De liefde van Bob en Daphne
(1955)–Han B. Aalberse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
[pagina 105]
| |
1Daphne prevelde onverstaanbare woorden en zuchtte diep. Bob boog zich wat voorover en luisterde gespannen. Haar mond en neus staken onder haar gebogen arm uit, die zij over haar gezicht had gelegd. Daphne sliep met haar hoofd in zijn schoot. Haar lichaam vormde een rechte hoek met het zijne. Hij keek op zijn horloge. Al twintig minuten zat hij zo rechtop en keek afwisselend naar het slapende meisje en het zonovergoten landschap, een wijds uitzicht over een beboste helling van het Pare de Saint Cloud en het laaggelegen Sèvres met het heuvelachtige bos van Meudon op de verre achtergrond. In de diepte van het dal ging een trein voorbij die eruit zag als kinderspeelgoed. Nog verder op de achtergrond reed, wat hoger, een tweede trein. Het was heel stil op de met hoog gras en struiken begroeide helling. De wind ruiste zacht in het gebladerte van een struik achter hen. Soms schoof er een kleine witte wolk langs de hoge zon en dan zag je de schaduw als een vreemde vogel over het heuvellandschap fladderen. Er stonden kleine zweetdruppeltjes op Daphnes neus. De zon was stovend warm. De lauwe wind speelde met de zoom van Daphnes korte oude zomerjurk, die nauwelijks haar knieën haalde en blies de dunne, gebloemde stof tot waar het bruin van haar blote benen overging in blank vel. Bob keek naar het regelmatige rijzen en dalen van haar borst. Zij ontwaakte even plotseling als zij was ingeslapen, geeuwde, wilde zich uitrekken en keek hem met knipperende ogen verbaasd aan. Toen zij haar hoofd opzij draaide om over het landschap uit te kijken, bracht zij haastig haar hand boven haar ogen en zei met een slaperig stemmetje: ‘Ik mis je zeilpet... heb ik geslapen?’ ‘Ja, baby.’ Hij pakte zijn zakdoek en bette haar neus en voorhoofd. ‘Ik heb laatst een baby in een wiegje buiten zien slapen, die net zulke dauwdrupjes op zijn neusje had als jij. Je sliep en je prevelde.’ Zijn stem klonk of hij tegen een kleuter praatte. ‘O ja?’ Zij geeuwde weer en legde haar arm terug over haar ogen. ‘Vannacht prevelde je soms ook. Toen zei je ineens: als je rijk bent hoef je niet bang te zijn. Droomde je toen?’ | |
[pagina 106]
| |
Hij zag dat zij slikte, haar lippen op elkaar drukte en ze dan weer een beetje opende. Haar tanden blikkerden in de zon toen ze zei: ‘Het is een poëtische spreuk over jou en mij van... van Micheline.’ Zij draaide zich met een wilde beweging op haar zij, sloeg haar armen om Bobs romp en drukte haar gezicht tegen zijn buik. Zijn handen streelden haar bovenarm en lichaam met zachte, verstrooide bewegingen. Hij trok zorgzaam haar jurk wat naar beneden, glimlachte en schoof de jurk weer terug. Ineens kreeg hij de opwelling, haar wild in zijn armen te nemen en te zoenen tot ze geen adem meer kon krijgen, maar hij beheerste zich en zei: ‘Wees jij maar heerlijk sentimenteel en puberig. Je bent maar één keer veertien jaar. Als je oud bent is het niet leuk meer. Schreeuw alles maar uit tegen oompje Bob.’ Zij snikte een paar maal nauwelijks hoorbaar, trok haar gezicht wat terug en zei verontwaardigd: ‘Als jij in mijn schoenen stond zou je heel Parijs rondrennen. Dan was je desnoods langs repen laken uit het hotel gezakt. Maar ik ben maar een meisje.’ Bob glimlachte en zweeg. ‘En ik kan toch niet...,’ zei ze zacht en toen, wanhopig: ‘O, Bob, hoe gaat dit ooit weer over?’ ‘Het slijt, zoals alle dingen, net als je spierpijn van het dansen... die hield je ook voor een ernstige aandoening.’ Zijn stem en handen waren zo lief, dat Daphne niet boos kon worden over zijn spitse opmerking, die haar smart onvoldoende eer bewees. Hij was de hele nacht zo toegewijd en lief geweest, bedacht zij. Haar pogingen om toch tot meer dan platonische liefkozingen te komen, had hij vaderlijk-vriendelijk afgeweerd, toen ze samen in haar bed lagen. Ze hadden de hele nacht geen woord meer gezegd over het moeilijke probleem. De uren waren voorbij gegaan met elkaars handen vasthouden, dommelen, zuchten en naar de nachtgeluiden luisteren. Nadat Bob om vijf uur naar zijn kamer was gegaan, was Daphne in een onrustige slaap gevallen en om negen uur met barstende hoofdpijn wakker geworden. Zij had bovendien hevige spierpijn in haar benen en rug en dacht, dat zij een ernstige kwaal onder de leden had. Bob zat geduldig te wachten toen zij beneden kwam. Hij zei, dat hij al gegeten had en snelde direct om aspirine. Daphne had geen honger en nam alleen | |
[pagina 107]
| |
koffie en aspirine. Daarna hadden ze zo opgewekt mogelijk afscheid genomen van Bettina, die door Nol per auto naar Calais werd gebracht, vanwaar zij alleen verder ging naar Londen. Bob had Daphne resoluut naar de oude zwarte Citroën gevoerd en verklaard, dat rust in de buitenlucht het eerst nodige was. Daphne vond alles goed. Ze reden zwijgend door het Bois de Boulogne. Plotseling had Daphne gevraagd, hoe hij zo ineens weer aan zijn camera kwam. Daarop vertelde hij, dat hij die vroeg in de morgen al had gehaald. Wat Bob niet vertelde was, dat hij het adres van Micheline had opgespoord en haar een bos bloemen had gezonden, met op zijn kaartje alleen het woord merci. Ze hadden eerst wat rondgereden door het grote park van Saint Cloud en waren daarna te voet naar het hoogste punt gewandeld, waar ze bij een consumptie-kiosk wat hadden gedronken. Een paar honderd meter verderop hadden ze het plekje uitgekozen waar ze nu waren. ‘Ik weet wel dat ik de schijn van gemakkelijk praten tegen heb,’ zei Bob opgewekt, ‘maar dat neemt niet weg dat het zo is. Vergeten is de enige mogelijkheid. Juist omdat het geen speels slippertje was, geen ondeugend spelletje. Dit was ineens zo hevig, zo dwingend. Maar, vergeet niet de omgeving, de sfeer, de stemming van gisteravond, die werkten allemaal in een bepaalde richting. Als je er nu aan terugdenkt, begint het al een beetje onwezenlijk voor je te worden, net of je het maar gedroomd hebt...’ Daphne schudde energiek haar hoofd, ging overeind zitten en schoof naast hem. Terwijl ze voor zich uit in de verte keek zei ze zacht: ‘Waarom zingen de vogels niet? Treuren ze? Ik hoor nog steeds dat wijsje van die slowfox. Als dit een film was zouden de vogels het fluiten en jij zou ineens opstaan en drie coupletten zingen. Dat kan ik niet uitstaan van films, jij?’ Ze draaide haar hoofd opzij en keek hem aan. ‘Je ogen lachen me uit,’ zei ze pruilend. Hij trok haar wild tegen zich aan en zoende haar onwillige mond. ‘Schat! Je bent zo lief... dat ik haast moet huilen.’ ‘Ik wil... zo maar stilletjes verdrietig zijn en jij, jij preekt het weer weg.’ Haar lippen trilden. ‘Als ik verdriet heb, is het jouw beurt.’ | |
[pagina 108]
| |
