| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Stijfkopje handelt naar haar beste weten.
Monsieur Duparc had weer aangedrongen en hij had haar alles zo mooi voorgesteld.
Zij zou - als alles was zoals hij het haar afschilderde - een hemel op aarde krijgen.
‘Kind, doe het toch! Het zal je heus niet elke dag aangeboden worden!’
Willy knikte.
Dat begreep zijzelf heel goed, dat haar niet elke dag zo'n baan aangeboden zou worden. Reizen om de wereld - vreemde landen en steden en volken leren kennen - de droom van elk meisje! Tenminste van elk avontuurlijk meisje!
‘En je kunt alles van me gedaan krijgen!’, zei monsieur Duparc nog in zijn geestdrift. Hij zag inderdaad veel in het Nederlandse meisje en was er van overtuigd, dat hij zeer veel aan haar zou hebben. Bovendien beschikte hij ook over de beste informaties omtrent haar van zijn vriend Duval, die hem gezegd had, dat zij accuraat, ijverig, intelligent en beschaafd was. Wat wilde hij dus nog meer? Zo gemakkelijk zou hij een Frans meisje niet kunnen krijgen, die de talenkennis van Willy bezat.
Willy herhaalde glimlachend:
‘Ik kan alles van U gedaan krijgen?’
Hij knikte.
| |
| |
Maar toch haalde hij iets van zijn belofte van zoeven terug, door er aan toe te voegen:
‘In het redelijke natuurlijk. Je kunt me wel een miljoen harde francs vragen en die zou ik je onmogelijk kunnen geven, ook al zou ik het graag willen doen!’
Toen zei zij:
‘Dat had ik ook niet op het oog. Een miljoen harde francs is zo'n groot kapitaal. Ik zou niet weten hoe ik het beheren moest!’
‘Wat wil je dan? Een voorschot op je salaris? We hebben nog niet eens over je salaris gesproken!’
‘Ik wil ook geen voorschot. Ik heb geld genoeg,’ gaf Willy ten antwoord. Zij vond het wel prettig, dat zij dit laatste zeggen kon. Zij was in Parijs heel zuinig geweest en had een aardige spaarpot gemaakt, waarop ze heel trots was. Zij zou het desnoods heel wat maanden kunnen uitzingen zonder iets te verdienen. Maar zo iets lag niet in de aard van Willy.
Glimlachend merkte monsieur Duparc op:
‘Ik wilde, dat ik het zeggen kon, dat ik geld genoeg had, beste kind!’
‘Nou ja, dat bedoelde ik ook maar in het redelijke,’ deed Willy weer bescheiden.
‘Wat wilde je dan van me?’
Even weifelde Willy.
Toen zei ze:
‘Een goede betrekking voor mijn landgenoot Klaas van Dam!’
Het gezicht van monsieur Duparc betrok. Hij was een beste man, maar hij hield er niet van om dingen te doen, die hij liever niet wilde doen. Hij wilde - met uitzondering van Willy - uitsluitend met Fransen werken in zijn bedrijf.
| |
| |
Een beetje kortaf antwoorde hij:
‘Ik heb geen plaats voor hem!’
Dat was een uitvlucht.
Wanneer monsieur Duparc wílde, dan zou hij voor Klaas van Dam best een gaatje kunnen vinden. Hij had immers vertegenwoordigers nodig.
Willy probeerde hem op weg te helpen en zei:
‘Klaas is een echte koopman!’
‘Dat wil ik best geloven!’
‘Dan moet hij voor U goud waard zijn!’
‘Maar ik heb geen werk voor hem!’
Maar hiermee kon hij Willy niet vangen.
Ze zei:
‘U gaat Uw zaken uitbreiden en hebt dus vertegenwoordigers nodig! U kunt niet alles alleen doen. In Engeland heeft Klaas uitstekend werk gedaan voor deze firma. Monsieur Duval was er verbaasd over! Dat weet ik heel zeker!’
Monsieur Duparc knikte.
Hij wist, dat monsieur Duval zeer tevreden was over de werkzaamheden van de Nederlander Klaas van Dam, maar dat hoefde voor hem geen reden te zijn dat hij die jongeman ook in zijn dienst nam. Hij had neven, die om een betrekking verlegen zaten en hij vond - en misschien niet ten onrechte - dat die voorrang hadden boven een vreemdeling, die hij bovendien nauwelijks kende.
‘Ik heb voldoende vertegenwoordigers,’ zei hij.
Willy maakte aan het ietwat onaangenaam wordende onderhoud een einde, door te zeggen:
‘Ik zal U morgen schrijven!’
‘Dus overmorgen heb ik Uw beslissing? Is dat afgesproken, mademoiselle?’
‘Ja, monsieur Duparc.’
‘Mooi, dan houden we het daarop en vergeet niet,
| |
| |
dat U bij monsieur Duparc een mooi en avontuurlijk leventje tegemoet gaat, een leventje, dat maar weinig jongedames beschoren is!’, waarschuwde hij nog eens, terwijl hij opstond om heen te gaan.
‘Ik zal het niet vergeten,’ beloofde Willy.
Toen de heer Duparc verdwenen was ging Willy naar het magazijn.
Daar was Klaas alleen.
Zij zei:
‘Duparc is geweest!’
Hij knikte en ahtwoordde:
‘Ik heb hem wel gezien! Wanneer ga je hier weg?’
