| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Een Sint Nicolaas-verrassing.
Flip Terlouw werd de nieuwe baas van de gebroeders Key en Pil.
Het eerste wat Flip deed, was hen in de slaolie zetten. Nu dat was hard noodig, want 't had nog nooit plaats gehad.
Het was dan ook een eenigszins vreemde gewaarwording voor de ruwe en harde schoenen, toen ze zoo week en teer werden als chroomleeren Zondagsche laarsjes.
Doch 't nam hen stormderhand in voor Flip, die een zwak had voor olie en vetten, 't geen tot op heden meestal z'n haren hadden moeten ontgelden.
Behalve voor vet en voetballen had Flip ook een zeker zwak voor het vrouwelijk geslacht op z'n school en onder dat zwakke geslacht specialiseerde zich z'n zwak inzonderheid op een kleine blondine uit zijn klasse, genaamd Doddy Westerveldt.
Doddy vond op haar beurt Flip lang niet onaardig, zoodat er tusschen die twee een verhouding ging bestaan, waarvan nagenoeg de geheele H.B.S. afwist en die minstens even onschuldig was als al dat soort verhoudingen in de wandeling niet geheel ten onrechte aangeduid als kalverliefde.
Geen wonder, dat Doddy dus al heel gauw kennis
| |
| |
maakte met Key en Pil, want ze was bijna altijd op het terrein van de H.B.S.-voetbalclub aanwezig, natuurlijk met een paar even lieve vriendinnetjes om haar geregelde bezoeken eenigszins te maskeeren.
Doddy hield ook van voetbal, zooals vele meisjes in dezen tijd van voetbal houden en Doddy zat evengoed in de aangelegenheden, die de voetbalwereld schokten als Flip en daarom vlotte de conversatie tusschen die twee wonder goed en als ze eens op het doode punt geraakte, dan was ze altijd wel weer op te rakelen met het laatste nieuws uit de ‘Sport’ of de ‘Revue’ of gissingen over 't al of niet uitkomen van beroemde spelers in aanstaande spannende matches.
Ook de omstandigheid, dat Doddy voor Sparta en Flip voor V.O.C. was, hield de animo steeds in de discussies, de liefde had met haar nivelleerende kracht dit ernstige verschil tusschen de beide verliefden nog niet kunnen vereffenen.
Doddy kende alle spelers, die gedurende de laatste vijf jaren in het nationale team uitgekomen waren en wist precies hoe hoog H.B.S., V.O.C., Sparta, D.F.C. e.a. op de ranglijst stonden.
Nu lachte Doddy altijd zoo'n beetje om de H.B.S. voetbalclub, omdat ze het vorig jaar in de onderlinge schoolcompetitie een figuur had geslagen, dat men slechts pleegt te vergelijken met een gieter.
Tweede H.B.S. 6 gespeeld - 6 verloren - o punten doelpunten 1-17.
Dat resultaat sprak volgens de deskundige Doddy boèkdeelen.
Verder had de vijfjarige H.B.S. een nederlaag geleden van het 6e Sparta met niet minder dan 0-7, waar ze het volgens Doddy mee doen kon.
‘Nou zul je eens zien,’ riep Flip verheugd tegen Doddy, toen hij op het veld kwam om den eersten wedstrijd van de onderlinge competitie tegen de
| |
| |
‘Kweekschool’ te spelen, ‘voel eens wat een neuzen, keihard.’
't Poezele handje van Doddy gleed over de neuzen van Key en Pil en vol lof beaamde ze:
‘Nou zeg, keihard.’
Het deed Key en Pil goed zoo gerecenseerd te worden, want ze waren er bijna toegekomen om aan hun eigen capaciteiten te gaan twijfelen door al die vernederingen.
Toen Flip hen echter ging aantrekken, had hij een ongelukje, dat Pil voor de rest van z'n leven zou verminken. Bij het vast aanhalen van de veters, trok hij Pil finaal drie oogen uit, waardoor deze voor voor het verdere van z'n leven niet onbeduidend scheel ging kijken.
Het gevaar zou nu groot zijn, dat Pil z'n leven lang niet meer zuiver zou kunnen mikken en 't doel op de tribune zou gaan zoeken.
