| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Op het kantoor van monsieur Duval en een kennismaking in het Luxembourg.
Op kantoor vond Willy het ook heel gezellig.
Tegen één ding had zij geweldig opgezien:
Wanneer er veel mensen zouden zijn.
Maar zij was er alleen met de heer Duval.
Hij vertelde, dat zijn vorige secretaresse weggegaan was, omdat ze ging trouwen.
Hij zei:
‘Een aardig, handig meisje!’
Willy probeerde net zo te worden.
Reeds de eerste dagen werd het haar duidelijk waarom monsieur Duval zo gaarne een Nederlands meisje in dienst had.
De meeste zaken deed monsieur Duval met Nederland. En nu kon hij terugschrijven in het Nederlands. Dat vond hij goed staan.
Zij mocht ook vaak namens hem de brieven ondertekenen.
Met haar Frans ging het elke dag beter.
Dat was begrijpelijk, want zij sprak niet anders dan Frans.
Er was niemand, tegen wie zij zich in het Nederlands verstaanbaar kon maken.
Moeder had haar al schertsenderwijs geschreven:
‘Je verleert nog je eigen taal!’
Maar daar zorgde Willy wel voor.
| |
| |
Zij kocht vaak een Nederlandse krant en las deze van a tot z.
Op die manier bleef zij ook op de hoogte van de gebeurtenissen in haar eigen vaderland en dat vond zij wel aardig en belangrijk.
Het bedrijf van parfumerieën bleek een aardig bedrijf te zijn.
Monsieur Duval deed ook zaken met Egypte, waar de heerlijkste soorten parfum vandaan kwamen.
In een heel milde bui had hij zich eens laten ontvallen:
‘Misschien gaan we er samen eens heen!’
Naar Egypte!
Naar Kaïro!
Naar de Pyramiden!
Naar de Sfinxen!
Het leek alles op een wonderschone droom, die misschien wel eens.... werkelijkheid kon worden. Het zat er in elk geval in.
Willy voelde zich gelukkig!
Een zwoelte lag over Parijs. Het gebladerte van het Luxembourg leek van zuiver goud te zijn. Willy genoot.
In haar vrije uur verliet zij vaak het kantoor om een wandelingetje te gaan maken in het wonderschone park of om er een poosje op een bank te gaan zitten. Langzaam liep zij op. Zij hoopte, dat er die middag een brief van haar huis zou liggen. In geen week had zij iets gehoord en zij maakte zich ongerust. Misschien was er iets aan de hand met haar moeder. Maar als dit het geval was zou haar vader wel gewaarschuwd hebben.
Zij ging op een bank zitten. Het boek, dat zij meegenomen had - zij had altijd in haar tas een of ander boek zitten, want zij was een verwoede leze- | |
| |
res - haalde zij voor de dag en begon er in te bladeren. Waar was zij ook weer gebleven?
Wacht, daar had zij het!
Geboeid begon zij te lezen.
Willy was er van overtuigd, dat de Franse schrijvers veel beter waren dan de Nederlandse. De Nederlandse schrijvers las zij nooit. Nu ja, zij had ‘Hollands Glorie’ gelezen van Jan de Hartog, maar voor de rest vond zij het maar niets. Was zij onbillijk? Zij vroeg het zich vaak af. Maar zij geloofde het niet. Wie was nu eigenlijk een werkelijk groot Nederlands auteur? Zij kon ze niet opnoemen. En toen zij het destijds eens aan Meta vroeg, die bekend stond om haar litteraire belangstelling, had ook deze haar het antwoord moeten schuldig blijven. Zij wist het evenmin als Willy. Eigenlijk wel een trieste zaak, terwijl er in Nederland zo ontzaggelijk veel schilders bestonden, die een grote en goede naam genoten in de wereld!
Terwijl Willy zo zat te lezen kwam er een jongeman naast haar zitten.
Hij haalde een krant uit zijn zak en begon te lezen, nadat hij een belangstellende blik op het meisje geworpen had.
Ook Willy had hem opgemerkt.
Maar zij deed net alsof zij niets zag.
Zij maakte het plan om op te stappen als hij lang zitten bleef.
Er waren in het park lege banken voldoende. Waarom moest hij nu juist naast haar gaan zitten?
Dat begreep ze niet.
En ze was er daarenboven niet op gesteld ook.
Plotseling hoorde zij tot haar stomme verbazing in vlot en vlekkeloos Nederlands tegen haar zeggen:
‘U bent Nederlandse, nietwaar?’
| |
| |
Willy knikte, een beetje verbouwereerd.
Hoe wist die knaap dat?
Had hij het soms aan haar neus kunnen zien?
Dat zou waarlijk een beetje al te overdreven geweest zijn.
Hij zei:
‘Dat wist ik!’
Willy kreeg de indruk alsof er iets van herademing over hem kwam, net alsof er een zware last van hem afgenomen was.
De jongen had geen onsympathiek gezicht.
Zij wilde van hem weten:
‘Hoe weet U, dat ik een Nederlandse ben?’
De jongeman lachte en antwoordde:
‘Het is niet de eerste keer, dat ik U hier zie, juffrouw. Ik heb U al enige dagen achtereen gezien.’
Dat kon kloppen.
De laatste dagen was zij doorlopend in het Luxembourg geweest, omdat zij het er zo heerlijk en rustig vond.
Zij zei alleen:
‘Zo!’
Meteen had zij het gevoel, dat zij zo'n beetje bespionneerd was.
Dat vond zij in het geheel niet leuk.
‘Bent U ook Nederlander?’
Hij knikte.
‘Hoelang bent U in Parijs?’
‘Vier weken.’
Zijn gezicht betrok.
Het meisje kreeg zo het gevoel, dat hij aan Parijs niet al te beste herinneringen had.
Zij wilde hem er echter niet naar vragen.
Het liefst stapte zij weer op.
Wat had zij met die jongen te maken?
| |
| |
Niets! Helemaal niets!
Monsieur en madame Duval hadden haar steeds aangeraden zich met niemand in te laten, die haar op straat aansprak en daarvoor zouden zij natuurlijk hun heel goede redenen hebben.
Maar toch bond de jongen haar op een of andere wijze. Zij kon er niet toe besluiten afscheid van hem te nemen. Waarom eigenlijk niet?
Daar zou zij zichzelf met de beste wil van de wereld geen antwoord op kunnen geven.
Lag het aan zijn eerlijke gezicht?
Misschien!
Misschien ook aan de klank van zijn stem, die beschaafd was, en zelfs een beetje smekend.
Eensklaps begon hij te vertellen.
‘Ik ben weggelopen van huis.’
Willy herhaalde:
‘Weggelopen van huis?’
‘Ja!’
‘Waarom?’
‘Omdat ik het er vervelend vond.’
‘En had U voldoende geld?’
Willy kon zich niet voorstellen, dat iemand van huis wegliep en dan op goed geluk naar een stad als Parijs ging, waar alles - dat had zij reeds gemerkt - dubbel en dwars betaald worden moest.
Hij zuchtte.
‘Ik had een nare baan.’
‘Hoe oud ben je eigenlijk?’, vroeg Willy, die hem ongemerkt en eigenlijk ook ongewild met jij en jou begon aan te spreken.
‘Twintig.’