Zijn stem klonk somber.
Willy liet hem nog even in het ongewisse en antwoordde toen:
‘Ik blijf bij de nieuwe baas en jij ook!’
‘Meen je het?’
Er klonk gejuich in zijn stem deze keer en zijn ogen glansden van vreugde.
‘Natuurlijk meen ik het!’
‘Dat vind ik fijn van je!’
Willy vertelde hem:
‘Vanmiddag vertel ik meneer Choit, dat ik bij hem blijf en als jij hetzelfde doet, dan zal hij een gelukkige dag in zijn leven hebben.’
‘Haal me er maar bij!’, riep Klaas uit.
‘Ik zal het doen!’
Willy vertrok in het besef, dat zij een gelukkige Klaas van Dam achtergelaten had.
Die middag was op het kantoor niet veel meer te doen.
Zij besloot nu maar meteen aan monsieur Duparc een brief te zenden. Dan was zij tenminste van die onaangename bezigheid af.
| |
| |
Zij beet even op haar vulpenhouder.
Toen schreef ze in vlekkeloos Frans:
Geachte Heer Duparc,
Bij deze deel ik U mede, dat ik na rijp beraad tot het inzicht ben gekomen, dat ik de opvolger van mijnheer Duval niet in de steek mag laten. Hoezeer ik U ook erkentelijk ben voor het in mij gestelde vertrouwen, moet ik U toch mededelen, dat ik van de door U aangeboden betrekking afzie. Van harte hoop ik, dat U er spoedig in slagen zult een ander meisje te vinden, waaraan ik overigens niet twijfel, want inderdaad zullen ontelbare meisjes de betrekking buitengewoon aanlokkelijk vinden.
Met hartelijke groeten verblijf ik
Uw
Willy van Stralen.
Ziezo, dat was gedaan!
Willy las de brief over.
Toen sloot zij hem in een enveloppe, waar zij een postzegel op plakte. Aanstonds zou zij hem persoonlijk in de bus werpen.
Zij was er zich van bewust, dat zij een groot besluit genomen had. Een ander meisje had het in haar plaats misschien anders gedaan. Maar zij meende, dat zij de goede weg gekozen had. Tezamen met Klaas van Dam zou zij de firma Duval onder de nieuwe eigenaar groot en bloeiend proberen te maken! Dat was een goed doel. Ea zij wist, dat zij met te blijven haar landgenoot een groot genoegen deed. Zonder haar zou het hem hier toch niet bevallen zijn op de duur.
Willy wandelde naar de brievenbus.
| |
| |
Over enkele seconden zou de enveloppe in de gleuf verdwijnen en dan zou de beslissing onherroepelijk gevallen zijn.
Zij weifelde geen ogenblik.
Daar gleed de brief weg.
Hij was al verdwenen.
En met die brief ook de kans van Willy om een wereldreis te gaan maken. Maar wat deed het er toe? Zij zou proberen andere mensen geluk te schenken, de heer Choit en Klaas van Dam! En dat was wel een opoffering waard.
Willy liep terug naar haar kantoor. Die avond zou zij haar ouders telefoneren om hun haar besluit mede te delen. Zij zouden er wel van ophoren. Want zij verwachtten natuurlijk, dat zij het voorstel van monsieur Duparc met beide handen zou aangrijpen. Zij glimlachte. En in gedachten hoorde zij haar vader zeggen:
‘Ons stijfkopje heeft weer haar eigen zinnetje gedaan!’
Inderdaad, dat zou haar vader zeggen.
Willy moest glimlachen.
Zij wilde, dat zij het hem hoorde zeggen! Het was al weer lang geleden, dat zij thuis geweest was. Wat was men gauw gewend aan een vreemde omgeving. Overigens was de omgeving voor Stijfkopje niet meer vreemd. Zij gevoelde zich bij de heer en mevrouw Duval volkomen thuis en op haar gemak.
Maar toch dacht zij er vaak over, dat zij gebonden was.
Gebonden?
Ja, zij behoorde tot de familie Duval en zij zou weleens niet tot de familie Duval willen behoren.
| |
| |
Zo zei Stijfkopje het tegen zichzelf. Zij moest er over in de lach schieten.
Wist zijzelf wel goed wat zij eigenlijk bedoelde?
O, best!
Zij zou eens geheel en al vrij willen zijn!
Was zij dat dan niet?
Kon zij niet gaan en staan waar zij wilde?
Kom, kom, zij moest het niet erger maken dan het in werkelijkheid was. Het huis Duval was voor haar in het geheel geen kostschool, waar nauwlettend op al haar gedragingen toegezien werd.
Meneer en mevrouw Duval waren zeer beslist geen liefhebbers van de bioscoop.
Willy was dit wel!
En zij ging dan ook dikwijls 's avonds een bioscoopje pakken. Maar daar maakten de heer en mevrouw Duval nimmer aanmerkingen op. Natuurlijk, het moest niet te gek worden. Willy moest niet midden in de nacht thuis komen! Doch dat deed zij ook niet!
Toch wilde Willy iets anders.
Zij wist heel goed wat zij wilde:
Op kamers wonen!
Maar hoe zou zij dat ooit kunnen bewerkstelligen? O, de praktijk van het op een kamer wonen zou eenvoudig genoeg zijn. Haar broodmaaltijden kon zij gemakkelijk zelf bereiden en er waren in Parijs honderden goedkope eethuisjes, waar zij eten kon.