Gelukkig voor hem was Flip linksch (hij speelde linksbuiten) waardoor het kwaad, dat de loenzende Pil zou kunnen stichten, wellicht tot een minimum beperkt zou blijven.
De ‘Kweekschool’ leed dien middag een gevoelige nederlaag en de H.B.S. boekte haar eerste overwinning door niet minder dan vier doelpunten van den neus van Key.
Doddy was natuurlijk, wat H.B.S.-meisjes in zoo'n geval plegen te zijn, zegge dòl (niet ècht natuurlijk) en bovendien trotsch op haar Flip tot wiens genoegen ze nu maar openbaarlijk pronkte, met hetgeen immer nog een lief geheim moest wezen, terwijl ze haar vriendinnetje Elsje, die met den midvoor ‘liep’ hatelijk toevoegde:
‘Ik zou een jongen, die een dot van een kans zoo verknoeid had, als Wim niet uit kunnen staan.’
Els keek op de punt van haar schoen - moeilijk geval - zij kon Wim toch niet ‘afzeggen’, omdat hij dè kans van den dag verknoeid had, waar de
| |
| |
H.B.S. zijns ondanks toch een 4-0 zege boekte.
Het zal voor den nauwlettenden lezer niet noodig zijn te vermelden, dat met Key en Pil in de gelederen het aanzien der H.B.S.'ers bij de verschillende tegenstanders per week steeg; zulks spreekt vanzelf.
Echter zouden Key en Pil weldra in een moeilijk parket gewikkeld worden en zulks door den misdadigen toeleg van twee persoontjes, die ook verder in dit boek nog gebrandmerkt staan wegens de toepassing hunner crimineele invallen op het argelooze broederpaar.
De Sint Nicolaas was op handen met haar hagel van pepernoten en haar bonten sleep van diverse geneugten.
De Spaansche stoomboot kon niet ver af meer zijn van de Hollandsche stranden, want avond aan avond klonk boven het geloei van den Decemberstorm de eentonige zang van duinende aanbidders ook door de Rotterdamsche schoorsteenen.
Flip had al verscheidene weken met een diepen rimpel op z'n voorhoofd geloopen.
Daar moest iets aan haperen bij het jonge mensch.
Van 't leeren kwam 't niet.
Dat stond vàst.
Leeren maakt alleen op zoetsappige jongetjes met glacé handschoentjes en wandelstokjes een indruk, waardoor hun voorhoofd geteekend zou worden.
En met Doddy...?
Met Doddy was het nog dik aan.
't Was wel lang, dat is direct aan den lezer, die zulks abnormaal vinden zou, toe te geven, maar misschien had ook de op handen zijnde Sint Nicolaas zijn invloed op den duur dezer verbintenis gehad.
In ieder geval 't wàs zoo!
En juist daarover peinsde Flip zoo zwaar.
Want hij wilde op den Sinterklaasavond een klin
| |
| |
kende (niet letterlijk op te vatten) verrassing bereiden aan de uitverkorene van zijn hart.
En nu piekerde hij over twee problemen namelijk, wat voor een geschenk hij aan zijn ‘meisje’ moest aanbieden en hoe hij zulks zonder ouderlijke verdenkingen zijn geliefde in handen moest spelen.
Natuurlijk wist Doddy al weken van te voren uit onhandige zetten van Flip, dat er met Sint Nicolaas avond iets zou gebeuren en ze begreep zelfs al onder welke vlag dat iets in haar huis binnen gesmokkeld zou worden.
‘Als jij een surprise “van een vriend” kreeg op Sint Nicolaasavond zou je pa daar iets op tegen hebben?’
‘Ik denk niet, Pa is niet kinderachtig en... wat kan hij er aan doen als een “vriend” mij verraste... maar,’ liet zij er politiek op volgen, ‘wie zou mij nu iets sturen?’
Toen had Flip moeten zwijgen, maar hij kon natuurlijk z'n mond niet houden en zei:
‘Dat kun je nooit weten.’
Doddy haalde haar schouders even op en keek heel sip op het stuur van haar fiets, maar in haar geest verrezen heerlijkheden van zalige bonbons, pinkringetjes, broches, suikerharten en wie weet al niet wat meer.