‘Twintig,’ zei zij zacht voor zich heen. Dat was nog heel erg jong, hoewel een stuk ouder nog dan zijzelf was.
| |
| |
‘Wat had je voor een baan?’
‘Bij een handelaar in lompen.’
Willy moest even in de lach schieten.
Een lompenhandel leek haar waarlijk niet zo aantrekkelijk.
Daar zou zij liever ook geen betrekking willen bekleden.
In dit opzicht kon zij met de jongen volkomen meevoelen.
Hij vertelde verder:
‘Ik hoopte in Parijs iets te vinden.’
‘Is dat niet gelukt?’
Hij maakte een gebaar met zijn elleboog en zei tegen het meisje:
‘Het is niet gemakkelijk om in Parijs een baantje te vinden.’
‘Heb je hier helemaal niets gedaan?’
Verwachtend keek zij hem aan.
Zij vond het een avontuurlijke en ietwat romantische geschiedenis.
Hij knikte.
‘Wat?’
‘Een dag als bordenwasser in een hotel, maar daar moet je handigheid in hebben en die had ik niet. Toen ik te veel brak en niet hard genoeg opschoot werd ik er uit gegooid.’
‘Jammer voor je.’
Hij beaamde:
‘Heel jammer.’
Meelijdend keek ze hem aan. Hij zag er uit, dat hij in de laatste dagen niet te veel gegeten had.
Maar zij durfde hem daar niet naar vragen.
Hij vertelde:
‘Ik heb de laatste dagen in een park geslapen. Maar je moet voorzichtig zijn, want wanneer de
| |
| |
Parijse politie je ontdekt dan ben je erbij.’
Willy huiverde.
Zij dacht aan haar eigen mooie kamer en lekkere bed in het huis van monsieur en madame Duval.
‘Ga je dan de gevangenis in?’
Hij schudde het hoofd.
‘Dat niet.’
‘Wat dan wel?’
‘Ze zetten je de grens over.’
‘Naar Nederland?’
‘Ja!’
Willy dacht:
‘Dat zou misschien nog het beste voor hem zijn. In zijn eigen land zal hij gemakkelijker een betrekking kunnen krijgen.’
Maar dat zei ze niet.
‘Het is treurig,’ verzuchtte hij.
In haar tas had Willy nog een paar bananen, die zij de jongen aanbood.
Hij zette er gretig zijn tanden in.
‘Wat ga je nu doen?’
Hij haalde moedeloos zijn schouders op.
‘Ik weet het niet.’
‘Ga terug naar je huis!’
Fel zei hij:
‘Dat nooit!’
‘Kun je ook niet overweg met je ouders?’
‘Met mijn vader wel, maar niet met mijn moeder, zij is ook niet mijn eigen moeder. Ik had altijd ruzie met haar.’
Willy begreep het.
Zij had ineens sympathie voor de jongen gekregen.
Wat kon ze voor hem doen?
Ineens schoot haar iets te binnen.
| |
| |
Meneer Duval had eergisteren gezegd, dat hij best nog een kracht op zijn kantoor zou kunnen gebruiken! Misschien was het iets voor die jongen.
Zij vertelde:
‘Ik werk in een parfumerie-groothandel.’
‘Heb je het er naar je zin? Waar is het, in Amsterdam?’
Belangstellend keek de jongen haar aan.
Zij barstte in lachen uit:
‘Het is in Parijs!’
Nu begon ook hij te lachen en zei:
‘Ik dacht, dat je met vacantie was.’
Zij schudde haar hoofd.
‘Neen, ik werk in Parijs. Misschien heeft mijn directeur wel een betrekking voor je. Hoe heet je eigenlijk of wil je daar een geheim van maken?’
‘Je mag het best weten.’
Maar meer zei hij niet.
Verwachtend keek zij hem aan.
Toen ging hij verder:
‘Klaas van Dam.’
Willy dacht even na.
Zij gaf hem de naam en het adres van de firma Duval en zei:
‘Kom vanmiddag om vier uur even horen. Maar ik kan je natuurlijk niets beloven.’
‘Dat begrijp ik,’ zei hij.
Hij bleek al verheugd te zijn, dat hem enige hoop op een betrekking gegeven werd.
Willy stond op.
‘Dan ga ik nu.’
‘Ik dank je bij voorbaat,’ zei de jongen op een toon, die kennelijk uit de grond van zijn hart kwam.
‘Je behoeft me nergens voor te bedanken.’
Zij ging.
| |
| |
De jongen keek haar na.
Er lag verwachting in zijn ogen. Misschien zou deze landgenote hem het geluk brengen, waarop hij zo vurig hoopte. Hij was niet lui en hij zou desnoods dag en nacht willen werken, als hij maar niet naar zijn stiefmoeder en naar die ellendige zaak in lompen terug behoefde te gaan.
Monsieur Duval zat achter zijn bureau te schrijven.
Willy vroeg:
‘Kan ik U even spreken?’
Haar stem klonk ernstig.
Monsieur Duval keek haar benieuwd aan. Wat zou het meisje hem te vertellen hebben? Dat het haar niet beviel in Parijs en dat zij naar huis terug wilde? Dat zou hem spijten, want zij deed haar werk tot zijn volle tevredenheid en ook zijn vrouw was buitengewoon ingenomen met de nieuwe huisgenote.
Willy vertelde hem over haar ontmoeting met de Nederlandse jongen.
Monsieur Duval knikte.
‘Ja, kind!’
Toen ging Willy onvervaard verder:
‘U zei dezer dagen, dat U nog wel een nette jongen zou kunnen gebruiken.’
‘Inderdaad.’
‘Misschien is het iets voor hem. Hij lijkt een keurige jongen,’ pleitte Willy, die de vurige wens had om iets voor haar landgenoot te doen.
Glimlachend keek monsieur Duval haar aan.
De Fransman waardeerde het buitengewoon, dat het meisje zo voor haar landgenoot in de bres sprong.
Hij legde de handen tegen elkaar en dacht enkele ogenblikken diep na.
Toen zei hij:
| |
| |
‘In het magazijn is plaats voor een flinke jongen, mon enfant.’
Willy knikte.
Zij zag hem in gedachten al aangenomen en dat zou haar heel veel genoegen doen.
‘Kent hij Frans?’
‘Dat denk ik wel.’
‘Hij heeft er niet met je over gesproken?’
Zij schudde het hoofd.
Monsieur Duval zei:
‘Komt er in het magazijn ook niet zo heel erg op aan.’
‘Hij komt hier vanmiddag.’
‘Mooi!’
‘Geeft U hem een kans?’
Monsieur Duval keek haar even onderzoekend in de heldere ogen en zei toen:
‘Er is één bezwaar.’
‘Welk?’
‘Dat hij weggelopen is.’
‘Ja.’
Wat kon Willy anders zeggen?
Monsieur Duval zag de teleurstelling op haar gezicht en troostte haar onmiddellijk met de verzekering:
‘Ik zal met die Klaas van Dam spreken. Misschien valt alles mee.’
De jongen kwam prompt op tijd.
Hij werd meteen door monsieur Duval te woord gestaan.
Wat hij reeds aan Willy verteld had, vertelde hij nu ook aan monsieur Duval.
Deze luisterde aandachtig.