Daarin zat het hem ook niet.
Maar hoe moest zij het aan de heer en mevrouw Duval mededelen?
Zij zag zich in gedachten al op haar vriendelijke gastheer en gastvrouw toestappen en tegen hen zeggen:
‘Hoort U eens even, ik vind het hier wel erg pret- | |
| |
tig, maar ik ga toch liever op een kamer wonen!’
Hoe zouden ze haar aankijken?
Monsieur Duval zou de eerste zijn om het te begrijpen en hij zou zeggen:
‘Natuurlijk, lieve kind, dat moet je doen, wanneer je er zin in hebt!’
En na hem zou mevrouw Duval bepaald iets dergelijks tegen haar zeggen.
Maar zij wist, dat beiden het heel verdrietig zouden vinden.
Daar was Willy van overtuigd.
En monsieur en madame Duval waren altijd te lief voor haar geweest om hun verdriet te berokkenen. Dat wilde Willy in geen geval.
Maar toch zou ze zo graag eens een poosje echt vrij willen zijn.
Op een kamer wonen leek haar het prettigste, dat er te bedenken viel.
Als zij er op een onopvallende wijze eens een balletje over opgooide. Misschien dat meneer en mevrouw Duval het haar dan zelf zouden voorstellen.
De gehele middag bleef Willy met die gedachte spelen.
Toen zij naar huis wandelde, was het nog niet uit haar hoofd verdwenen.
Eensklaps stond zij voor een groot gebouw.
Zij kende dit gebouw.
Een poosje geleden was zij er met de heer Duval langs gekomen en die had haar verteld, dat het een soort studententehuis was, waar veel mannelijke en vrouwelijke studenten woonden.
Geboeid bleef Willy staan kijken.
Een kamer in zulk een gebouw hebben - dat leek haar prachtig!
Zij keek door de poort naar binnen.
| |
| |
De conciërge - een oude man - zat in zijn hokje een beetje te dutten.
Willy kon de verleiding niet weerstaan om even naar hem toe te lopen.
Hij sliep werkelijk.
Willy kon het bijna niet over haar hart verkrijgen om hem wakker te maken.
Maar.... daar opende hij zijn ogen reeds!
Een beetje verwonderd keek hij het jongemeisje aan.
Willy bood hem gauw een sigaret aan.
‘Dank U!’, zei hij, terwijl hij glimlachend aan de klep van zijn oude, glimmende pet tikte.
Met moeite haalde hij lucifers voor de dag en stak zijn sigaret aan.
Even zweeg Willy.
Maar zij begreep, dat zij toch in elk geval iets zeggen moest.
Zij vroeg:
‘Zijn er nog kamers vrij?’
De man kneep, als een poes, die in de zon zit, zijn ogen even dicht. Klaarblijkelijk moest hij ernstig over die vraag nadenken.
Daarna schudde hij het hoofd.
Er waren dus geen kamers meer vrij!
Eigenlijk was Willy er blij om, want nu kon zij het grote, aantrekkelijke gebouw, waar zij zo gezellig zou leven, uit haar hoofd zetten.
Maar de concierge bleek zich te bedenken.
Plotseling begon hij hevig van je te knikken en hij zei:
‘Nog één kamer op de vierde étage!’
Meteen stond hij op.
Willy dacht:
‘O, lieve help, wat heb ik aangehaald!’
| |
| |
De man wenkte haar met de vinger, dat zij hem volgen moest.
Willy kon nu niet meer terugkrabbelen, want dan kon de man wel eens boos worden. Hij was voor haar opgestaan.
Zij hoopte, dat er een lift in het gebouw aanwezig zou zijn.
Maar daarvan was natuurlijk geen sprake!
Hoe kwam zij er ook bij!
Een lift in dit steenoude gebouw, dat er misschien al honderden jaren stond.
Terwijl zij samen de trappen opgingen, die er nu niet bepaald erg mooi en zindelijk uitzagen, vertelde de concierge haar, dat in het gebouw bij elkaar vijftig jongens en meisjes onderdak hadden gevonden.
‘Een aardig huis hier!’, zei hij.
Op de gang van de derde verdieping draaide hij zich om en vroeg aan Willy:
‘Wanneer U wilt huren moet U het gauw doen, want er zijn veel liefhebbers. Het beste zou zijn, dat U nu meteen besloot en mij dadelijk een week of twee weken huur betaalde. Dan bent U in elk geval zeker van Uw zaak.’
Willy wist van gesprekken met meneer Duval en Klaas, dat er veel woonruimte in Parijs gevraagd werd en dat men al heel blij zijn moest, wanneer men iets geschikts kon huren.
Zij zat er wel een beetje mee in.
Huren?
Daartoe was zij nog in het geheel niet besloten. Maar dat kon zij nu niet aan de concierge zeggen, want dan zou hij haar met alle recht kunnen vragen waarom zij hem dan zoveel moeite had laten doen.
Moeizaam liep zij dus met hem mee naar de vierde étage.
| |
| |
Terwijl zij alles zo bekeek, daalde haar geestdrift om in dat huis te gaan wonen hoe langer hoe meer. Het was er uitgesproken somber en de jongens en meisjes, die zij op de trappen en de gangen tegenkwam, leken haar bepaald niet te behoren tot de kategorie heren en dames.
