| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
De noodlottige gevolgen van een slecht rapport.
‘Het is fraài!’ zeide de heer Terlouw, terwijl hij met klimmende ontstemming den koers van zijns zoons verstandelijken groei in cijfers uitgedrukt voor zich zag.
Hij hield het rapport recht voor zich uit en herlas met steeds klimmende en dalende stemverheffingen - al naarmate de grootheid van het waardeerings-cijfer - ten tweede male Flip's cijferreeks:
Algebra |
5 |
|
Meetkunde |
4 |
|
Natuurkunde |
5 |
|
Scheikunde |
3 |
(vlijt absoluut onvoldoede) |
Pl. en Dierkunde |
2 |
+ (vlijt slecht) |
Aardrijkskunde |
3 |
(leert z'n lessen niet) |
‘'n Aardige trits,’ onderbrak papa hier de cijferlijst grimmig en ging voort:
Geschiedenis |
5 |
|
Nederlandsch |
5 - |
|
Fransch |
4 |
(in de lessen ongezeggelijk en rumoerig) |
Duitsch |
5 |
|
Engelsch |
3 |
(vlijt zeer min) |
| |
| |
‘Bijzonder fraai!’ herhaalde de heer Terlouw onbeschrijfelijk sarcastisch en Flip begreep onmiddellijk, dat het ‘bijzonder fraaie’ hier niet z'n kampioenschap in de Gymnastiek betrof.
Nog een kleine wijle keek papa z'n zoon aan, toen legde hij het rapport op tafel en Flip over de knie, waarna deze ondanks z'n waardigheid van 3e klasser der H.B.S. van dik hout zaagt men planken kreeg.
‘Da's één,’ zei pa Terlouw rood van inspanning en Flip concludeerde met groote tegenwoordigheid van geest, dat z'n papa, als hij op adem gekomen zou zijn, meerdere ‘sancties’ zou gaan toepassen.
En alzoo geschiedde stiptelijk.
‘Ten tweede wordt je zakgeld ingehouden tot het laagste cijfer op je rapport een 6 is.’
Papa wachtte en trachtte op Flip's gelaat te bespeuren, welken indruk deze ‘sanctie’ te weeg bracht.
Doch Flip slaakte slechts een diepe, diepe verzuchting, want zoo'n cijfer-paradijs zou zijn rapport immers nooit worden.
‘Ten derde,’ voer papa voort, ‘krijg je geen fiets, zooals oorspronkelijk ons plan was, totdat de koers van je rapport aanmerkelijk gestegen zal zijn.’
Flip zuchtte wel weer diep, maar z'n hoop was nog altijd op Key en Pil - z'n trouwe vrienden - gevestigd, doch ook ten aanzien van dezen laatsten lichtstraal in het donker leven dezes H.B.S.'ers werd hij door de vierde en laatste ‘sanctie’ ondubbelzinnig uit den droom geholpen.
Want met eenige verheffing van stem stelde papa voor:
‘Ten vierde, voetbal je tot nader order nièt, waartoe ik je schoenen zoolang op zal laten bergen.’
En daarmede was het meer dan pijnlijke onderhoud tusschen vader en zoon afgeloopen en werden Key
| |
| |
en Pil tot hun groote verwondering aan de meid uitgeleverd, die hen ‘tot nader order’ in den kelder wegsloot.
Nu was Flip echter een te hartstochtelijk voetballer dan dat hij zelfs met den besten wil van de wereld in deze vierde ‘sanctie’ zou kùnnen berusten.
Key en Pil hadden daar andere dingen van meegemaakt in hun veelbewogen voetbal-loopbaan.
Wie eenmaal het ‘Bruine Monster’ heeft leeren liefhebben en vereeren als Flip, die kon het onmogelijk langer verloochenen dan een week.