Na had Flip niet zùlke geldverslindende plannen, maar toch had hij weken aan weken - we zouden kunnen zeggen met de taaiheid van den marmot van Multatuli - ontberingen gedragen en getrouw zijn gansche weekgeld (ad f 0,35) terzijde gelegd.
Het was een hard gelag.
Maar toen de winkels gingen uitstallen, begon hij langzamerhand reeds te koopen, daar hij toch anders een dag voorzag, waarop de verleiding van zooveel lekkers machtiger zou blijken dan zijn liefde.
Hij kocht dus een maagvernielend suikerhart voor een paar centen, een chocolade-voetballer (die bij
| |
| |
nasmaak ook substanties van het terrein zou blijken te bevatten) en weer in een ander winkeltje een speculaas-vrijster (de vrijers waren in heel Rotterdam uitverkocht blijkens navraag). Enfin dat gaf nu niets. 't Ging om de symboliek en... 't hart. Dat kon tenslotte net zoo goed in een vrijster zitten als in een vrijer. Doddy zou 't verstaan. En daar ging het om.
Verder tikte Flip een snoes van een armbandje op den kop, niet van goud, ook niet van zilver, zelfs niet van doublé, maar ook in dit geelkoperen geschenk zou Doddy z'n gouden hart voelen kloppen en waarschijnlijk ook weerkaatst zien, want het blonk als een pasgepoetste doofpot.
Een gedicht zou dit alles verzellen, dat een dag voor Sint Nicolaas zorgvuldig ingepakt werd.
In een hoekje van zijn kast onder veel boeken stopte hij het diep weg.
Doch hij rekende buiten den waard.
Zijnde zijn twee jongere broertjes, tweelingen tusschen de tien en elf jaar.
Hoe Jantje en Fritsje Terlouw achter de clandestiene verloving van hun broer en diens geheime Sint Nicolaasplannen gekomen zijn, is immer een raadsel gebleven door de solidaire zwijgzaamheid der drie gebroeders Terlouw, waarvan de oudste slechts uit nood wegens de onwettigheid van 't geval over 't misdrijf zweeg.
Maar zeker is het, dat het snoode tweelingencomplot op een veilig uurtje Flip's kamer binnen drong, alwaar Fritsje en Jantje door den hun aangeboren speurzin in minder dan geen tijd met stralende gezichten de surprise van Flip, hoe veilig ook gemaskeerd door de stapels boeken, opdiepten.
Het tragisch gevolg laat zich denken.
In minder dan geen tijd zat het stoutmoedige tweetal met smakkende mondjes te genieten van 't zalige suikerhart van Doddy, midden op tafel naast elkaar. Even later werd de voetballer, het ge- | |
| |
durig product van Flip's liefde, opoffering en verwachting, onthoofd en gevierendeeld, waarna de vrijster, o, jammere symboliek, ook nog aan den snoep-lust der beide booswichten ten offer viel.
Het armbandje verdween in den zak van Fritsje tusschen eindjes touw, peukjes sigaret (overblijfsel van een verborgen genot) knikkers, en al die andere dingen, die de onuitputtelijke zak van een Hollandschen jongen herbergt.
Maar toen...
Ja, dàt was een moeilijk geval. Het pakje was leeg en... hoe moest het weer vol worden.
Fritsje keek Jantje aan en Jantje keek Fritsje eens aan.
Fritsje krabde achter z'n oor en Jantje pulkte aan z'n mondhoek.
Daar kreeg Fritsje een idée. Zijn oog was gevallen op de voetbalschoenen, die aan den muur hingen.
‘O, ja,’ zei Jantje.
En fluks werd het pakje weer in orde gemaakt.
Fritsje krabbelde wat op een stukje papier en deed het in den eenen schoen.
Fritsje en Jantje waren nog wel zoo goedmoedig om het gedicht, dat Jantje eerst nog heelemaal spellende voorlas, er weer in te leggen; hoewel 't niet erg toepasselijk meer was.
Neem van een onbekenden vrind
Dit pakje aan, lief kind.
En moogt g' u veel vermeien
Ontvang ook een groet van den onbekende
Die u dit pak hedenavond liet zende.
Fritsje en Jantje haalden hun schouders op over het gedicht en stopten het pakje weer veilig onder de boeken.
De euveldaad was geschied en Flip was van de
| |
| |
ramp, die hem boven het hoofd hing zoo onkundig als maar iemand.