Onderwijl bestudeerde de ervaren Fransman de jongen, die tegenover hem zat.
| |
| |
Hij maakte inderdaad geen slechte indruk. Neen, zelfs een zeer gunstige.
‘Weet je vader, dat je in Parijs bent?’
‘Neen, meneer!’
Het viel monsieur Duval op, dat de jongeman zich uitstekend in het Frans verstaanbaar kon maken. Dat had hij eigenlijk niet verwacht. Maar Klaas van Dam scheen een intelligente jongen te zijn.
‘Niet?’
‘Neen, monsieur.’
‘Dan zal hij erg ongerust zijn.’
‘Misschien wel, monsieur.’
De heer Duval dacht lang na.
Hij was een goed mens en hij wilde de jongen, die het in zijn leven allesbehalve prettig gehad bleek te hebben, wel de helpende hand toesteken.
‘Je kunt komen. Ik zal je wat op je loon voorschieten. Dan kun je een goedkoop pension betrekken, die hier genoeg zijn. Maar ik stel één voorwaarde.’
‘En welke is dat, monsieur?’
‘Dat je vanavond nog aan je vader schrijft, dat je hier bent. Ik zal het ook doen. Dat is de eerlijke weg.’
Klaas van Dam vond dit juist.
Maar monsieur Duval drukte hem op het hart, dat hij het nu inderdaad ook doen moest. Misschien zou zijn vader erg blij zijn met een bericht van zijn zoon. Monsieur Duval liep naar de kas en liet op goed vertrouwen de jongen een bon tekenen.
‘Ga nu maar een pension zoeken en meld je morgen om negen uur hier!’
‘Graag, meneer en duizend maal bedankt!’
‘De dank komt aan mademoiselle Van Stralen toe,’ zei monsieur Duval.
| |
| |
‘Ik zie haar morgenochtend wel,’ zei de jongen, die een andere deur uitging.
Toen monsieur Duval bij zijn secretaresse teruggekeerd was, zei hij:
‘Ik heb de jongen aangenomen!’
Daar was Willy heel verheugd over en haar ogen schitterden. Zij riep uit:
‘Wel een aardige jongen, is het niet, monsieur Duval?!’
Voorzichtig antwoordde de Parijzenaar:
‘Zo op het eerste gezicht, ja. Maar ik zal zijn vader schrijven. Ik zal U zeggen wat het zijn moet en maakt U de brief dan in het Nederlands.’
Willy knikte en zei:
‘Goed, meneer!’
Even later was zij hard aan het werk.
Zij wilde een echt leuke brief schrijven.
En er kwam:
Geachte Heer Van Dam,
Bij deze deel ik U mede, dat Uw zoon Klaas, die zijn land om verschillende redenen verlaten heeft - hij kon moeilijk wennen in zijn betrekking bij de lompenhandel - bij mij in dienst getreden is. Ik heb veel vertrouwen in de jongen. Hij heeft mij beloofd U ook nog te zullen schrijven. Het doel van deze brief is, dat U weet, dat hij in goede handen is en U zich geen zorgen behoeft te maken.
Ik zal U, wanneer U dit op prijs stelt, op de hoogte houden omtrent Uw zoon.
Met beste groeten verblijf ik, hooggeachte heer Van Dam,
Hoogachtend,
DUVAL.
| |
| |
Willy las de brief over.
Zij was zeer tevreden.
Ja, zij vond werkelijk, dat zij wel slechtere brieven geschreven had.
In vertaling las zij haar patroon nog even voor wat zij aan de vader van Klaas geschreven had.
Monsieur Duval knikte goedkeurend en zei:
‘Best zo!’
Die hele verdere middag gevoelde Willy zich in een zonnig humeur.
Zij had het gevoel een goede daad gedaan te hebben.
Ook madame Duval nam met genoegen kennis van de loop der gebeurtenissen.
Voor kinderen zonder ouders of met stiefouders had de vriendelijke en beminnelijke Parisienne nu eenmaal een zwak.
De volgende ochtend klopte het hart van Willy extra.
Waarom?
O, dat is gemakkelijk verteld.
Toen zij die avond in bed lag had zij zich herinnerd, dat zij weleens gelezen had, dat er jongens waren, die zich heel fatsoenlijk voordeden, maar die achteraf bedriegers bleken te zijn.
Stel eens voor, dat het met Klaas van Dam zo was!
Stel eens voor, dat hij een leugenaar was en dat hij er met het geld van meneer Duval vandoor was en nooit meer zou komen opdagen!
Wat zou zij dat vreselijk vinden!
En dan was het nog wel een landgenoot.
Daarom klopte haar hart extra.
Hoe zou het gaan?
Daar was zij geweldig benieuwd naar.
| |
| |
Zou Klaas een eerlijke jongen blijken te zijn, die het moeilijk gehad had in zijn leven, doch in de wereld vooruit wenste te komen? Of was hij een gewetenloze bedrieger, die iedereen beet nam om aan geld te komen?
Het laatste kon Willy niet geloven.
Negen uur!
Haar blik was aan de klok gehecht.
Monsieur Duval was naar Lyon vertrokken en had gezegd, dat Willy de jongen maar naar de magazijnmeester moest sturen, die al instructies van monsieur Duval ontvangen had.
Zou hij komen?
Was de klok misschien wat voor?
Willy keek op haar eigen horloge!
Ja, de kantoorklok liep vijf minuten voor.
Zij ademde op.
Toen werd er aan de deur geklopt.
Met een beetje trillende stem riep ze:
‘Binnen!’
De deur ging open.
Het was Klaas van Dam!
Wat vond zij dat fijn!
Zij begroette hem hartelijk:
‘Hallo, ben je daar?’
‘Ja, daar ben ik en ik dank U nog wel hartelijk voor het goede woordje, dat U bij de patroon voor me gedaan heeft! Ik geloof, dat het een reusachtig aardige man is, juffrouw!’
‘Noem me maar Willy,’ zei het meisje grootmoedig en zij beaamde:
‘Ja, monsieur Duval is een prachtmens! Ik zal U naar het magazijn brengen.
Het hoofd van het magazijn was een zekere monsieur Verheugt, die veel met Nederlanders op had.
| |
| |
Dat was niet louter toeval.
Zijn vader was namelijk een Belg geweest, die goed Vlaams kon.
Pas op later leeftijd was Verheugt met zijn moeder naar Parijs getrokken. Zijn moeder was een Française.
Verheugt had nog heel wat Nederlands ‘overgehouden’, zoals hij pleegde te zeggen.
Met Willy was hij reeds de beste maatjes.
Verleden week had hij tegen haar gezegd:
‘Mijn eerstvolgende vacantie ga ik naar Holland met moeder de vrouw!’
Willy had gezegd:
‘Dat moet U doen en dan moet U vooral mijn ouders gaan opzoeken!’
Dat had Verheugt beloofd.
En nu kwam Willy hem zijn nieuwe helper voorstellen.
De ervaren mensenkenner Verheugt begreep best, dat het de jongen natuurlijk een beetje onwennig viel in het vreemde land en in de vreemde omgeving en daarom trad hij hem zo gemoedelijk mogelijk tegemoet:
Hij zei in een sappig Vlaams:
‘Welkom zult ge hier zijn, Bart van Dam! Wij zullen het met malkander wel vinden kunnen, zulle!’