Bij de uitvoering van de overige drie ‘sancties’ kon geen lijdelijk verzet gepleegd worden, doch bij de vierde moèst de heer Terlouw onvoorwaardelijk op openbaren of geheimen tegenstand stuiten.
Flip was niet slecht, niet oneerlijk... maar sinds hij Doddy zoo ongelukkig door het misdadige ingrijpen van de tweelingen verloren had, hing z'n gansche hart aan Key en Pil.
Zonder hen was het leven voor Flip donker als de nacht.
Voor hen zou de beste jongen zijn geweten bezoedeld hebben met misdaden.
Doch dat zou niet noodig blijken.
Want nog maar drie dagen zaten Key en Pil in den kelder, toen Flip als een volleerde inbreker binnen kwam geslopen en alle kisten en muren ging betasten.
Er werd een poging in 't werk gesteld om Key en Pil uit hun kille gevangenis te bevrijden.
Die eerste poging mislukte.
Een paar dagen later kwam Flip beter bewapend terug. Een electrische zaklantaarn glom in zijn hand.
En behoedzaam ging hij daarmee op avontuur door den griezeligen kelder.
Het duurde nu niet lang of hij was het geliefde schoenpaar op het spoor. Met meer dan moederlijke teederheid vatte hij de geliefde makkers aan en
| |
| |
drukte ze zwijgend tegen zijn verstokt voetbalhart, in zijn oog blonk een traan (Pil meende zelfs, dat hij finaal zat te dreinen, maar sedert dat droevige ongeval hem overkomen was, waardoor hij) niet meer recht kon zien, zag hij meteen alles als door een floers).
Het vraagstuk was nu nog maar half opgelost.
Dat begreep Flip heel goed.
Ontdekking was nog geen ontvoering.
Na veel en ernstig gepeins scheen Flip het met zichzelf eens te zijn, want hij schrapte zijn keel eenige malen tevreden en hing de schoenen onder een kleine, getraliede opening, die uitkwam aan de straat.
Een dag later kwam Flip met een vijl terug.
Het werd nu inderdaad ‘inbrekerslike’.
En met groote omzichtigheid vijlde Flip de tralies stuk voor stuk door.
Daarmede was het werk gereed gekomen.
Als Flip nu ging voetballen, clandestien natuurlijk, dan kon hij fluitend zonder schoenen uit huis gaan, alsof hij als een lief jongenheertje na ijverige studie een eindje ging wandelen.
Hij had dan op straat maar z'n handen door het keldergat te steken om de geliefde makkers terstond te verlossen.
Voortaan voetbalde Flip weer lustig.
Nauwkeurig controleerde mama persoonlijk zijn schoenen, maar er waren geen sporen op te vinden, waaruit een scherpzinnige mama aanraking met een voetbal zou kunnen concludeeren; ze waren altijd zoo glimmend als of ze juist uit de keuken onder de handen van de meid vandaan kwamen.
En Flip's voetbalroem groeide.
Papa merkte dus niets en Flip bewaarde althans den schijn, dat hij een wanhopige poging deed om zijn verstand tot den koers van zijns vaders verlangen op te werken.
Eenmaal klopte papa hem zelfs goedkeurend op
| |
| |
den schouder, maar toen kreeg Flip toch een erge kleur, want hij was te eerlijk om dien lof te willen aanvaarden.
Hij vond het ècht lam.
Een anderen keer werd hij bijna ontdekt.
Hij lag juist plat op z'n buik en had de hand al door de opening toen de voordeur open ging.
Vliegensvlug trok hij de hand terug, maar tijd om op te staan had hij al niet meer.
Nood schaft raad.
En met bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest ging het jongmensch met een pijnlijk verwrongen gelaat over zijn knie liggen wrijven.
‘Is me dat schrikken,’ zei papa.
‘J... ja, pa... en... ik... ik.. val,’ simuleerde het veelbelovende zoontje.