Alle deuren hadden een nummer. Bij kamer nummer 47 bleef de man staan en begon in zijn broekzak te zoeken naar een sleutel. Verbaasd keek Willy hem aan. Paste dan één sleutel op alle kamerdeuren? Dat was een bijna ongelooflijke zaak. Of zou hij alleen maar de sleutel van die ene kamer bij zich hebben? Dat leek haar nog het meest aannemelijk. Hij haalde de sleutel voor de dag en opende toen de deur. Het was een verschrikkelijk ongezellige kamer, waar het bovendien nog onprettig geurde.
Met een zegevierende glimlach op zijn gelaat keek de concierge haar aan. Hij was zeker van mening, dat hij haar iets wonderbaarlijks had laten zien.
Willy deed haar best haar teleurstelling niet te laten merken, zij wilde met de oude man, die vriendelijk en hulpvaardig genoeg was geweest, in geen geval moeilijkheden hebben.
Aandachtig nam zij de kamer op.
Werkelijk, zij kon onmogelijk enthousiast worden. Al zou zij de kamer, bij wijze van spreken, voor niets kunnen krijgen, dan zou zij hem zelfs niet willen hebben!
Toch vroeg ze maar:
‘Wat is de prijs van deze kamer?’
De concierge dacht even na en noemde haar toen een bedrag, dat haar deed duizelen.
Wat zij dikwijls deed, deed ze ook nu: zij rekende het om in Nederlands geld en kwam zo aan een bedrag van honderdvijfenzeventig gulden per maand.
| |
| |
Honderdvijfenzeventig gulden voor zo'n krot!
Nog voor geen honderdvijfenzeventig centen!
Zij vergeleek een en ander met haar frisse, gezellige kamer, die ze bij de familie Duval bewoonde.
Wat een verschil!
Niet te beschrijven!
De concierge keek haar afwachtend aan.
Zou hij nu werkelijk denken, dat ze haar portemonnee voor de dag haalde om hem het gevraagde bedrag te overhandigen?
Maar wát moest ze nu zeggen?
Ze zei wat haar het eerste inviel:
‘Ik zal er eens thuis over praten, monsieur!’
De man trok een wijsgerig gezicht, knikte, en sloot de kamerdeur.
Samen liepen ze de trap af.
Het viel Willy allemaal erg mee met de concierge. Zij had gedacht, dat de man erg uit zijn humeur zou zijn, maar nu dit niet het geval was, vond zij hem een beetje zielig. Hij had nu al die moeite voor niets gedaan. Willy bleef wat achter hem lopen en haalde uit haar portemonnee een paar geldstukken. Die zou zij straks aan de concierge geven. Dan had hij tenminste niet alles voor niets gedaan.
Zij kwamen weer bij zijn kantoortje.
Glimlachend zei hij:
‘U bent geen Française?’
‘Nee, dat klopt.’
Hij ging aan het raden:
‘Een Deense!’
Willy schudde haar hoofd en antwoordde:
‘Nederlandse!’
‘Aha, Nederlandse! Waren daar een hele tijd ge- | |
| |
leden niet van die erge overstromingen geweest door dijken, die bezweken waren?’
Willy prees hem:
‘U bent goed op de hoogte, monsieur!’
Hij glimlachte gevleid.
‘Ik lees de krant altijd heel goed,’ zei hij, terwijl hij op het dagblad wees, dat op zijn tafeltje lag.
Willy stak hem het geld toe.
Met een verrast gebaar nam hij het aan:
‘Duizend maal dank, mademoiselle, en ik hoop nog iets van U te horen!’
Toen Willy zich weer verder spoedde, raadpleegde zij haar horloge.
Zij had langer tijd verdaan in het gebouw dan zij gedacht had. Zeker wel een half uur. Zij zou nu veel later dan gewoonlijk thuis komen. Als meneer en mevrouw Duval maar niet ongerust waren! Het was maanden geleden nog eens gebeurd, dat zij door bijzondere omstandigheden later dan gewoonlijk thuis gekomen was - wat had madame toen in ongerustheid gezeten!
Willy nam een besluit.
Zij stak de hand op voor een taxi.
Waarom zou zij zich niet eens naar huis laten rijden. Niet helemaal tot voor de deur, maar tot de ingang van de straat. Dan behoefden meneer en mevrouw niet te merken, dat zij uit een taxi stapte. Want dat zou weer het geven van allerlei verklaringen noodzakelijk maken. Willy hield niet van onware dingen zeggen en zij zou dan moeten vertellen, dat zij het studententehuis bezichtigd had. Dat zou meneer en mevrouw Duval natuurlijk te denken geven.
Spoedig had zij de straat, waar zij woonde, bereikt. Zij rekende met de chauffeur af. Lachend be- | |
| |
dacht zij, dat het vandaag een dure dag voor haar geweest was. Eerst de fooi aan de concierge van het studententehuis en nu weer de taxi!
Maar wat hinderde het?
Er gingen immers dagen voorbij, dat zij geen centime uitgaf.
Meneer en mevrouw Duval zaten in de huiskamer toen Willy thuis kwam.
Monsieur voelde zich de laatste dagen minder goed en liet zich ook maar zelden op het kantoor zien. Hij liet vrijwel alles aan Willy en aan de magazijnmeester over. Hij wist, dat alles bij hen in de beste handen was.