Klaas verbeterde:
‘Ik heet niet Bart, maar Klaas!’
Verheugt sloeg zich tegen het voorhoofd en zei:
‘Ach, daar dacht ik me, dat alle Van Dammen Bart heten, maar daar schijn ik een misvatting in gemaakt te hebben. Welaan, Klaas, wij zullen best samen kunnen werken!’
Glimlachend liep Willy weg.
| |
| |
Zij wist, dat zij de rest wel aan de magazijnmeester kon overlaten.
Die vond het gezellig om Vlaams te kunnen spreken de hele dag.
Zij was nieuwsgierig of Klaas van aanpakken wist.
Dat zou zij van Verheugt wel horen.
De dag vloog om.
Zij had vrij veel werk.
Wel tien Nederlandse brieven en dan vier Franse brieven.
Het ging met Klaas best.
Hij was ijverig.
En hij was ook bekwaam.
Op een middag zei hij tegen monsieur Duval:
‘Monsieur, mag ik U iets vragen?’
‘Maar natuurlijk!’
‘Waarom doet U geen zaken met Engeland?’
‘Met Engeland?’
‘Ja!’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Ik heb dezer dagen in een Nederlandse krant gelezen, dat Engeland zeer ten achter is op het gebied van eau de cologne en parfum.... het enige wat zij er hebben is lavendel.... Ik denk, dat U daar best een markt kunt vinden.’
‘Ja, dat zou kunnen!’, zei monsieur nadenkend.
Klaas bood aan:
‘Wil ik in de Handelsbibliotheek adressen van mogelijke afnemers in Londen aanvragen, monsieur Duval?’
Monsieur Duval knikte.
Hij vond het een schitterend idee.
Mensen, die initiatief hadden - daarvan hield hij. Die had hij nodig!
| |
| |
Maar de Engelse brieven!
Willy keek een beetje benauwd. Engels was nooit haar sterkste zijde geweest. Maar Klaas van Dam zei:
‘Ik heb een diploma Engelse handelscorrespondentie, monsieur Duval!’
Meneer Duval legde zijn hand op de schouder van de jongeman en zei:
‘Ga jij je gang maar!’
En Klaas van Dam ging inderdaad zijn gang.
Hij kwam met een stapel adressen, die allemaal aangeschreven moesten worden.
Tegen Willy zei hij:
‘Ik maak een model! Schrijf jij ze dan na? Want ik kan niet uit het magazijn gemist worden!’
Dat wilde Willy natuurlijk onmiddellijk.
Zij vond het zelfs leuk werk.
De brieven gingen de deur uit.
Nu was het wachten op hetgeen er komen ging. Zouden de Engelsen antwoorden? Willy hoopte maar voor Klaas, dat dit inderdaad het geval zou wezen. Zij gunde de jongen graag zijn succes. En om succes was het nu eenmaal begonnen, nietwaar?
Enige dagen verliepen.
Toen kwamen reeds de eerste brieven uit Engeland binnen.
Er was er zelfs één bij, die aan de heer Duval reeds een order gaf!
Het kon niet mooier.
Verheugd liet de firmant, die wel een beetje Engels lezen kon, het epistel aan Willy zien.
Zij zei:
‘Dat heeft Klaas toch allemaal maar mooi uitgevonden, monsieur Duval!’
De firmant knikte.
| |
| |
Zijn secretaresse had geheel en al gelijk. Dat had Klaas mooi gedaan.
Maar dat zou hij de jongen ook wel bewijzen!
Het ging in de zaak steeds beter.
De firma Duval vond een afzetgebied in Engeland, dank zij de energie van Klaas van Dam.
Op een middag ontbood monsieur Duval hem:
‘Klaas, ik moet eens met je praten!’
‘Ja, monsieur!’
‘Je gaat het magazijn uit. Daar komt een andere jongeman!’
‘Ja, monsieur!’
‘En jij wordt hoofd van onze Engelse afdeling. Je moest maar eens een week of wat naar Engeland gaan om al onze nieuwe Engelse klanten te bezoeken!’
Het hart van Klaas van Dam sprong op van vreugde.
Hij ging naar Engeland voor het doen van zaken!
Nu had hij pas bereikt wat hij altijd had willen bereiken!
Met schitterende ogen keek hij monsieur Duval, die hem zo'n royale kans gaf, aan.
‘Mooi, jongen?’
‘Ja, monsieur!’
Toch was er enige aarzeling in Klaas van Dam en dat zag de fijngevoelige monsieur Duval heel goed. Wat kon het zijn?
Wacht eens!
Misschien was hij er wel al achter gekomen!
Hij vroeg:
‘Wil je eerst een poosje naar je huis in Holland....?’
‘Heel graag, meneer! Ik zou graag mijn vader weer eens zien!’
| |
| |
Monsieur Duval maakte een gebaar met zijn hand en zei tegen hem:
‘Die is trots op je! Ik heb hem vaak over je geschreven! Hij vindt, dat je hier een flinke vent geworden bent, Klaas!’
‘Dat doet me veel genoegen, monsieur Duval. En ik wil U ook nog eens bedanken. Wat U allemaal voor me gedaan hebt! Zonder U zou ik hopeloos verongelukt zijn in deze grote wereldstad met geen vrienden en kennissen.’
Monsieur Duval glimlachte bij deze geestdriftige woorden.
Maar hij vond ze toch niet geheel en al juist. Hij corrigeerde daarom:
‘In de eerste plaats moet je jezelf dankbaar zijn. Je hebt bewezen, dat er pit in je zit en ondernemingslust en dat zijn twee uitstekende eigenschappen. Maar als je dan toch iemand dankbaarheid wilt betonen dan moet je het je landgenote Willy doen, die zich zo voor je ingespannen heeft. Zij is werkelijk een bewonderenswaardig meisje. Door een toeval hebben jullie elkaar in een park van Parijs leren kennen en dat toeval heeft inderdaad heel goede gevolgen gehad.’
Dit moest Klaas erkennen.
Het bedrijf van monsieur Duval werd voor een week gesloten.
Monsieur Duval en zijn echtgenote gingen van de zon en rust genieten aan de Rivièra en Willy ging een week vacantie nemen bij.... haar ouders! Waar kon zij het beter doen?
Klaas ging ook naar Amsterdam.
Monsieur Duval was royaal:
| |
| |
‘De reis is voor mijn rekening!’
Daar keken Klaas en Willy van op.
Klaas zou wel met een vliegmachine willen, maar daar voelde Willy niet zo heel veel voor en daar had zij haar redenen voor.
Dan maar met de trein!
Monsieur Duval zei tegen Klaas:
‘Het is jammer, dat je niet kunt autorijden. Dan zou je mijn wagen mogen lenen! Maar zonder een deugdelijk rijbewijs gaat dat natuurlijk niet. Maar als je weer terug bent in Parijs dan moet je maar les gaan nemen. Of.... eigenlijk moesten jullie het allebei leren.... Jij en Willy.’
Willy huiverde even.
Met een auto door dat drukke Parijs, waar de auto's soms in dikke rijen reden! Zij geloofde nooit, dat zij dit zou aandurven.
Klaas zei:
‘Ik kan al een week lang in Amsterdam les gaan nemen. Elke dag een uur! Dan heb ik meteen in Amsterdam een goed doel.’