‘Doet het erg zeer?’ vroeg papa met iets teers in z'n stem en Flip had op dit oogenblik zichzelf wel naar den maan willen wenschen.
Hij vond zichzelf nu minstens even unfair tegen zijn papa, als hij zichzelf zou gevonden hebben op het veld, wanneer hij een eerlijken speler gemeen in den rug gedoft zou hebben.
‘Een beetje pa... 't is al over,’ bond hij in.
‘Nu ga maar naar binnen en zie of er niets stuk is.’
‘Nee, pa, 't gaat al over,’ stond Flip op.
En vlugger haastte hij zich met hoogroode kleur naar binnen, dan papa van zijn pijnlijk verwrongen gelaat had durven verwachten.
‘Lammeling,’ bromde Flip tegen zichzelf en Corrie, die juist door de gang liep, lachte:
‘Wat een zelfkennis.’
Flip zweeg! 't Was anders niet zijn gewoonte.
Er was natuurlijk niets te zien aan de knie, maar het moederoog meende des ondanks een blauwe plek te bespeuren en nadat deze met zalf besmeerd was, kon Flip gaan.
Waarop een tweede poging om Key en Pil te
| |
| |
schaken beter lukte, zoodat reeds een uur later de zalf vervangen was door een laag, vette Rotterdamsche modder.
Een ongeluk komt echter nooit alleen.
Dien middag werd hij ‘lens’ getrapt en... niet zuinig ook.
Hij lag wel vijf minuten te krimpen van de pijn.
Niet ‘publiek’ zooals manifestante spelers dat op groote wedstrijden plegen te doen om 't medelijden van lijntjes-bakvischjes op te wekken. Nee, echt lag Flip met verwrongen gelaat. Want na de experimenten met den lantaarn, speelde hij zonder publiek.
Was het misschien de straf voor de veinzerij tegen zijn ouders?
In ieder geval zat hij reusachtig in de rats.
Niet om dien enkel, dat was tenslotte voor een voetballer van het slag van Flip een kleinigheid.
Zulke dingen gebeuren immers dagelijks.
Maar wat moest hij aan zijn ouders zeggen.
Tja!
Dat probleem was nu juist niet zoo gauw opgelost.
En ondanks het feit, dat hij zijn verderen middag verspeculeerde om te trainen in fatsoenlijk loopen, moest hij jammerlijk naar huis hinken.
En almaar groeide die enkel.
Groeide... bijna zijn schoen uit.
Penible kwestie.
‘Ik gaf een duppie, als ik veilig op bed lag,’ meende Flip.
Op den hoek van de straat zei hij tot de vrienden, die hem kameraadschappelijk den heelen weg ondersteund hadden:
‘Hoepel jullie nou maar op, dan zal ik probeeren veilig door de vuurlinie te sluipen.’
Waarop de kameraden even kameraadschappelijk ophoepelden.
‘Tabé dan.!’
‘Saluut.’
| |
| |
‘Beterschap.’
‘Merci. Ajuu!’
Doch een goed ongeluk is driedeelig!
Nauwelijks liep hij in de straat met de schoenen over zijn schouder of hij zag in de verte de tweelingen aankomen.
Nu wist Flip wel niet van de Sint Nicolaaskool, die ze hem gestoofd hadden, maar toch kende hij de tweelingen zoover, dat hij hen tot alles in staat achtte.
Bovendien...
Er was nog een bloedwraak tusschen de tweelingen en Flip, omdat de laatste in zijn recht meende te zijn door hen, na hun vergrijp tegen Key en Pil een gevoelig pak slaag als toegift op dat van papa toe te dienen.
Wel hadden Pawnee-Bill en Dirk van den Berg met dikke tranen de interventie van mama ingeroepen, maar nadien zonnen ze nog steeds op wraak.
Men moest dat edele broederstel maar kennen.