‘Ben ik erg abnormaal? Andere meisjes zijn meestal zo niet hè?’ ‘Mag ik daar wat op zeggen?’ Hij reikte naar haar hand, maar zij maakte zich met een gebaar van ongeduld los uit zijn arm en zei nogal vinnig: ‘Laat maar. Ik weet precies wat je gaat zeggen. Ik ben een gezond meisje met een ongekreukeld dinges... seksueel gevoel. Zulke meisjes, luisteraars van Herrijzend Nederland, zijn in staat om als extra snoepje-zonder-bon bij de normale snoep-van-op-de-bon met leuke meisjes te vrijen. Het is nog een leuk gezicht ook... Jajaja. Nou, je hebt er geen idee van hoe ik ben! In Brussel hè, voor jouw deur, toen Nol mij vertelde, dat jij daarachter zat te wachten, ben ik hem om zijn hals gesprongen en heb hem heel stout gezoend. Ik had echt zin om met hem te vrijen. Daar! Nu weet je het.’ Bob greep naar zijn hart en liet zich kreunend opzij in het gras vallen. ‘Dit breekt mij het herte...,’ steunde hij en toen hij Daphnes verschrikte gezicht zag veerde hij weer overeind en zei: ‘Sorry, ik wilde je niet plagen. Enfin, je weet natuurlijk ook al, wat ik nu zou willen zeggen.’ ‘Ja,’ zei Daphne kwaad. ‘Lieve kind, het zou bepaald verontrustend zijn als het niet zo was geweest... of zoiets.’ Bob schaterde het uit, verslikte zich, hoestte benauwd, klopte Daphne op haar rug en zorgde, dat zij tegen wil en dank ook moest lachen. Toen ze weer bedaard waren zei hij ernstig: ‘Om te vrijen, echt te vrijen, zijn er altijd twee gelijkgestemde zielen en lichamen nodig, lichamen vooral natuurlijk. Daarom al wordt er ontzettend veel meer verlangd, gefantaseerd en gehunkerd dan werkelijk gevreeën. En al hebben die twee gelijkgestemden elkaar gevonden, dan heb je nog te maken met tijd, sfeer, omstandigheden, stemmingen, noem maar op. Jij hebt er geen idee van hoe ik ben, met wie ik in gedachten al allemaal stoute dingen heb gedaan. Dat is iets, want je kunt van deze zaken ook zo bang zijn, dat je jezelf ook dat niet durft toestaan, en kwasi-dapper al zulke gedachten onderdrukt of de pas afsnijdt en daar nog heel erg prat op gaat ook. Begrijp me goed, natuurlijk moet je de baas over jezelf kunnen blijven. Als ik aan een moeilijke orkestratie zit te zwoegen, wens ik niet aan meisjes in hun hemd te denken... Maar ik heb net zo goed | |
[pagina 109]
| |
recht op plezierige fantasieën over meisjes in hun hemd als over een villa aan de Côte, of een race-auto, of een piano-sonate die ik wil schrijven.’ ‘Is dat het toppunt van verleidelijkheid, meisjes in hun hemd?’ vroeg Daphne effen. Zij kauwde op een dikke grashalm. ‘Veelal, aangenomen dat het zeer lieve meisjes zijn in hemden die hen waardig zijn, meisjes zoals jij.’ ‘Of zoals Liesbeth.’ ‘Is dat bedoeld als een zogeheten vuile opmerking?’ Zijn gezicht vertrok in een brede glimlach. Ze keken elkaar niet aan. ‘Ook. Het is tevens een onhandige poging om het gesprek op Liesbeth te brengen. Ze zit nu zo heerlijk ver weg aan de Waddenzee. Dit onderwerp is misschien nog gekker, nog idioter, nog waanzinniger dan al het andere.’ ‘Dat is nogal wat. Ja. We moesten alles maar eens eerlijk opbiechten. Dat lucht op. Nol heeft laatst in een van zijn lucide ogenblikken opgemerkt, dat veel kwijnende en schrijnende liefdesverhoudingen zouden bloeien, als de partners zich tijdig hadden aangewend elkaar alles eerlijk op te biechten wat doorgaans eenzaamheid, vereenzaming en verwijdering in de hand werkt: gevoelens, verlangens en avonturen waar men zich voor geneert en met de ander nooit over spreekt. Verlangens, die gedeeltelijk door goede wil en samenwerking in vervulling zouden kunnen gaan, of als ze niet te verwezenlijken zijn, door openhartig praten al veel van hun spanning verliezen. Zal ik beginnen of begin jij? Laten we een sigaret nemen ter kalmering. Laat je knieën zakken, want daarginds loopt een man te kijken. In Frankrijk zijn veel broekenkijkers.’ ‘Die kunnen met z'n allen niet op tegen de kampioen van Nederland, Bob de Grote.’ ‘Gelukkig dat je alweer praats begint te krijgen, dat is beter dan aan mijn schouder snikken... zei Nol eens in de tijd, dat ik meer dan woest over jou liep te treuren,’ antwoordde Bob, nadat hij luid had gelachen. Daphne zag de man nu ook. Hij naderde schuin over de zacht golvende helling en ging een meter of dertig beneden hen onder een struik op zijn buik liggen. ‘Ik weet hoe je je nu voelt,’ zei Bob, terwijl ze beurtelings aan de | |
[pagina 110]
| |
sigaret trokken. ‘Je zou eigenlijk best gewoon vrolijk willen zijn, je voor allerlei dingen willen interesseren en zo, maar tegelijk wil je liever verdrietig zijn, ook zonder mijn preken. Dat fijne verdrietige gevoel is de enige band met de verre geliefde, dus wil je dat gevoel zoveel mogelijk cultiveren.’ Daphne stak haar tong naar hem uit en zoende hem onverwachts op zijn mond. Hij stampte met zijn hak de sigaret uit, sloeg zijn armen om haar heen en trok haar met zich mee achterover. Zijn rechterhand drukte heftig haar hoofd naar beneden, terwijl de zoen duurde en duurde. ‘Hou je van me?’ prevelde hij in haar mond. ‘Ja... ouwe betweter.’ Even later trok zij haar gezicht een eindje terug en zei: ‘Als je zo goed weet hoe ik me voel, heb je er enig idee van hoe uitgerammeld ik ben. Dat gras voedt niet.’ ‘Hemel!’ Hij duwde haar aan haar schouders omhoog en ging weer overeind zitten. ‘Natuurlijk. Jij hebt nog niets op en het is bij tweeën! Kom mee naar de auto. Daar beneden is ergens een restaurant. Het uitgangspunt van deze tocht was, dat elke gedachte aan zoiets banaals als eten verre moest blijven.’ Hij stond op, strekte zijn handen naar haar uit en trok haar overeind. Toen hij zijn jasje en camera had opgeraapt, opende hij de tas en veranderde vlug iets aan de instelling van het fototoestel. ‘Jammer voor onze man onder de struik,’ prevelde hij. ‘Kom. Laten we rustig lopen in deze warmte.’ Hand in hand stapten ze door het hoge gras. Dicht bij de struik waar de man lag te kijken zwenkte Bob plotseling naar rechts, liet Daphne los, hurkte en nam een foto van de man, die verontwaardigd keek en half oprees, terwijl Bob vlug de film doordraaide en plotseling nog een foto nam. ‘Dat tweede schot deed het 'em... nu zie je namelijk zijn verrekijker, die hij bij onze nadering verstopt had.’ ‘Schoft die je bent,’ zei Daphne vertederd. ‘Overigens kan ik de man geen ongelijk geven,’ bootste zij Bob na. ‘Heel verstandige man.’ ‘Diep ontgoochelde man. Dat is de ellende met vrijende paren. Net als je denkt dat het wat zal worden, net als je zeker meent te weten dat er handen in jurken en broekjes zullen glijden, springen | |
[pagina 111]
| |