Monsieur Duval knikte.
‘Ja, dat zou je kunnen doen.... Dan ben je al een beetje vertrouwd met het zitten achter een stuur wanneer je weer in Parijs terug komt!’
Willy glimlachte.
Klaas was toch wel van een grote doortastendheid. In plaats van nu een week lang in Amsterdam te gaan luieren, wilde hij daar al meteen lesnemen in het besturen van een auto.
Zij zei ook ronduit wat zij er van dacht. Maar dat was monsieur Duval deze keer eens niet met haar eens. Hij vertelde:
‘Ik heb jaren geleden ook leren autorijden en ik vond elke les een feest!’
| |
| |
Verwonderd keek Willy hem aan.
Zij vroeg:
‘Meent U dat werkelijk?’
‘Werkelijk!’
‘Ik dacht dat het een geweldige inspanning was!’
Willy dacht aan haar eigen vader. Die had nog niet zolang geleden - een jaar of zes - zijn rijbewijs gehaald. En zij herinnerde zich, dat hij er heel wat moeite voor had moeten doen.
‘Mijn vader heeft wel vijftig lessen gehad en is pas de derde of de vierde keer geslaagd voor zijn examen!’
Monsieur Duval haalde zijn schouders op:
‘Dat is in Parijs precies hetzelfde. Ik heb mijn rijbewijs vele jaren geleden gehaald, toen het verkeer nog niet zo druk was als thans, maar als ik het vandaag moest doen, dan zou ik er heel wat meer moeite mee hebben.’
Willy wilde in geen geval met lege handen bij haar ouders aankomen.
Maar waarmede kon zij hun nu eens echt een plezier doen?
Zij wist het werkelijk niet.
Voor haar moeder zou het nog het gemakkelijkst zijn. Cadeautjes voor een vrouw waren betrekkelijk gauw genoeg te vinden. Handtassen, omslagdoeken, handschoenen, sjaals.... Maar voor haar vader? Sigaren. Dat zou onzin zijn, want zij geloofde, dat die in haar eigen land beslist beter waren dan in Frankrijk. Maar toch wilde zij voor haar vader iets specifieks Parijs meenemen.
Maar wat?
Zij besloot Klaas om raad te vragen.
| |
| |
Deze krulde zijn lippen naar voren. Hij vond het kennelijk een lastig probleem.
Hij stelde voor:
‘Een borstbeeld van Napoleon!’
Willy begon te lachen.
Zij antwoordde:
‘Ik heb nooit aan mijn vader kunnen merken, dat hij zo'n bewonderaar van Napoleon is! Neen, ik geloof niet, dat ik hem daarmede erg in verrukking zal brengen!’
Klaas meende:
‘Neem dan een afbeelding van de Eifeltoren!’
Maar Willy vond:
‘Dat lijkt me zo afgezaagd!’
Na enig nadenken moest Klaas wel toegeven, dat een Eifeltoren - in miniatuur - inderdaad geen origineel idee was.
Maar wat dan wel?
Hij vroeg zich af wat hijzelf graag zou willen hebben uit Parijs en hij kwant tot de slotsom, dat hij het werkelijk.... niet wist! Doch hij troostte Willy met de verzekering:
‘Voor je moeder zul je in elk geval gauwer iets vinden!’
‘Dat weet ik! Ik heb al een aardige handtas voor haar op het oog. Maar het gaat juist om mijn vader, begrijp je!’
Klaas begreep het volkomen.
Het was jammer, dat hij niet de gelegenheid kreeg om er eens over na te denken.
Vandaag of morgen moest Willy haar geschenken gaan kopen, want overmorgen zouden zij met de trein naar Holland gaan.
Hij adviseerde haar:
‘Ga eens een speurtocht maken door de grote ma- | |
| |
gazijnen en dan moet het toch al heel raar lopen, wanneer je niet iets geschikts voor je vader zult vinden! Misschien een pijp....!’
Een pijp!
Meneer Van Stralen rookte bij voorkeur een pijp. Dat wist Willy. Ja, een pijp, dat zou nog niet zo gek zijn. Maar dan moest het in elk geval een pijp zijn met een Parijs karakter!
Klaas schoot in de lach.
‘Een pijp met een kop in de vorm van de Arc de Triomphe bijvoorbeeld!’
‘Zo iets,’ gaf Willy toe, die de zaak maar van de luchtige en grappige kant wilde bezien.
‘Ik ga wel met je mee,’ zei Klaas, die meteen van zijn vrijmoedigheid schrok, want hij wist in het geheel niet of Willy wel op zijn gezelschap gesteld was. Hij keek haar dan ook even verschrikt aan.
Maar dat viel hard mee.
Het meisje aanvaardde:
‘Graag!’
En die middag gingen zij langs de kortste weg - dat wil zeggen: met de ondergrondse spoorweg - naar één der grote Parijse warenhuizen, waar artikelen te kust en te keur lagen.
Voor haar moeder zou zij gauw genoeg iets vinden. Maar toch nam zij niet de handtas, die zij eerst op het oog had. Er lagen boodschappentassen, die veel aardiger en - wat nog veel belangrijker was! - veel oorspronkelijker waren.
Zij nam er een in haar hand en bekeek hem van alle kanten of hij wel degelijk genoeg was. Klaas was dadelijk opgetogen en riep uit:
‘Een juweel!’
‘Vind je?’
Een beetje ongelovig keek Willy hem aan. Zij
| |
| |
vertrouwde zijn geestdrift niet geheel en al. Maar het bleek toch wel ernstig gemeend te zijn. Hij antwoordde tenminste een beetje verontwaardigd:
‘Natuurlijk meen ik het! Denk je, dat ik je een kat in de zak zou laten kopen?’
Willy schudde haar hoofd.
Neen, daar was Klaas veel te oprecht voor. En hij begon al zijn mening toe te lichten:
‘Die tas is eens iets anders dan je gewoonlijk ziet.... als je moeder ermee in Amsterdam loopt, dan zal iedereen er naar kijken....’
Een glimlach kwam in Willy's ogen te tintelen. Zij kende haar moeder en zij was er niet helemaal zeker van of die laatste woorden van Klaas haar moeder wel erg zouden toelachen. Mevrouw Van Stralen hield er helemaal niet van om op te vallen. Zij ging juist bij voorkeur zo onopvallend mogelijk haar weg.
Willy zei:
‘Ja, hij is origineel.... en er zal naar gekeken worden.... maar dat is misschien een reden om hem juist niet voor mijn moeder te kopen!’
Klaas zuchtte even.
Zij wilde iets bijzonders hebben, nu kon ze inderdaad iets bijzonders krijgen, en toch begon ze bezwaren te maken. Meisjes konden soms rare wezens zijn!
Besluiteloos stond Willy nog voor de tassenafdeling. Aan één kant trok de boodschappentas haar erg aan en aan de andere kant vroeg zij zich af of zij haar eenvoudige moeder er wel echt een genoegen mee deed!
Ook zij zuchtte!
Wat was het toch verschrikkelijk moeilijk om voor een ander een cadeautje uit te zoeken! Zouden haar
| |
| |
ouders dat op St. Nicolaas en verjaardagen met haar nu ook gehad hebben? Maar neen, dat kon niet, want zij had de gewoonte gehad om altijd een verlanglijstje in te leveren. Bezat zij dit nu ook maar van haar vader en moeder.