‘Koffie?’, vroeg madame Duval.
‘Graag!’
De lekkere koffie, die mevrouw omstreeks deze tijd altijd schonk, waardeerde Willy erg. Het was of de opwekkende drank de vermoeidheid uit haar lichaam verdreef.
Behagelijk drinkend, het ene klene slokje na het andere, vertelde ze van haar brief, die zij aan monsieur Duparc geschreven had.
Aandachtig luisterden de heer en mevrouw Duval toe.
De kogel was dus door de kerk.
Willy had haar besluit genomen.
Even heerste stilte in de kamer.
Toen vroeg madame:
‘Vind je het nu echt niet jammer?’
‘Waarom, madame? Ik ben toch helemaal ingeburgerd in de zaak van Uw man!’
Meneer en mevrouw Duval wisselden een glimlachende blik met elkaar.
| |
| |
Het was net alsof zij iets op het hart hadden, dat zij Willy nog niet wilden vertellen.
Madame zei:
‘Die reis om de wereld was toch wel heel aantrekkelijk!’
Willy knikte:
‘Ja, dat is zo, maar....’
Zij hield op.
Waarom hield zij op met spreken? Omdat zij het een beetje aanstellerig vond om te zeggen, dat zij het als haar plicht beschouwde in de firma Duval te blijven, omdat de nieuwe eigenaar de eerste maanden natuurlijk alles even vreemd en onwennig zou vinden.
Meneer Duval moedigde haar aan:
‘Spreek eens uit....’
‘Och, het lijkt me voor Uw opvolger aangenamer....’
Met een beetje ondeugende glimlach vroeg madame Duval aan haar:
‘En Klaas?’
‘Die vindt het natuurlijk prettig, dat ik blijf. Dat kan ik me ook best indenken!’
‘Ik ook,’ zei madame.
En toen kwam het grote nieuws voor Willy. Na wat gewichtig gehoest zei monsieur Duval tegen haar:
‘Ik heb je ook iets te zeggen.’
Willy knikte en keek hem verwachtend aan. Wat zou hij haar te vertellen hebben? Zo aan zijn gezicht te oordelen moest het iets heel belangrijks zijn.
‘Ik ben vanmiddag bij de dokter geweest!’
Willy zweeg.
Het gezicht van de heer Duval werd eensklaps ernstig.
| |
| |
Willy schrok.
De dokter zou hem toch niet iets naars verteld hebben?
Dat hoopte zij maar niet. Niet voor meneer en ook niet voor mevrouw, die in alles zo met haar man meeleefde.
Monsieur Duval ging verder:
‘De dokter vond me niet zo heel goed....’
Daar had je het dus al.
Maar het viel mee, want monsieur Duval voegde er snel aan toe:
‘Ik moet er eens uit, zei hij.’
Willy herhaalde:
‘Er uit?’
‘Ja!’
‘U gaat toch uit de zaak!’
Meneer Duval lachte en zei:
‘Hij bedoelde Parijs uit....’
‘O!’, zei Willy.
Nu begreep zij pas volkomen de bedoeling van monsieur Duval.
Mevrouw nam het woord van haar man over en vertelde aan Willy:
‘De dokter heeft mijn man een algehele ontspanning voorgeschreven en die kan hij alleen maar krijgen door op reis te gaan.... een lange reis te maken.... veel nieuwe steden zien en nieuwe volken en vreemde landen....’
Willy knikte.
Er schoot haar tegelijkertijd iets door haar hoofd, dat op een of andere wijze iets te maken had met het studententehuis, dat zij gezien had. Wanneer meneer en mevrouw Duval samen op reis zouden gaan, dan zou zij toch niet alleen in het grote huis kunnen blijven en zou zij wel een kamer moeten zoeken. Dan
| |
| |
kreeg zij toch haar zin. zonder dat zij meneer en mevrouw Duval behoefde te kwetsen. Maar zij sprak natuurlijk nog nergens over.
Dat was ook niet nodig. Want mevrouw Duval had nog heel wat meer op haar hart.
Zij zei:
‘Mijn man en ik gaan over enkele maanden een dergelijke reis maken.... eerst neemt mijn man hier in huis geruime tijd rust.... tenminste, dat zijn we van plan.... het kan natuurlijk ook nog anders lopen.... En dan zouden we jou willen meenemen... dat wil zeggen: als je er zin in hebt!’
Dat was voor Willy inderdaad een heel grote verrassing.
Nu ging zij dus toch een grote reis maken!
Maar meteen zag zij weer de schaduwzijde van het plan. Het was allemaal goed en wel, dat zij met de heer en mevrouw Duval een reis ging maken, maar waar bleef zij dan met haar glorieuze voornemen om voor de opvolger van monsieur Duval een steun te zijn? Een steun, die hij vooral de eerste tijd heus wel nodig zou hebben?
Er kwam een diepe rimpel tussen Willy's wenkbrauwen, die er op wees, dat zij diep over iets nadacht.
Monsieur Duval keek zijn vrouw even aan. Het viel madame werkelijk tegen, dat Willy er zo lauw op reageerde.
Maar monsieur Duval begreep het beter. Hij zag onmiddellijk waar hem de schoen wrong bij Willy. Hij zei:
‘Ik kan raden waar je aan denkt, lieve kind!’