Het is dus alleszins te begrijpen en te rechtvaardigen, dat Flip het noodzakelijk vond om zich even aan hun blikken te onttrekken in een diep bordes, want genoeg geld om ze met drop en zuurballen af te koopen, had hij niet.
In geen geval mochten ze de schoenen zien.
Een ontmoeting met de tweelingen was immers altijd gevaarlijk voor Key en Pil.
Dit alles ging natuurlijk met de gebruikelijke bliksemsnelheid door het brein van Flip en... floep, daar stond hij in 't bordes.
Hij draaide zijn klep van z'n pet naar achteren - die methode kende hij van vroeger - en gluurde met één oog om 't hoekje naar de gevaarlijke bloedverwanten.
Gelukkig ze verdwenen in de deur.
Ziezoo, dat gevaar was afgewend.
't Was immers veel beter de tweelingen niet in
| |
| |
zoo'n gevaarlijk geheim te betrekken, het zou minstens hun zucht tot afpersingen maar aanwakkeren.
Nog even bleef hij staan om 't dreigende gevaar der tweelingen geheel te laten afdrijven en juist maakte hij aanstalten om z'n tocht voort te zetten, toen vlugge stapjes aan den anderen kant van 't bordes òpklonken en zijn oudere zuster Corrie meteen voor zijn neus stond.
‘Hè, Flip, je laat me schrikken.’
‘Jij houdt je kop dicht, nietwaar?’ zei Flip meer dringend dan beleefd en beteekenisvol op zijn voetbalschoenen wijzend.
‘Je weet toch, dat het niet mag,’ zei Corrie bestraffend, als altijd gereed om de paedagoge uit te hangen.
‘Daar zijn zooveel dingen, die óók niet mogen,’ zei Flip diplomatiek, terwijl zijn blik onderzoekend op zijn zuster rustte, die lieftallig begon te blozen.
Corrie voelde nattigheid.
Wie weet, waarop dat geheimzinnig gezegde van Flip doelde. Als... als 't eens op het Kaasbolletje doelde.
De blos werd dieper.
‘Wat bedoel je daarmee, Flip?’ drong ze zenuwachtigjes met de vingertjes aan een elegant taschje frommelend.
‘O, niks,’ haalde Flip zijn schouders op.
‘Ja, wèl iets,’ hield ze vol.
‘Nou ja, ik bedoel maar,’ insinueerde Flip op goed geluk af, vertrouwende op zijn uitgebreide ervaringen van het jonkvrouwelijk hart en deszelfs beroeringen, ‘ik wou maar zeggen, dat het voor mij even erg is om niet te mogen voetballen als het voor zeker iemand is om niet met een jongmensch gezien te mogen worden.’
De blos van Corrie breidde zich uit als een olievlek op het papier en verloor zich eerst onder een halsketting.
| |
| |
‘Hoe weet je dat?’ zenuwachtigde Corrie.
‘Daar heb ik je,’ dacht Flip, maar hij zei, weer minder beleefd dan eerlijk:
‘Dat gaat jou geen biet aan.’
Dat was, zooals Corrie dus had te begrijpen, bitter weinig.
Toen veranderde Corrie van taktiek.
‘Hoor eens, Flip,’ zei ze heel liefjes, ‘ik vind dien strafmaatregel van pa heel streng, en ik vind het dan ook heelemaal niet erg, dat jij eens stilletjes gaat voetballen. Er zijn nu eenmaal dingen in het leven, waarin je je pa niet letterlijk kàn gehoorzamen en volgens mijn meening behoeft dat ook niet. Oudere menschen begrijpen jongere zoo vaak niet. Maar, Flip, denk toch om je werk, hoor,’ paedagoogde de groote zus, die toch groote zus moest blijven, nog even en keek Flip na die welbespraakte rede onderzoekend aan.
De grimmigheid verdween als met tooverslag van diens gelaat om plaats te maken voor een vriendelijker uitdrukking.