Zij kon hun ook bezwaarlijk opbellen en vragen:
‘Wat zal ik voor jullie meenemen uit de Lichtstad?’
Zo iets moest een verrassing zijn.
De blikken van Willy gleden langs de tassen, die in verschillende kleuren opgestapeld stonden.
Ineens hoorde ze in zuiver Nederlands een stem achter zich zeggen:
‘Moet je eens zien, Klara, daar heb je die tassen ook al!’
Een andere stem antwoordde:
‘Ja, ze zijn zeker van Parijs uit geïmporteerd!’
‘Ik vind ze toch maar erg aardig!’
‘Ja, best te begrijpen, dat half Amsterdam ermee loopt!’
Voorzichtig draaide Willy het hoofd om en zag in de gezichten van twee gezette dames, die weer verder liepen.
Zij keek Klaas aan.
‘Heb je het gehoord?’
Hij knikte:
‘Ja!’
‘Dat waren Nederlandsen!’
‘Inderdaad!’
‘En die tassen blijken dus in Amsterdam al bekend te zijn!’
Wat ging het leven snel en wat ging het soms eigenaardig. Hier stond Willy in Parijs en weifelde of zij voor haar moeder een tas zou kopen omdat deze nog zo modern was, maar onderwijl was dezelf- | |
| |
de tas in Amsterdam al algemeen bekend geworden.
Willy schoot in de lach.
Nu was haar bezwaar vervallen, maar was er eigenlijk een nieuw bezwaar voor in de plaats gekomen. Haar moeder zou niet door iedereen nagekeken worden, omdat ze zo'n gloednieuwe en onbekende tas droeg. Neen, dat niet meer! Maar wel zou haar moeder nu met een tas lopen, waarmee - volgens de dames van zoëven - half Amsterdam liep! Dat vond Willy ook weer niet zo gezellig. Alle mensen! Het begon hoe langer hoe moeilijker voor haar te worden.
Klaas drong aan:
‘Neem hem!’
Maar nog bleef zij besluiteloos.
Zij zei:
‘Nog even verder kijken!’
Klaas was gewillig en antwoordde:
‘Ik vind het best!’
Zij drentelden langs allerlei dingen, maar niets kon genade vinden in de ogen van Willy.
Alleen een pijp!
Klaas had ook zijn kleine geheimpje op het ogenblik. Het was waar wat meneer Duval gezegd had: hij was veel dank verschuldigd aan Willy, door wier toedoen hij toch maar een betrekking bij de firma Duval gekregen had. Hij wilde voor Willy ook iets kopen en dat zou hij haar dan in de trein naar Holland geven. Maar ook hij zat voor een probleem: wat moest hij haar geven? Nauwkeurig had hij al eens op haar woorden gelet. Misschien zou zij eens zeggen, dat zij dit of dat aardig vond om te bezitten, maar er was nog nooit iets dergelijks over haar lippen gekomen.
Voortlopend en nog steeds uitziend naar een ge- | |
| |
schikt cadeau voor haar moeder, vroeg Klaas zo langs zijn neus weg:
‘Als jij nu zelf eens iets mocht kopen, wat zou je dan kiezen?’
Willy liep in de val en antwoordde argeloos:
‘Ik zou het wel weten!’
‘Wat dan?’
‘Een paraplu!’
‘Een paraplu?’
‘Ja!’
Dit had Klaas nu in het geheel niet verwacht. Willy lichtte nog toe:
‘Ik heb geen enkele goede paraplu en hij komt toch vaak van pas. Ik heb gemerkt, dat het in Parijs net zo vaak regent als in Amsterdam! Ik ga er bij gelegenheid eens eentje kopen. Wanneer ik terug ben in Amsterdam,’ nam zij zich voor.
Klaas glimlachte even.
Nu wist hij in elk geval waar hij Willy een genoegen mee kon doen!
Met een ruk bleef Willy voor een andere afdeling met boodschappentassen staan.
Zij wees er Klaas een aan en zei:
‘Als ik die eens nam voor mijn moeder? Wat denk jij er van?’
‘Ik vind hem schitterend,’ zei Klaas dadelijk. Hij zou bereid geweest zijn om elke boodschappentas schitterend te vinden, want hij had nog maar één behoefte: om Willy uit haar moeilijkheden te redden.
Een beetje wantrouwend keek zij hem aan.
‘Vind je het werkelijk?’
Hij knikte hevig van ja en antwoordde op de meest overtuigende toon, die Willy maar van hem wensen kon:
| |
| |
‘Ik heb nog nooit in mijn leven zo'n mooie boodschappentas gezien!’
‘Dan neem ik hem!’, besloot Willy.
Zij wenkte de juffrouw van de afdeling naderbij en vroeg naar de prijs van de door haar gekozen boodschappentas.
Alle mensen!
Daar schrok ze toch wel een beetje van. Dat was waarlijk geen kleinigheid. Maar dan moest hij ook wel heel degelijk zijn. Willy onderzocht de tas, die er inderdaad uitstekend uitzag.
Zij besloot hem te nemen.
Waarom ook niet?
Zij bezat immers geld genoeg.
En nu nog een pijp voor haar vader.
Zij vroegen naar de pijpafdeling.
Die was op de eerste verdieping.
Welgemoed gingen ze naar de eerste verdieping. Klaas van Dam voelde zich in de beste stemming van de wereld. Hij had er wel plezier in om op een dergelijke wijze met Willy te gaan winkelen.
Op de pijpenafdeling aangekomen besloot Willy de leiding aan Klaas over te laten.
Zij zei:
‘Kies jij er maar een uit!’
Maar Klaas, die bang was, dat hij de verkeerde zou kiezen - stel eens voor, dat meneer Van Stralen de pijp niet mooi zou vinden! Dan had Klaas het op zijn geweten! - wimpelde af en zei:
‘Kies jij liever zelf!’
Willy haalde haar schouders op.
Zij begreep Klaas niet.
Pijpen behoorden tot het gebied van de man, vond zij in alle eerlijkheid.
| |
| |
Zij nam een witte pijp in haar handen, die zij bijzonder mooi vond.
Vragend keek zij Klaas aan.
De jongen bleek wel enig verstand van pijpen te hebben, want hij zei onmiddellijk:
‘Dat is meerschuim!’
‘Is dat goed?’
‘Ja, maar duur!’
Willy zocht naar een prijskaartje aan de pijp, dat zij ook inderdaad vond.
Klaas had gelijk.
De pijp was prijzig.
Maar kom, voor haar vader had zij ook wel een bedragje over!
‘Nemen?’, vroeg zij aan Klaas.
De jongen keek haar ernstig aan en vertelde:
‘Het zijn prima pijpen, maar ze hebben een groot nadeel!’
‘Wat?’
‘Dat ze gauw stuk gaan!’
‘Als je er maar voorzichtig mee bent,’ zei Willy, die ineens haar zinnen op de meeschuimen pijp gezet bleek te hebben. Misschien wel, omdat zij dan van verder zoeken af was.
Klaas zei:
‘Wanneer je vader hem per ongeluk wat hard uitklopt, dan gaat hij in stukken! Dat kan je bij een ander soort pijp niet zo gemakkelijk overkomen.’