ze plotseling op en verdwijnen achter de horizon. Tien tegen één komt hij ons nog achterna, want waar vindt hij zo gauw een andere voorstelling van deze kwaliteit. De uitgetaande schobbejak. Ik had het zelf nog niet eens gezien!’ Hij tilde Daphnes jurk tot boven haar middel op en zei, toen hij het kledingstuk weer liet vallen: ‘Juist ja.’ ‘Jô gek! Daarginds spelen jongetjes. Eén keek er net deze kant op.’ ‘Arm ventje. Is voor zijn hele leven verpest waar zijn onschuldige moeder breiend en machteloos bij zit.’ ‘Jij zou beginnen met biechten over Liesbeth en zo.’ ‘Ik? Beginnen? Op mijn nuchtere maag?’ ‘Geen uitvluchten jongetje.’ Zo liet zijn hand los en duwde hem een paar maal in zijn zij. Hij zuchtte diep. ‘Weet je,’ begon hij plotseling opgewekt. ‘er is nooit iets tussen Liesbeth en mij voorgevallen dat ik je niet heb verteld. Ik heb zeker een zwak plekje voor haar, maar dat is niet zo, dat ik er een drama van zou willen maken. Als ik met haar op een onbewoond eiland aanspoelde...’ ‘Hèhè, wat origineel,’ zei Daphne kattig. ‘Op onbewoonde eilanden zou ik wel met iedereen willen. Ook met die jongen die daarnet zo keek toen je m'n jurk optilde. Misschien hoefde het eiland daar niet eens helemaal onbewoond voor te zijn.’ Bob zuchtte en keek Daphne aan. Zijn ogen zeiden: wat ben ik begonnen. ‘Ik weet precies hoe jij je nu voelt,’ zei Daphne plagend. ‘Juist omdat het geen speels slippertje is, geen ondeugend spelletje. Vergeten is de enige mogelijkheid, gezonde, ongekreukelde jongen.’ ‘Welja, plaag mij maar flink, dat lucht op.’ ‘Jij bent geen jongen voor zo'n situatie. Tu es trop doux.’ ‘Hè nee, pas par là, toe, Daffie...,’ smeekte hij. ‘Ja, je had me juist zo mooi opgevrolijkt en afgeleid, allemaal volgens het boekje: hoe vrolijkt men meisjes met liefdesverdriet op in drie minuten. Lach niet zo bête!’ Hij legde zijn arm stevig om haar schouders en zei: ‘Als ik niet mag lachen ga ik je bijten. Je bent zo gek lief, alles inbegrepen. Alles, alles!’ | |
[pagina 112]
| |
‘Begin nu ook niet huilerig te worden. Jantje lacht en Jantje huilt.’ ‘Al huilend is Jantje nog steeds gelukkig. Een waar gelukskind vergeleken hij de rest der mensheid om ons heen en zo. Op je buik onder een struik is beter dan niets, maar ook niet alles.’ Hij zoende haar hals zonder stil te staan. ‘Jij zou biechten, praatjesmaker. Hé...!’ Voorbij een kromming van het pad stonden ze plotseling bij de auto, die Bob deskundig in de schaduw had gezet. ‘Vertel eens... met wat voor lieve meisjes loop jij hier dagelijks, dat je zo goed de weg weet!’ Zij schudde dreigend haar wijsvinger voor zijn neus en lachte met wijd open mond. Hij lachte ook en antwoordde: ‘Ik heb je geschreven, dat Jean-Louis hier zo graag komt. Het is zo dichtbij, mooi en rustig. Vraag het aan de parkwachters, of ik mij hier ooit met leden van het andere geslacht heb opgehouden.’ ‘Die heb je allemaal omgekocht!’ riep Daphne over de auto heen. Bob schoof achter het stuur en opende het portier aan haar kant. Zodra zij zat en het portier had dichtgeklapt trok hij haar naar zich toe. Met zijn hand onder haar kin duwde hij haar gezicht omhoog en keek neer in haar ogen, die groot en donker waren. ‘Praatjesmaakster,’ fluisterde hij. Er beefde een lachje om haar mondhoeken. Haar lippen weken vaneen nog voor zijn mond de hare raakte. Zij streelde met haar hand over zijn haar en drukte daarna zijn mond nog harder in haar zachte lippen. Zijn hand gleed strelend over haar borst. De suizende stilte werd verstoord door knarsende voetstappen. Bob maakte zich zacht los en startte de auto. Plotseling lachte hij boven het snorren van de motor uit. ‘Onze man,’ riep hij. Daphne, die haar verwaaide haar kamde keek opzij en zag, dat de man hen niet in de auto verwachtte. Pas toen de onopvallende Citroen de weg opdraaide keek de man naar hen en opende zijn mond van verbazing. Daphne gaf een gilletje van plezier. De man had hen waarschijnlijk voor een paar ondeugende kinderen gehouden, die hun eerste geheime afspraakje hadden. Hij zag het meisje in het oude, te korte jurkje nu wegrijden als een trotse dame, die enthousiast haar neus begon te | |