‘Voor dat laatste zal ik zelf wel zorgen en wat die eerste opmerking betreft, die is beslist steekhoudender dan je van een vrouw in jouw omstandigheden kunt verwachten...’
‘Nee, Flip,’ liefde Corrie en hij kreeg zoowaar een flirterig tikje met het taschje, maar Flip was daar veel ongevoeliger voor dan 't Kaasbolletje ongetwijfeld zijn zou.
‘Je begrijpt,’ ging Flip voort, ‘dat ik het onder deze omstandigheden niet zoo heel erg vind als jij wel eens met een jongmensch gezien wordt... maar denk om je naam, kind,’ voegde hij er ondeugend aan toe en de groote zus moest het wel slikken.
Corrie begréép.
Samen wandelden ze op en Corrie wachtte zoolang tot Flip zijn schoenen veilig en wel opgeborgen had.
| |
| |
Toen hinkte hij zijn ouderlijke woning binnen.
Hoe hardnekkig Flip ook trachtte z'n kwaal te verbergen, het moederoog zag het onmiddellijk.
‘Wat scheelt er aan, Flip?’ vroeg mevrouw belangstellend.
‘O, mijn enkel, ma,’ zei Flip zonder meer.
‘Zeker nog van vanmiddag,’ zei mama en dat was een ware uitkomst voor Flip, hij klaarde er van op.
‘Ik weet niet, mama, misschien...’
Mama moest kijken.
‘Jongen, wat heb je een vuile knie.’
‘Ook van vanmiddag,’ zei Flip zonder te liegen.
Mama zei niets. Begreep waarschijnlijk veel meer en verbond Flip.
De enkel was natuurlijk gauw opgeknapt en de volgende week zou Flip natuurlijk weer gaan trappen.
Reeds lag hij weer op z'n buik, toen hij een paar mannen aan zag komen. Doch van vreemden meende hij geen gevaar te hoeven duchten en hij haalde zijn schoenen dus te voorschijn.
‘Kijk daar 's,’ zei een van de werklui.
‘Een dief,’ zei de andere en meteen liepen ze hard op Flip toe.
Flip die een opstootje voor z'n huis allerminst gewenscht achtte, gooide zijn schoenen om z'n hals
| |
| |
en ging aan den haal, wat de werklui zeer in hun meening versterkte.
‘Houdt den dief, houdt den dief!’ schreeuwden ze uit alle macht in de stille, deftige stadsstraat. Rrrrrrrt!
In een oogwenk vlogen alle ramen omhoog en verschenen de hoofden der buren, die Flip nog net in draf om den hoek van de straat zagen verdwijnen.
Deuren werden opengeworpen en eenige buren gingen mee doen aan de wilde jacht.
Jammer, dat de filmman weer niet present was.
Het werd een jacht, die zich uitstrekte over een groot gedeelte van de stad en waaraan hoe langer hoe meer menschen gingen meedoen, die hoe langer hoe minder van het geval wisten.
‘Houdt den dief, houdt den dief!’ klonk het onheilspellend.
Na een kwartier liep Flip een agent, die absoluut niets van 't geval wist, op een hoek van 'n straat pardoes in z'n armen, die hem hartelijk verwelkomde:
‘Zoo, mannetje, daar heb ik je eindelijk.’
‘Ja,’ bevestigde Flip, ‘maar voor zoover ik me herinner heb ik u nog niet eerder gezien.’
‘Geen praatjes, mee naar 't bureau,’ zei de Hermandad en Flip antwoordde niet zonder zin voor humor:
‘D'r zal voorloopig wel niets anders opzitten.’
De agent verdacht er zijn arrestant van, dat hij de zaak nogal licht opvatte, 't geen niet met zijn opvatting strookte en hij achtte het dan ook z'n plicht zijn jeugdige gevangene op den ernst van het feit te wijzen:
‘Ik denk, dat je er drie jaar achter gaat.’