Het wijzigde Willy's plannen weer. Zij wist, dat haar vader vaak heel verstrooid was en dan deed hij wel eens vreemde dingen. Haar moeder beweerde altijd, dat een vulpenhouder in de hand van haar vader soms een heel gevaarlijk ding kon zijn. Het was al eens voorgekomen, dat een dergelijk schrijfinstrument eenvoudig in zijn binnenzak leeg gelopen
| |
| |
was. Toen was het hele pak volkomen bedorven. Dat was een hele ontsteltenis geweest, zowel voor haar vader als voor haar moeder, want later had de stomerij gezegd, dat zij niet garanderen kon, dat de inktvlekken er geheel en al uit zouden gaan. Dat was dan ook niet gebeurd.
Neen, haar vader geen meerschuimen pijp, die hij gauw stuk slaan kon.
Maar wat dan wel?
Een dwaze vraag!
Willy had volop keus!
Er lagen wel honderd soorten pijpen.
Snel lichtte Willy Klaas in omtrent de verstrooidheid van haar vader en de rampzalige gevolgen, die deze hebben kon.
Hij knikte.
Klaas was een jongen met goede hersens, die de dingen gauw begreep.
Neen, zo'n man moest je geen pijp geven, die bij het minste of geringste aan diggelen ging.
Hij zei:
‘Neen een gewone houten!’
‘Gewone houten?’
Willy trok haar neus op.
Daar vond zij nu net niets aan.
Een gewone houten pijp! Het was haar bedoeling om voor haar vader eens iets heel bijzonders te kopen.
‘Je hebt prachtige houten pijpen,’ moedigde Klaas haar aan.
Willy knikte.
Als hij het zei, dan zou het ook wel waar zijn.
Klaas bekeek de pijpen.
Maar hij kon niet dadelijk aan Willy een voorstel doen, want daarvoor moest hij eerst nog enige din- | |
| |
gen weten omtrent het pijproken van de heer Van Stralen.
Klaas vroeg:
‘Rookt je vader alleen in huis een pijp of ook op straat?’
Willy fronste haar wenkbrauwen.
Zij kon er warempel niet zo dadelijk een antwoord op geven.
Even moest zij nadenken.
‘Ook op straat!’
‘Vaak?’
‘Tamelijk!’
‘Wat noem je tamelijk?’
‘Ja hoor eens....’, begon Willy te protesteren.
‘Ik bedoel elke dag of elke week of elke maand.’
Willy lachte.
Zij kon het onmogelijk zo nauwkeurig aan Klaas mededelen, want zij had op het pijproken van haar vader nooit zo bijzonder gelet, maar zij geloofde, dat hij wel elke dag een paar pijpen rookte.
‘Een kromme of een rechte?’
‘Een kromme of een rechte?’
‘Ja!’
Lachend staarde Willy Klaas aan en vroeg:
‘Gaan we opeens weer een beetje aan meetkunde doen?’
‘Ik bedoel of je vader een kromme of een rechte pijp rookt!’
‘Al sla je me dood....!’
‘Weet je het niet?’
‘Nee, echt niet!’
Klaas gaf als zijn mening te kennen:
‘Ik vind een kromme pijp altijd verreweg het mooist, maar daar kun je natuurlijk van mening over verschillen!’
| |
| |
Dat was Willy met hem eens.
Er waren kromme pijpen te kust en te keur en zij had maar uit te kiezen.
Klaas nam er één in de hand.
De kop had zowaar de vorm van.... de Arc de Triomphe, maar het viel niet al te zeer op.
Hij zei:
‘Deze is goed en stevig!’
‘Gaat die niet gauw kapot?’
Hij schudde het hoofd en verzekerde haar met grote nadruk:
‘Neen, daar kun je heel wat mee doen, voordat hij afbreekt!’
‘Dan neem ik die!’, besloot Willy.
De prijs viel mee.
Ziezo, nu was zij klaar.
Maar toen schoot het haar te binnen, dat zij eigenlijk ook voor Klaas een kleinigheid wilde kopen. Dat was zij al geruime tijd van plan geweest. Maar zou hij het wel prettig vinden? In vele opzichten was Klaas een beetje moeilijke jongen. Misschien zou hij zich dan verplicht voelen om ook iets voor haar te kopen. En het kon zijn, dat hij zijn geld voor andere doeleinden besteden moest. Daarom besloot Willy het maar niet te doen.
Met hun inkopen wandelden zij het magazijn weer uit.
Willy merkte, dat zij van het drentelen en kijken toch een beetje moe geworden was.
Buiten liepen zij langs een soort ijstent.
Alle mensen, wat kreeg zij ineens trek in een portie ijs!
Klaas leek haar gedachten te raden en zei:
‘Willen we even?’
‘Dolgraag!’
| |
| |
Een paar minuten later zaten zij naast elkaar aan een klein, gezellig tafeltje. Het was druk om hen heen. Overal zaten volwassenen en kinderen ijs te lepelen.
Willy zei:
‘Ieder betaalt voor zich!’
Zij zou niet graag willen, dat Klaas kosten voor haar zou maken.
Maar hij keek haar verontwaardigd aan en antwoordde op haastige toon:
‘Dat kan je begrijpen! Wanneer ik een dame uitnodig, dan betaal ik voor haar!’
Willy zuchtte.
Zij had vooruit op haar tien vingers kunnen narekenen, dat Klaas er zo over zou denken en zij wist, dat protesteren toch niets zou helpen.
‘Al goed! Al goed!’, zei ze lachend.
Klaas riep de serveuse.
Toen het meisje, dat er aardig uitzag, bij hen stond, vroeg hij aan Willy:
‘Wat wil je hebben?’
‘Een plombière!’
‘Mooi, die neem ik ook!’
De serveuse kreeg de opdracht, knikte en liep weer vlug naar het buffet om de bestelling door te geven.
Ineens vroeg Klaas aan Willy:
‘Wanneer koop je nu een paraplu?’
‘Paraplu?’
Zij bleek even geheel en al vergeten te zijn, dat zij er met hem over gesproken had.
‘Ja, je wilde immers een paraplu hebben!’
‘Dat heeft niet zo'n haast. Daar wacht ik mee tot ik terug ben in Amsterdam.’
Intussen maakte Klaas gauw een plannetje.
| |
| |
Hij zou zorgen, dat als ze elkaar aan de trein naar Holland ontmoette, hij een prachtexemplaar van een paraplu voor haar had. Wat zou ze dan een ogen opzetten. Bij voorbaat genoot hij er reeds van. Natuurlijk hoopte hij te slagen naar haar zin, want zij kon ook wel eens een voorkeur hebben voor een bepaalde paraplu.
Misschien was het toch het beste wanneer hij haar heel voorzichtig eens polste.
Maar dan moest hij het ook heel voorzichtig doen. Want als ze iets merkte zou de aardigheid er definitief af zijn. Dan zou zij hem zelfs misschien verbieden een paraplu voor haar te kopen. Dat zou echt iets voor Willy zijn, die het nooit toestond, dat hij terwille van haar geld uitgaf.
Neutraal informeerde hij:
‘Vind je het niet gek wanneer je mannen met een paraplu ziet lopen?’