Met zijn trouwhartige ogen zag hij haar aan.
Vragend keek zij hem aan.
‘Je denkt aan mijn opvolger!’
| |
| |
Willy knikte en erkende:
‘Dat doe ik inderdaad, monsieur!’
Even viel een stilte in de kamer.
Toen hervatte meneer Duval:
‘Ik ben van de dokter naar mijn opvolger gegaan en heb hem gevraagd of hij je een poos wil en kan missen. Hij toonde zich zeer inschikkelijk en verklaarde mij, dat hij de indruk had, dat Klaas een heel handige jongen was, die de eerste maanden best op kantoor zou kunnen werken. Hij gunde je de reis graag. Hij voegde er zelfs aan toe, dat je misschien wel de gelegenheid zou hebben om in de verschillende steden eens naar nieuwe relaties voor hem uit te kijken. Precies zo zei hij het mij.’
Ja, dit maakte de zaak ineens heel anders!
Nu pas toonde Willy de geestdrift, die mevrouw eerst bij haar gemist had.
Zij vond het een schitterend plan, waarop zij zich erg verheugde.
De maaltijd verliep in een gezellige stemming.
Meneer vertelde, dat hij zich van de reis veel voorstelde.
De volgende ochtend hadden Willy en Klaas een ernstig gesprek met elkaar.
Willy vertelde hem:
‘Er zal een tijd komen, dat je het een poosje zonder mij zal moeten stellen!’
Het gezicht van Klaas betrok onmiddellijk, want zijn eerste gedachte was, dat Willy toch de firma zou gaan verlaten.
Maar dit bleek gelukkig niet het geval te zijn.
Natuurlijk was Klaas voor Willy blij, maar zelf kon hij toch niet opgetogen zijn. Het kwam in elk
| |
| |
geval neer op het feit, dat hij een aantal maanden zonder Willy de werkzaamheden zou moeten verrichten op het kantoor.
Glimlachend vroeg Willy hem:
‘Zie je tegen die werkzaamheden erg op?’
‘Tegen de werkzaamheden niet!’
‘Nou dan?’
‘Maar dat jij er niet bent!’
‘Geen mens is onmisbaar,’ antwoordde Willy wijs.
‘Jij bent voor mij wel onmisbaar,’ zei Klaas op een toon, die duidelijk geen tegenspraak duldde.
Willy glimlachte.
Zij gevoelde zich door de woorden van Klaas van Dam toch wel een beetje gevleid. Maar zij begreep wat hij bedoelde en zij kon begrijpen, dat hij over de gang van zaken niet in de wolken was.
Op dat ogenblik werd Klaas naar het magazijn geroepen, waar een haast-karweitje voor hem te doen bleek te zijn.
Toen schoot het Willy te binnen, dat zij gisteravond geheel en al vergeten had haar vader en moeder op te bellen.
Dat zou zij nu even doen.
Haar ouderlijk huis telefoneren. Vader zou wel op zijn kantoor zijn, maar dan kon moeder hem toch in elk geval alles vertellen.
Gauw draaide Willy het nummer van het telefoonkantoor.
‘Is de lijn met Amsterdam erg bezet?’
‘Niet zo erg!’
‘Hoelang duurt het?’
‘Een half uurtje, misschien korter!’
De Parijse telefoniste, die haar te woord stond, bleek een vriendelijk en hulpvaardig meisje te zijn
| |
| |
deze keer en gaf rustig op de vragen van Willy antwoord. Dat had zij wel anders meegemaakt. Wat konden ze soms nijdige en korte antwoorden geven op vragen, die zij overbodig vonden. Maar Willy had het hun nooit kwalijk genomen, omdat zij begreep, dat die meisjes vol werk zaten.
Willy noemde het nummer, dat zij hebben moest.
De telefoniste bleek de tijd te hebben, want zij zei tegen Willy wat deze al vaak in Parijs tegen zich had horen zeggen:
‘U bent een buitenlandse!’
‘Dat hebt U goed geraden!’
‘U bent natuurlijk een Nederlandse!’
‘Ook goed geraden. Maar hoe weet U dat zo dadelijk?’, vroeg Willy verrast.
Even lachte de telefoniste.
Toen antwoordde zij:
‘Dat is nogal duidelijk! U vraagt immers Amsterdam aan. Ik mocht dus aannemen met een Nederlandse te doen te hebben!’
Willy erkende:
‘Niet erg snugger van me om daar niet dadelijk op te komen!’
‘Ik ben eens met vacantie in Amsterdam geweest!’
‘En is het U er bevallen?’
‘Best! Ik vond de grachten het mooist van alles. Ik zal de tocht, die ik 's avonds met een boot gemaakt heb nooit vergeten. Al die verlichte grachten en huizen! Ik moest steeds aan een SDrookje denken!’
‘Leuk!’, zei Willy.
‘En hoe bevalt U Parijs?’
‘Opperbest!’
‘U bent er al zeker een hele tijd? Anders zou U niet zo goed Frans spreken!’
| |
| |
‘Ja, ik ben er al een poosje,’ gaf Willy toe, die het jammer vond, dat zij de aardige telefoniste alleen maar horen en niet zien kon.
‘Nu moet ik afbreken. Veel geluk in Parijs!’
‘Dank U,’ zei Willy, ‘hetzelfde!’
Zij legde de hoorn terug op de haak van het telefoontoestel.