's Avonds aan den maaltijd klaagden de tweelingen over hoofdpijn en weigerden voedsel tot zich te nemen, zelfs een verlokkelijke pudding maakte totaal geen indruk op hun jeugdige gemoederen.
‘Vreemd toch, dat die jongens alles gemeen hebben,’ vond papa.
‘'t Is wel zeldzaam,’ vond groote zus, ‘samen gezond, samen ondeugend en samen ziek.’
Fritsje keek kabeljauwig naar Corry, had hij het goed gehoord, samen ziek, samen ondeugend.
Zou de misdaad...?
Ze werden nog zieker.
En mevrouw stopte de beide, zieke lievelingen er maar gauw warmpjes in en daarmee was een groot deel van het gevaar voor ontdekking voor de tweelingen geweken.
In hun droomen lagen ze nog te likken aan den chocolade-voetballer en te smakken aan 't suikerhart van Doddy.
***
Het was den volgenden avond.
De groote suite bij de familie Westerveldt was gezellig verlicht en de geheele familie had zich van oud tot jong opgemaakt om het Sint Nicolaasfeest op echt-vroolijke wijze te vieren.
De heer Westerveldt was een echt type van den jovialen, Rotterdamschen handelsman, die vooral niet den kleinen kant der dingen opzocht en voor wien Doddy dan ook niet de minste vrees behoefde te koesteren, wanneer er soms straks een surprise van een ‘vriend’ bezorgd zou worden.
Want dat er een surprise van een ‘vriend’ bezorgd zou worden, stond bij Doddy zoo vast als een muts met zeven keelbanden.
Zóó zeker was ze van haar zaak, dat ze haar ouders
| |
| |
verzocht had om op dezen Sint Nicolaasavond een paar intieme vriendinnetjes te mogen uitnoodigen met de geheime bedoeling natuurlijk om hen getuige te doen zijn van de aankomst der surprise.
Vooral Elsje kreeg een zeer hartelijke uitnoodiging (het was pas àf met Wim) en voorts werden Nellie en Toos uitgenoodigd.
Doddy was dien avond uitgelaten.
Ze zoende haar vriendinnetjes bij aankomst allerliefst, inzonderheid Elsje:
‘Jammer, dat het nu àf is, hè?’ vond Doddy.
Elsje vond het ook en ze benijdde Doddy, waar het deze om te doen was.
Eindelijk verscheurde het eerste Sint Nicolaasbelgerinkel de gangstilte en Doddy rènde de trappen af.
't Was niet van een ‘vriend’.
Elsje ‘vroeg’ met haar oogen.
En Doddy knikte van ‘neen’.
Het tweede belgerinkel betrof weer niet de surprise van een ‘vriend’ en evenmin het derde, vierde en vijfde.
Elsje bleef maar ‘vragen’ en Doddy werd al zenuwachtiger.
Ze kòn ook niet weten, dat Flip een uur lang op den hoek van de eenzame straat heen en weer had gewandeld tot verkleumens toe om op een jongen te wachten, die 't pakje voor z'n laatste vijf centen zou afgeven.
Bij het zesde belgerinkel deed de heer Westerveldt, die stil gnuivend de oogen-telephonie tusschen Doddy en Elsje gadegeslagen had, zelf open, meer om Doddy te plagen, die er dien avond verzot op scheen om open te doen.
Met spanning op het gelaat keek Doddy haar papa aan, toen deze met een pakje binnenkwam.
‘Voor jou, Doddy, van een vriend,’ en een ondeugende lach speelde om de lippen van den heer
| |
| |
Westerveldt, toen hij het woord ‘vriend’ bijzonder accentueerde.
Doddy bloosde diep.
De vriendinnetjes ijlden nieuwsgierig toe.
‘Fijn, hè,’ beet Elsje haar in 't oor.
De surprise werd met beverige vingertjes en angstblikjes op pa, opengemaakt, het eerste papier werd weggeschoven, toen het tweede en... daar vertoonde zich aan de verbaasde blikken der toeschouwers een paar vieze, modder-voetbalschoenen met nog heele stukken ‘terrein’ eraan van den vorigen wedstrijd.