‘Waarachter?’ informeerde Flip onnoozel, die integendeel hoe langer hoe meer de humor van 't geval ging in zien, vooral toen een enorme belangstelling zijn deel begon te worden.
| |
| |
Hij was voor de geheele Rotterdamsche politiemacht nu niet zoo bang als voor zijn heer vader.
De agent keek hem onderzoekend van terzijde aan:
‘Wel, achter de tralies,’ en voegde er uitvorschend bij:
‘'t Zal zeker niet de eerste keer weze, hè?’.
Om kracht aan z'n woorden bij te zetten, greep hij hem iets vaster in z'n kraag, maar Flip antwoordde onverstoorbaar kalm:
‘Nou wil je me uithoeren.’
‘Je bent een galgenbrok,’ bromde de agent.
Een van de werklui, die na de vermoeiende jacht nu ook 't genoegen wilde hebben mitsgaders de eer om 't jonge mensch op te brengen met eigen hand, kwam den agent assisteeren en tusschen burger en agent werd Flip (en de schoenen natuurlijk) opgebracht onder groeiende belangstellingvan oud en jong.
‘Hèt zeker al meer gezete?’ informeerde de werkman bij den agent, die hem in het onzekere liet, maar Flip achtte het noodig hen uit den droom te helpen:
‘Voorzoover ik me herinner, nog niet.’
De agent noch de burger schenen veel waarde te hechten aan de verklaring van den arrestant, integendeel geloofden zij, dat zij een verstokten bandiet gegrepen hadden.
Het publiek geloofde ook heelemaal niet aan z'n onschuld, want het corpus delicti slingerde als overtuigend bewijs over zijn schouders.
Eindelijk werd hij 't bureau binnengesold.
‘Wat heb je,’ vroeg de wacht in 't voorbijgaan aan z'n collega, doch de burger antwoordde in zijn plaats:
‘Dief.’
Flip werd bij den commissaris gebracht, nadat de getuigen gehoord waren.
Heele foliovellen, klein beschreven, lagen al voor den commissaris, toen de jeugdige gevangene voorgebracht werd.
Eerst werd hij geconfronteerd met zijn aanklagers.
| |
| |
‘Kent u dit jongmensch?’ vroeg de commissaris aan de twee werklui.
‘Jawel, meneer, da's de dief,’ antwoordden zij zonder blikken of blozen.
De commissaris verpletterde Flip bijna met zijn blik.
‘Kent u deze schoenen, heeren?’ vroeg de commissaris verder op Key en Pil wijzende.
‘Dat zijn de gestolen schoenen?’ verklaarden de twee aanklagers als uit één mond.
‘Kent u deze heeren?’ vroeg de commissaris tenslotte aan Flip drie tonen barscher.
‘Voorzoover ik me herinner,’ zei Flip met lichte ironie, ‘zijn dat de twee personen, die me als gekken nageloopen zijn, toen ik mijn eigen schoenen ontvreemdde.’
De commissaris begreep van deze orakelspreuk even weinig als de twee werklui.
‘De heeren zijn bedankt en zullen er wel meer van hooren,’ profeteerde de commissaris, waarmee Flip het echter heelemaal niet eens was.
De twee aanklagers vertrokken in 't vooruitzicht over eenige maanden twee kwartjes getuigengeld te zullen verdienen.
Flip werd aan een verhoor onderworpen en deed tot verbazing van den commissaris in roerende eenvoudigheid het verhaal van zijn lumineus rapport, van zijn strengen pa, van diens geduchte ‘sancties’, van zijn verstokte voetballiefde en van zijn wekelijksche kelderdiefstal.
De commissaris stond paf.
Het verhaal kwam hem geheel logisch voor, aangezien hij zich in 't geval kon verplaatsen, daar hij ook een zoon op de Hoogere Burgerschool had, die niet minder dan zeven onvoldoendes op z'n rapport had.