Hijzelf had dat altijd een beetje dwaas gevonden, hoewel hij wist, dat in Londen en in geheel Engeland de mannen zich van een paraplu bedienden, wanneer het regende.
‘Och, gek....?’
Willy had er eigenlijk geen besliste mening over. Maar nu zij er goed over nadacht kwam zij tot de slotsom, dat haar vader heel beslist geen paraplu bezat. Als het regende zette hij de kraag van zijn regenjas maar op. Met een paraplu had ze hem echter nooit zien lopen. Daar behoefde ze niet aan te twijfelen. Zij probeerde het zich voor te stellen hoe het zijn zou, wanneer Klaas met een paraplu liep. Neen, dat zou zij werkelijk bespottelijk vinden! Klaas met een paraplu! Maar dan met een paraplu, die niet opgestoken was, omdat het niet regende. Dat was dwaas! Vroeger zag je wel mannen lopen met
| |
| |
een wandelstok. Dat was in de jeugd van Willy. Het scheen er hoe langer hoe meer uit te raken. Ja, heel oude heren gebruikten nog wel een wandelstok, om er op te steunen. Maar jongere mannen deden het niet meer!
Zij riep uit:
‘Ja, ik geloof toch, dat ik het gek zou vinden, wanneer ik jou bijvoorbeeld met een opgerolde wandelstok, ik bedoel paraplu zag lopen!’
‘Waarom?’
‘Omdat een paraplu bij een vrouw schijnt te horen en niet bij een man!’
‘Daar kon je weleens gelijk in hebben,’ zei Klaas.
Op dat moment kwam het aardige meisje met de porties ijs, die er inderdaad buitengewoon verleidelijk uitzagen.
‘Klaas zei: ‘Niet mis!’
Willy schudde het hoofd en beaamde:
‘Neen, niet mis!’
Toen begonnen ze te lepelen.
Al sprekende bleek het, dat Willy de voorkeur zou geven aan een blauwe paraplu, met een gebogen knop.... die vond zij sierlijk!
Klaas knoopte het zich in het oor.
Zo'n paraplu zou hij voor haar kopen. Als hij er nog maar de gelegenheid voor kreeg.
Natuurlijk!
Straks bracht hij haar naar huis en dan ging hij gauw aan de slag om een dergelijke paraplu te kopen. De winkels gingen in Parijs nooit zo vroeg dicht. Dat zou allemaal nog best in orde komen.
Het ijs smaakte hun best.
Klaas vroeg:
‘Nog een portie?’
Willy streek over haar maag en verklaarde:
| |
| |
‘Ik zou wel lusten, maar ik durf niet, omdat ik gauw buikpijn krijg van al te koude dingen. Laat ik daarom dus verstandig zijn. Maar neem jij gerust nog!’
Daar had Klaas echter geen zin in.
Hij bracht haar thuis.
Zij zouden elkaar aan het grote Noorderstation ontmoeten. Monsieur Duval had plaatsen gereserveerd in de trein naar Holland.
Met een genoegelijk hart begaf Klaas zich op weg om de verlangde paraplu te kopen.
Hij genoot in stilte.
Wat was hij blij, dat hij nu ook eens iets kon doen voor Willy, die in Parijs zo onnoemelijk veel voor hem gedaan had!
Even dacht hij er aan:
‘Waarom zijn we eigenlijk niet gaan vliegen?’
Maar toen herinnerde hij zich, dat Willy om een of andere reden een bezwaar tegen vliegen had. Welk was hem ontgaan of ze had het hem niet zo uitvoerig verteld. Misschien was ze wel gewoon bang. Dat zou best kunnen.
Daar was een winkel waar paraplu's verkocht werden. Resoluut stapte Klaas naar binnen.
Het moest al heel vreemd zijn als zij de bedoelde niet in voorraad zouden hebben.
Hij trof het, want hij was in de winkel de enige klant op het ogenblik.
Aan een gezette vrouw achter de toonbank vertelde hij wat hij wenste.
Zij knikte.
Het was haar duidelijk.
En even later haalde zij uit een rek een paraplu, die volkomen bleek te beantwoorden aan de wensen van Willy.
| |
| |
Klaas vroeg:
‘Is het een goede paraplu, madame?’
‘Prima!’
Hij besloot deze dan maar te nemen.
Maar voor alle zekerheid wilde hij toch van de winkelierster nog weten:
‘Hebt U nog andere modellen in dezelfde kleur en met een gebogen handvat?’
De vrouw dacht even na.
Toen knikte zij.
Even later kwam zij met een vijftal andere paraplu's aanzetten.
Zij beantwoordden allen aan de door Willy gestelde eisen.
Dat vond tenminste Klaas en hij zou daar ook wel gelijk in hebben.
Hij bekeek ze alle aandachtig.
Hij wilde voor Willy het beste van het beste en het mooiste van het mooiste hebben.
De winkelierster wilde geen invloed op zijn keuze uitoefenen en bleef er zwijgend bij staan. Eindelijk zei Klaas, die begreep, dat er aan zijn gezoek een einde moest komen:
‘Deze neem ik!’
Zij knikte.
‘Goed!’
In een fraaie lange doos werd de paraplu ingepakt, iets wat Klaas eigenlijk overbodig vond, maar hij verzette er zich niet tegen, omdat hij de hulpvaardige verkoopster niet wilde kwetsen.
Hij betaalde de gevraagde prijs, die hem overigens nogal meeviel.
En overgelukkig aanvaardde hij de weg naar huis.
Wat zou Willy een ogen opzetten!
Bij voorbaat genoot hij er reeds van.
| |
| |
Aan het station.
Klaas was er al heel vroeg.
Hij hoopte, dat Willy ook bijtijds zou zijn. Hij vond de drukte op een groot station altijd erg boeiend en aantrekkelijk.
Daar kwam ze al aan.
In een taxi!
Klaas zwaaide met zijn hand.
Willy stapte uit, rekende met de chauffeur af en stapte op Klaas toe, die zij allerhartelijkst begroette.
Zij was in een beste stemming, hetgeen begrijpelijk was, nu zij naar huis ging.
Ineens zei ze op het langwerpige pak wijzende:
‘Wat heb jij daar?’
Klaas kleurde even.
Toen antwoordde hij:
‘Iets voor jou!’
‘Voor mij?’
‘Ja, voor jou!’
En met deze woorden reikte hij Willy het pak aan, dat zij werktuigelijk beetnam.
Klaas zei:
‘Maak maar open!’
Toen ging Willy meteen een licht op! Nu begreep zij waarom die goede Klaas zo uitvoerig gesproken had over de paraplu! Zij haalde de paraplu te voorschijn en riep uit:
‘Prachtig!’
Zij gooide het bordpapieren omhulsel in een papiermand, die op het station stond.
‘Ik draag hem meteen bij me,’ zei ze opgetogen. Maar zij voegde er toch aan toe:
‘Je had zoveel geld niet voor me mogen uitgeven, Klaas!’
Klaas haalde zijn schouders op en antwoordde:
| |
| |
‘Je hebt voor mij in Parijs zoveel gedaan, dat dit er best af kon!’
Glimlachend wandelden ze samen naar het perron, waar de trein voor Amsterdam reeds gereed stond.
EINDE.
|
|