Glimlachend dacht zij nog even na over het korte onderhoud, dat zij met het haar onbekende meisje gevoerd had. De Franse meisjes en vrouwen konden soms bijzonder aardig en hulpvaardig zijn. Dat had zij op straat en in winkels ook al meermalen gemerkt. Zij nam een boek en begon enkele fakturen in te schrijven.
De minuten verstreken.
Het was stil in het kantoor. Af en toe drongen stemmen uit het magazijn tot haar door. Haar gedachten dwaalden af. Zij had tot heden in Parijs toch wel een heel gelukkige tijd gehad. Bij haar vergeleken kwamen heel wat meisjes veel tekort. Het was eigenlijk erg ondankbaar van haar, vond ze, om af en toe ontevreden te zijn, dat zij niet op kamers woonde. Ja, het was misschien wel ondankbaar, maar toch kon zij de gedachte niet van zich afzetten.
Daar rinkelde een harde bel.
Natuurlijk Amsterdam!
Willy sprong op en greep naar de hoorn van het telefoontoestel.
Het was inderdaad Amsterdam.
De telefoniste - het was nu een ander meisje dan zoëven! - vroeg haar om nog even geduld te willen oefenen.
Willy keek op haar horloge.
Er bestond een kans, dat haar moeder juist uit was, om boodschappen te gaan doen. Dat zou jam- | |
| |
mer zijn. Maar zij moest er in elk geval maar het beste van hopen. Als haar moeder niet thuis was kon zij haar vader op zijn kantoor opbellen of het later nogeens thuis proberen.
In spanning wachtte Willy.
Het duurde deze keer wel verschrikkelijk lang.
Telkens hoorde zij brokstukken van Franse gesprekken, waarmede zij echter niets te maken had.
En toen.... de stem van haar moeder!
‘Ben jij het, Willy?’
Mevrouw Van Stralen had natuurlijk onmiddellijk begrepen, dat zij door haar dochter uit Parijs opgebeld werd.
‘Ja, mam!’
‘Heerlijk, dat je belt, kind!’
‘Alles goed, moeder?’
‘Uitstekend! En met jou?’
‘Vertel eerst hoe het met vader gaat!’
‘Kan niet beter!’
‘En zijn zaken?’
‘Niet slecht, hoewel we over een bijzondere drukte niet te klagen hebben. Vader is van mening, dat het steeds beter gaat en dat is toch maar de hoofdzaak!’
‘Dat ben ik met hem eens! Maar ik belde U voor iets heel bijzonders op!’
‘Zo kind, je maakt me nieuwsgierig!’
‘Ik heb meneer Duparc geschreven, dat ik niet bij hem in dienst treed. Ik blijf bij de opvolger van monsieur Duval!’
Even was het stil.
Toen vroeg moeder Van Stralen:
‘Vind je het niet jammer van die wereldreis, reis, kind? Het zou een geweldige ervaring voor je geworden zijn!’
| |
| |
‘Ja, dat is wel zo, maar ik ga misschien toch op reis, mam!’
‘Toch op reis? Je laat me nu werkelijk van de ene verbazing in de andere vallen!’
‘Ja!’
En toen deelde Willy haar moeder mede wat zij allemaal met de heer en mevrouw Duval de vorige avond besproken had.
Mevrouw Van Stralen vond:
‘Ik vind, dat jij maar boft!’
‘Dat vind ikzelf ook, mam!’
‘Je komt toch eerst nog even thuis, voordat je weggaat?’
‘Dat hoop ik met meneer en mevrouw Duval te regelen. En dan nog wat, mam!’
Hier aarzelde Willy even.
‘Ja, zeg het maar!’, drong moeder Van Stralen aan.
‘U zult het wel heel gek van me vinden!’, bereidde Willy haar moeder voor.
‘Je maakt me bang,’ schertste haar moeder, die toch werkelijk een beetje ongerust begon te worden. Wat zou Willy nu weer op haar hart hebben? Zij zou toch niet de een of andere dwaasheid uitgehaald hebben? Maar neen, daarvoor was Willy veel te verstandig! Neen, daarvoor behoefde zij echt niet bevreesd te zijn.
En toen vroeg Willy:
‘Zou U het gek vinden, wanneer ik naderhand op kamers ging wonen?’
‘Op kamers wonen?’
‘Ja, mam!’
‘Bevalt het je dan niet bij meneer en mevrouw Duval? Je schreef altijd, dat je het er zo buitengewoon prettig had!’
| |
| |
‘Dat heb ik ook!’
‘Waarom wil je dan weg?’
‘Begrijpt U dat nu heus niet, moeder?’
Er klonk teleurstelling in de stem van Willy. Zij had verwacht, dat haar moeder althans iets van haar verlangen naar absolute zelfstandigheid zou verstaan. Maar dat bleek helaas niet het geval te zijn.
Daarom antwoordde Stijfkopje maar:
‘Ik wil graag eens helemaal op mijzelf staan, moeder!’
Och, van dit verlangen kon mevrouw Van Stralen wel iets begrijpen. Maar zij zou toch niet gaarne zien, dat haar dochtertje in een grote en onbekende stad als Parijs alleen ging wonen.
Zij zei:
‘Parijs is een grote stad, kind....’
‘Bent U bang, dat ik er in zeven sloten tegelijk zal lopen, mam?’