De commissariale pa was echter nooit op het idée gekomen om ‘sancties’ toe te passen, maar nu
| |
| |
knoopte hij het verhaal goed in z'n ooren voor een eventueel volgend rapport.
Hoewel de diefstal dus hoe langer hoe minder waarschijnlijk werd in 't oog van den commissaris, zoo moest hij nochthans zijn plicht vervullen en een onderzoek instellen, aangezien hij nog zeer onlangs geducht bij den neus genomen was door een heuschen inbreker.
Er werd dus een agent geroepen onder wiens bewaking Flip naar huis gebracht werd.
De agent behandelde Flip als officier, toen deze beloofd had om niet te zullen ontvluchten en zoo wandelden ze dus gemoedelijk naar huis.
Hoe dichter men daarbij kwam, hoe meer Flip's hartje van rikketikketik ging.
Het trof allerongelukkigst!
Pa deed zelf open. Iets wat nota bene nooit gebeurde.
Een oogenblik kon papa van verbazing niet spreken en hij keek beurtelings naar den agent en de voetbalschoenen.
De agent sloeg aan.
‘Kent u dezen persoon, mijnheer?’
| |
| |
Papa Terlouw herstelde zich:
‘Ja, agent, dat is mijn zoon.’
‘Geluk ermee, meneer!’
De agent salueerde en maakte rechtsomkeert, het aan Flip overlatende om zijn papa verder over het een en ander in te lichten.
Die inlichtingen konden dan ook niet lang achterwege blijven, dat begreep Flip en reeds op de stoep wilde hij beginnen met zijn verhaal, maar zijn papa stremde den woordenvloed en wenkte hem binnen te komen.
In de huiskamer werd het geval in kleuren en geuren verteld.
Corrie gierde het uit, hopende, dat dit het geval eenigszins zou verzachten in het oog van den gestrengen pa.
Maar toen deze het woord nam, bleken al haar illusies ijdel.
Pa zag de zaak heel anders.
‘Ik zou om 't heele geval hartelijk kunnen lachen,’ zei papa, ‘als er niet een ding in was, dat me alles behalve grappig toeschijnt. Ik bedoel, dat ik het onaangenaam vind, dat mijn zoon stiekum achter m'n rug dingen doet, die ik met nadruk verboden heb.’
Corrie schoof op haar stoel heen en weer.
‘Ik begrijp volkomen, dat het een zware straf voor je is om niet te mogen voetballen, maar ik had duizendmaal liever gezien, dat je naar me toe gekomen was, dan was er misschien iets aan te doen geweest...’
‘Als ik dat geweten had,’ bracht Flip aarzelend in 't midden en hij nam zich al dadelijk voor binnen niet al te langen termijn een beroep op 't hart zijns vaders te doen, maar deze deed al direct dat luchtkasteel in rook opgaan.
‘Nu is er natuurlijk geen pardon voor je. Ik zal nu over het geval niet verder spreken, alleen wil ik hebben, dat je je voetbalschoenen verkoopt en ik
| |
| |
vertrouw voortaan niet meer door je bedrogen te worden.’
Flip verbleekte, toen hij deze nieuwe ‘sanctie’ hoorde.
Corrie, die nog steeds niet geheel zeker was van Flip inzake het Kaasbolletje, ontwierp oogenblikkelijk plannen om het stilzwijgen van haar broer opnieuw te winnen.
Flip verwijderde zich en hing Key en Pil weer op hun oude plaats in zijn kamer aan den spijker.
Voor hoe lang nog?
***
's Avonds toen Flip in zak en asch voor z'n lessenaar zat, kwam Corrie (Key en Pil hadden haar verwacht).
Want Corrie voelde zich nog steeds niet gerust over 't Kaasbolletje en meende nu een gunstige aanleiding te hebben om deze aangelegenheid andermaal te berde te brengen bij Flip, daar de besprekingen in het bordes voor haar anstig hart nog maar een te voorloopig karakter hadden gehad.