In de lussen zaten papiertjes en Doddy las:
Terwijl haar oudste broer Hannes, student, onder plechtig gebaar voordroeg:
Neem van een onbekenden vrind
Dit pakje aan, lief kind.
‘Hm, kind,’ interrumpeerde hij zichzelf, ‘goed gezegd.’
‘Geef hier, engerd,’ greep Doddy.
‘Even wachten, kind,’ plaagde Hannes, ‘ik ga voort’.
Een homerisch gelach barstte los. Dat was te veel voor haar en toen ze zag, dat Nellie en Toos stikkrampjes kregen, toen barstte ze plots in snikken uit.
Elsje troostte haar als een moeder:
‘Gemeen, hè. Wees maar stil. Ik kijk 'm ook nooit meer aan, Doddy.’
Elsje had al gauw met vrouwelijke scherpzinnigheid begrepen, dat dàt toch wel het eerste gevolg van deze surprise zou zijn: ‘niet meer aankijken.’
Pa Westerveldt maakte een einde aan de grap, hoewel de oolijkerd niet weinig plezier had in dien mop en echt zakelijk dacht hij bij zichzelf:
| |
| |
‘Ze voeden elkaar op op zoo'n school, die jongens en meisjes.’
Doch de Sint Nicolaas van Doddy was vergald.
In den verschrikkelijken nacht van 5 op 6 December die daarop volgde, verkilde de liefde van Doddy totaal, de ijsbloemen stonden op haar eens zoo warm hart en zonnig gezichtje en toen ze schoolwaarts ging leek haar gelaat heelemaal een gletscher.
***
Flip snapte er den volgenden dag geen ziertje en nog minder van, dat hij finaal door Doddy genegeerd werd.
Els en Toos keken hem aan of hij een moord gedaan had en Nellie voegde hem in 't voorbijgaan toe:
‘Gemeene knul.’
Zonderling. Zonderling.
Flip schudde een en andermaal het hoofd, maar vermocht niet den draad te vinden van dit vreemdsoortig raadsel.
Dien uitslag had zeker hij niet verwacht van z'n wekenlange ontberingen, van 't stug weerstand bieden aan velerlei verleidingen van 't jongenshart, die het steeds weer gemunt hadden op het maffie weekgeld.
Zoodra de school uit was, ging hij manmoedig om een verklaring van haar zonderling gedrag.
‘Je zult het best begrijpen,’ zei Doddy hóóg.
‘Ik begrijp niets, lieve kind,’ hapte Flip naar adem.
‘Zoo, dat lijkt anders wel op de taal uit dat flauwe gedicht,’ zei ze koel.
‘Wat bedoel je, was de surprise soms niet leuk?’
‘O, bijzonder leuk,’ hatelijkte ze.
‘Nou dan.’
‘Nou is het verder uit.’
‘Uit, Doddy, ùit,’ verbleekte Flip.
‘Ja’
| |
| |
‘Ze heeft je altijd voor den gek gehouden,’ hielp Elsje haar vriendin.
‘Natuurlijk,’ wist Doddy.
Toen kwam Flip's eergevoel sterk naar boven en hij zei lukraak:
‘Dan ben ik blij, dat ik er ook maar een grapje van gemaakt heb.’
En zij dacht natuurlijk van die surprise en hij bedoelde van die verloving.
Bij het naar huisrijden begreep Flip er nog even weinig van.
't Pakje was ontvangen, het gedicht ook.
't Was een raadsel en bleef een raadsel.
De schoenen werden beleefd terugbezorgd en dank zij de verborgen werkzaamheid van de misdadige tweelingen hingen ze weer weldra aan den muur, waar Flip ze niet gemist had.
Het is met Doddy voor goed uitgebleven.
Doddy ging al spoedig weer met een ander, maar bij Flip had dit voorval meer genezende uitwerking: z'n zwak voor vrouwen was voor goed over en z'n hartstocht voor Het Bruine Monster verdubbelde er door.
En dat was maar beter ook.
Meisjes kunnen tenslotte niet opwegen tegen voetballen.
De tweelingen hadden de voldoening, dat ze met behulp van Key en Pil, Flip, die een beste kerel was, van een erg groote-menschenachtige kwaal genezen hadden tot zegen van het Rotterdamsche voetbalspel.
|
|