In de toon van Willy's stem was weer duidelijk iets herkenbaar van het oude, vroegere stijfkopje. Maar moeder Van Stralen besloot zich er niet door te laten terneerslaan.
Kalm ging zij verder:
‘Ik zou er nog eens over denken, meisje.... bovendien lijkt het me wel bar onhartelijk tegenover meneer en mevrouw Duval.’
‘Nou ja, zo ver is het ook nog niet,’ zei Willy, die ineens weer vrolijk werd. Misschien had moeder van haar standpunt gezien ook wel gelijk om er tegen te zijn, dat zij in Parijs op kamers ging wonen. Wat zij van het studententehuis gezien had, was niet veel zaaks geweest. Daar zou zij in elk geval nooit willen zitten.
Na het telefoongesprek, dat nog enkele minuten geduurd had, ging Willy weer aan haar schrijf- | |
| |
bureau zitten werken. Klaas kwam nog even binnen om iets te vragen. Er waren telefoontjes van klanten, die Willy kort en goed beantwoordde.
En toen werd de heer Duparc aangekondigd.
Willy schrok even.
Hij had natuurlijk haar brief ontvangen. Zou hij erg uit zijn humeur zijn?
Zij zag er wel een beetje tegen op, om hem te ontmoeten. Maar zij kon zich toch moeilijk schuil houden voor hem. Zo iets lag ook in het geheel niet in haar aard.
Hijgend en puffend als gewoonlijk kwam hij binnen en liet zich neerzinken in de grote stoel.
‘Dag kind, dag kind....!’
Willy herademde.
Hij was in elk geval niet zo heel erg uit zijn humeur.
Maar zij moest nog afwachten.
Wat zou hij op zijn hart hebben?
Daar begon hij al:
‘Ik heb je brief gelezen!’
Willy knikte.
‘Ik vind het jammer, maar ik vind het ook weer flink van je, dat je zo aan je tegenwoordige zaak gehecht bent, dat je de opvolger van monsieur Duval niet in de steek wilt laten! Dat vind ik een eerlijk en juist standpunt van je, kind!’
Willy herademde.
Dat was haar allemaal heel erg meegevallen.
Monsieur Duparc ging verder:
‘Nu zal ik een ander moeten zien te krijgen, die net zo handig is als jij bent....’
‘Ik ben niet zo handig,’ beweerde Willy bescheiden af.
| |
| |
‘Dat ben je wel!’, bleef monsieur Duparc hoffelijk volhouden.
Peinzend keek hij voor zich uit.
Toen ging hij verder:
‘Ik heb er al eens mijn gedachten over laten gaan, maar het is niet zo heel gemakkelijk....’
‘Kent U geen enkel ander meisje?’
Met komische wanhoop schudde de heer Duparc het hoofd en verklaarde:
‘Geen enkel!’
Willy schoot in de lach.
Zij geloofde, dat de gemoedelijke dikkerd nu toch wel een tikje overdreef.
Zij raadde hem aan:
‘Zet U een advertentie!’
Hij knikte en beaamde:
‘Dat zal het enige zijn, dat er voor mij op zit. Of.... eh.... weet jij misschien iemand voor me?’
Snel dacht Willy na.
Ja, zij had vroeger wel meisjes op school gekend, aardige en begaafde meisjes, die best zo'n betrekking als de heer Duparc aanbood, zouden willen hebben. Maar zouden zij voldoende Frans kennen?
‘Waar denk je over?’, vroeg monsieur Duparc, die onmiddellijk een lichtpuntje meende te zien.
‘Aan mijn vroegere schoolvriendinnen....’
‘Juist,’ zei Duparc.
‘Maar doet U niet veel verstandiger om een Frans meisje te nemen?’
Het kwam er kort en krachtig bij de heer Duparc uit:
‘Neen!’
Het leek op een schot uit een klappertjespistool.
‘Waarom niet?’
Verwondering lag in Willy's stem. Wat kon mon- | |
| |
sieur Duparc tegen Franse meisjes hebben? Dat begreep zij werkelijk niet.
Zij behoefde niet lang in het ongewisse te verkeren, want hij legde reeds uit:
‘Nederlandse meisjes spreken over het algemeen beter hun vreemde talen.’
Ja, dat was natuurlijk een argument.
En Willy, die monsieur Duparc graag wilde helpen, beloofde hem:
‘Ik zal er een paar schrijven!’
Zijn gezicht verhelderde.
‘Doe je het vandaag nog?’
‘Ja, daar kunt U op rekenen!’
Hij stad haar de hand toe en zei:
‘Je bent een meisje uit duizenden....’
Glimlachend keek Willy hem aan. Het drong eensklaps tot haar door, dat zij toch ook wel heel erg op hem gesteld was en dat het maken van een wereldreis met hem een bijzondere ervaring voor elk meisje zou moeten worden. Maar tegelijkertijd werd het haar bewust, dat zij hem niets definitief toezeggen kon, want zij wist in het geheel niet of haar vroegere schoolvriendinnen geen andere plannen hadden.
Daarom zei zij nog voor alle zekerheid:
‘Ik kan U natuurlijk niets garanderen!’
Hij knikte.
‘Dat begrijp ik. Maar ik vind het al heel wat, dat je je best voor me wilt doen!’
‘Dat zal ik!’, beloofde Willy met een stralende glimlach.
EINDE.
|
|