Ze greep dus de eerste de beste gelegenheid aan om een definitieve overeenkomst inzake Flips stilzwijgen te bereiken.
Ze had het Rotterdamsch Nieuwsblad bij zich en zei:
‘Lees eens, Flip.’
Flip lichtte zijn hoofd martelaarslike op (hij had zoowaar gedreind) en las onder ‘Stadsnieuws’ 't volgende:
‘Hedenmiddag ontdekten twee werklieden, dat een jongeman zich verdacht ophield voor een perceel in een straat. Later ging dat jongmensch er met een paar schoenen vandoor. Een wilde jacht volgde. Door het flinke optreden van de politie werd de dief spoedig
| |
| |
gegrepen en onder veel belangstelling opgebracht. Wij denken, dat dit muisje nog wel een staartje zal hebben.’
‘Ik denk van niet!’ zei Flip, die waterig lachte.
Corrie sloeg haar arm om zijn hals en voerde hem bonbons, en terwijl Flip nonchalant kauwde, verzamelde Corrie al haar moed.
‘Dàt muisje zal óók wel een staartje hebben,’ dachten Key en Pil.
En 't duurde niet lang of 't staartje kwam te voorschijn.
‘Ik vind 't flauw van pa,’ nam Corrie haar aanloopje.
‘Wij mogen ook niks,’ bromde Flip.
‘Ik heb erg met je te doen!’ ging Corrie voort.
‘Dat helpt een schijntje.’
‘Je houdt zoo van voetballen en als iemand ergens van houdt...’
‘Of van iemand...’ onderstelde Flip.
Corrie blij, dat Flip haar taak vermakkelijkte, stak ondeugend dreigend haar vinger op en voerde hem weer een bonbon. Flip vond op dat oogenblik, dat z'n zus er lang niet onaardig uitzag en kon 't jongmensch dientengevolge niet stom vinden.
‘Ik zou je graag helpen.’
‘Kun je niet.’
‘Misschien wel, ik heb een plannetje. Ik weet iemand, die je schoenen voor twee kwartjes wil koopen om ze je met je verjaardag doormiddel van mij terug te laten geven. De twee kwartjes mag je dan ook houden. Hoe vindt je het?
Meteen overweldigen we dan papa.’
Flip sprong op.
‘Meen je dat, Corry?’
‘Natuurlijk.’
‘Dan kun je voor mijn part met vijf-en-twintig jongens loopen.’
| |
| |
Die verzekering was voor Corrie de rijkste belooning en geheel verlicht wilde ze weggaan na hem nog een bonbon gevoerd te hebben.
Flip hield haar echter nog tegen en merkte met niet te miskennen scherpzinnigheid op:
‘Maar als 't dan eens af is Corrie... dan ben ik mijn schoenen kwijt voor twee kwartjes..,’
Doch Corrie stelde hem in deze geheel op z'n gemak, zeker als ze was van het hart van het Kaasbolletje.
‘Ken je hem?’, vroeg ze, den eersten steen der toekomstige verwantschap pogend te leggen.
‘Is het die knul met dat peenhaar?’ vroeg Flip verstrooid.
‘Hè, nee’ deed Corrie flirterig.
‘Nou ik zal m'n snuit wel houden’, bromde Flip en weg wipte Corrie, verheugd over 't resultaat van dit onderhoud.
Intusschen de angst voor de schoenen bleek geheel overbodig.
Papa Terlouw verbande Key en Pil nièt.
Hij bepaalde er zich toe ze veiliger weg te sluiten.
Tot op het moment...
Waarop Flip ze weer zegevierend in zijn armen zou sluiten.
Maar dit brak nog niet aan!
En tusschen Corrie en Flip bestond voortaan een aanvallend en verdedigend verband tegen misdadige openhartigheid der tweelingen.
|
|