.
Na de koffie volgde een heerlijke lunch, die alle eer aangedaan werd en daarna gingen ze een wandelingetje in de stad maken.
Vooral mevrouw Duval genoot van de drukke winkelstraten en een paar maal kon ze de verleiding niet weerstaan om een winkel binnen te gaan en iets te kopen.
Het werd een gezellige middag, die besloten werd met een kopje thee op het Leidseplein.
De avond werd doorgebracht met het vertellen over de reis. Maar toen het ongeveer half tien was, zei vader Van Stralen:
‘Ik heb echt zin om er nog even uit te gaan, een frisse neus te halen. Wie voelt er ook wat voor?’
Er was niemand die daar bezwaar tegen bleek te hebben.
‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg Willy.
‘Zeg jij het maar. Jij bent zo lang niet in Amsterdam geweest dat jij mag kiezen.’
Even dacht Willy na. Toen zei ze:
‘Naar het Rembrandtsplein.... op het terras van Schiller. Daar vind ik het zaterdagsavonds toch altijd zó gezellig!’
‘Goed, dat doen we. Zullen we lopen of met de auto gaan?’
Iedereen stemde voor lopen. Het was maar een kleine wandeling, en.... een mooie. Langs de verlichte grachten!
‘Ik hoop niet, dat het terras vol is,’ zei Willy, toen ze op het Thorbeckeplein liepen.
‘Er zullen wel niet veel mensen meer buiten zit- | |
| |
ten,’ meende mevrouw Duval. ‘Het is tamelijk fris, vanavond.
‘Maar het terras is verwarmd. Dat is juist zo enig daar,’ zei Willy.
Ze sloegen de hoek om.
‘Ik vrees het ergste,’ zei mevrouw Van Stralen, naar het dichtbezette terras kijkend.
Ze hadden echter geluk, want toevallig verliet een gezelschap van vier personen een der tafeltjes en Willy haastte zich er naar toe om het vrijgekomen tafeltje in beslag te nemen.
‘Boffen we even!’ zei de heer Van Stralen, een vijfde stoel aanschuivend.
Ze begonnen met koffie en de Parijzenaars konden niet anders dan erkennen, dat de koffie in Holland over het algemeen prima was.
Genoeglijk keken ze naar de voorbijgangers en naar de honderden lichtjes, die in de bomen op het Plein waren opgehangen.
De heren staken een sigaar op en de dames een sigaret. Ook Willy, die slechts zelden rookte, nam er een voor de gezelligheid.
Ze spraken niet veel, maar genoten van de heerlijke avond en het vrolijke gedoe om zich heen.
Slechts zo nu en dan maakte iemand de opmerking van:
‘Wat is het hier gezellig!’ ‘Wat een heerlijke avond!’ ‘Wat een prachtig punt is het hier.’
Willy moest denken aan Piccadilly Circus in Londen. Daar was het weliswaar nog drukker en de lichtreclames nog veelvuldiger, maar toch.... in de verte leek het er op.
Op zeker ogenblik kwam een jongeman naar hen toe, die een houtskooltekening op een stuk karton liet zien. Hij zag hen blijkbaar voor buitenlanders
| |
| |
aan - wat gedeeltelijk waar was - en vroeg in het Engels aan de heer Van Stralen of hij voor ‘four guilders’ - vier gulden - zijn portret mocht tekenen.
Meneer Van Stralen keek zijn gezelschap rond en vroeg: ‘Willen jullie?’
Maar de artist zei haastig in het Engels:
‘Nee.... U, met Uw sigaar in de mond.... niet de anderen!’
‘Ja pap, doe het!’ drong Willy aan, ‘en dan krijg ik hem van U!’
‘De heer Van Stralen, die inderdaad een karakteristieke kop had, liet zich overhalen en vol animo zette de tekenaar zich aan het werk.
Het resultaat was bijzonder goed. En de heer Van Stralen beloonde de man met een gulden extra, die deze, na een kort protest, accepteerde met een dankbaar: ‘Thank you so much, sir!’
Willy rolde de tekening, nadat deze door iedereen bewonderd was, zorgvuldig op. Die ging mee op reis!
Ze bleven vijf dagen in Amsterdam en vergaten niet de rondvaart door de grachten en havens te maken.
Willy's moeder was een voortreffelijke gastvrouw en het verblijf in Amsterdam werd een van de hoogtepunten van de hele reis.
|
|