[pagina 113]
| |
poederen. Van zo'n situatie genoot zij met alle kinderlijkheid die in haar was. Bob draaide langzaam rond en reed daarna de heuvel af. Daphne vlijde haar hoofd tegen zijn schouder. Ze zeiden niets meer tot ze het parkeerterrein van het restaurant opzwenkten. Daphne ging rechtop zitten en wreef over haar maag. ‘Ze zullen wel geen warme lunch meer serveren,’ zei Bob. ‘Met nog steeds gasloze uren en zo. Maar in een goed restaurant vind je altijd iets te eten.’ ‘Ik stel mijn lot geheel in handen van Koning Blauwbaard.’ Bij het restaurant was het tamelijk druk. Men kon er buiten zitten onder parasols en er speelden kinderen onder het waakzame oog van hun moeder. ‘Typisch zoete kinderen, vooral de jongetjes,’ zei Daphne, terwijl ze naar binnen liepen. ‘Heb je dat ook gezien, toen we door het bos kwamen? Op een bankje zit een moeder te breien of te lezen. Vlak bij haar speelt een jongen van een jaar of tien, eigenlijk al te groot voor zoiets. Vijftig meter verder zit een andere moeder op een volgend bankje. Aan haar voeten speelt haar jongen van tien. Bij ons zouden die twee jongens samen kattekwaad gaan uithalen en de moeders zouden gezellig bij elkaar gaan zitten roddelen, maar hier blijft ieder op zichzelf zitten genieten van hun eigen spruit. Ik zag ook een jongen van een jaar of twaalf, die ernstig zat te lezen en ondertussen paste op zijn kleine broertje en zusje, die in het gras speelden. En ze vermaken zich zo zoet met niets. Gewoon maar puffend om een bank in de rondte lopen, of met wat rommeltjes op de grond spelen.’ ‘Ze hebben veel fantasie en ze zijn flink gedrild. De handen van de meeste moeders zitten nogal los. En omdat in dit bijdehandsige land waarschijnlijk ook vele eenvoudigen van geest weten, dat op billetjes slaan voor nogal wat slachtoffers een vorm van genieten is, geven ze de kindertjes vaak een harde klets tegen hun bovenbenen. Dat zul je nog wel zien als we in Parijse squares zitten. Vooral die eenvoudige vrouwen hebben veel voor hun kinderen over. Ze wassen geduldig iedere dag witte sokjes, broekjes en zo meer, en zorgen dat de engeltjes er smetteloos uitzien. Aha.’ Een kelner naderde hun tafel. In de afdeling restaurant was het uitgestorven. Bob legde de man hun probleem voor en besprak | |
[pagina 114]
| |
ernstig de mogelijkheden van snel bereidbare lekkere hapjes. De somber kijkende garçon ontdooide zienderogen en vertrok met energieke tred naar de keuken. Daphne keek vertederd en zei: ‘Al zou je helemaal niets anders kunnen, dan zou ik nog van je houden omdat je zo enig met die garçons kunt omspringen. Die mannen vinden het geloof ik heerlijk, als ze iemand treffen die er verstand van heeft.’ Bob boog plechtig. ‘Zeg... je moet een heel mooi somber muziekje voor me maken, met iets van die slowfox erin. Dat kan toch hè, in moderne muziek? Iets simpels, schrijnends, lief sombers... Doe je het?’ ‘Natuurlijk. Voor jou. Als je niet meer zielig doet.’ Zij keek plotseling weer erg verontwaardigd. Hij keek glimlachend in haar donkere ogen en zei: ‘Je mag je wel zielig voelen, als je dat wilt...’ ‘Maar discreet,’ zei ze met een grijns. ‘Dat is hét moment om handen te gaan wassen,’ zei hij en stond op. ‘Genieperik. Ik krijg je nog wel!’ Voor ze ieder een deur openden stak ze haar tong naar hem uit. Er stond voor elk een fleurige hors d'oeuvre toen ze terugkwamen. Ze genoten er zwijgend van. Daphne at haastig en smulde ongegeneerd. Zodra ze haar bord leeg had keek ze loerend naar Bob en zei heel effen: ‘Natuurlijk heb je haar adres al.’ Zij dacht: ik zeg het, voor dat radijsje in je mond is. Bob bloosde, sperde zijn mond open en staarde haar met ongeveinsde verbazing aan. Het radijsje trilde in de lucht tussen zijn bord en zijn mond. Hij legde zijn mes en vork neer en leunde achterover in zijn stoel. ‘Daar... daar moet ik bijna van vloeken, ik, ik...’ Daphne haalde gemaakt-onverschillig haar schouders en wenkbrauwen op en zei achteloos: ‘Doe het, als het je oplucht... discreet natuurlijk, want het is hier zo stil...’ Zij keek hem gespannen aan en boog zich wat naar voren over de tafel. Hij mompelde binnensmonds en hijgde of hij hard gelopen had. ‘Daar, daar heb ik gewoon geen woorden voor. Dat zit daar te pokerfacen als een koelbloedige spionne van internationale vermaardheid. Wanneer kwam je op het idee?’ | |
[pagina 115]
| |
‘O, daarnet, toen ik in de spiegel keek. Je bent er vanmorgen natuurlijk meteen even op uit getrokken. Wat doen we met het adres?’ Zijn gezicht vertrok even in een brede glimlach bij haar kwasizakelijke toontje, maar werd nu weer ernstig. ‘Ik heb Micheline een bos bloemen gestuurd met mijn kaartje en merci erop.’ Daphnes gezicht ontspande zich. Zij kreeg een kleur en knipperde met haar ogen. ‘Eet nu maar verder,’ zei ze zacht. ‘Je bent een schat uit miljoenen. Trop doux, als je het niet erg vindt.’ Haar ogen rustten op haar eigen hand, die met een stukje brood speelde. ‘Ga verder,’ zei hij en nam zijn mes en vork weer ter hand. ‘Misschien zal ik om het adres zeuren. Misschien niet. Misschien kunnen we... Micheline een foto van mij sturen. Dat zal haar zeker inspireren. Ze dicht. Ze houdt van Prévert. Hoor je dat? Ze was er kapot van, dat ik Barbara kende, dank zij jou... Misschien kun je me haar adres beter niet geven, al zeur ik nog zo hard. Het ene ogenblik denk ik, dat je schattige propaganda toevallig nog waar is ook en dat ik over een week niet meer aan Micheline denk. Het andere ogenblik kan ik mezelf wel slaan en vind mezelf laf en ouderwets-hulpeloos-meisjesachtig. Dan ben ik bang, dat ik het mezelf later nooit zal vergeven, dat ik niet alles gedaan heb om door te gaan, hoe dan ook. Zoiets komt natuurlijk nooit meer terug. Ik ben wel jong en onervaren, maar niet zo onnozel! De paar meisjes die ik van mijn leven gezien heb die niet van jongens maar alleen van meisjes houden vond ik echt niet aantrekkelijk. Waar vind je ooit een Micheline, die zo is en van Prévert houdt en... Nu ja, goed, nu weet je het. Vind je me een erge zeur? Eerlijk zeggen.’ ‘Je weet wel beter. Je bent zo ongelofelijk bijdehand. Eigenlijk hoef ik nooit iets te biechten. Jij kent mij beter dan welke moeder ooit haar eigen kind kent. Natuurlijk ben je geen zeur. Ik heb dit toch zelf ook meegemaakt? Het is een heel aparte belevenis en jij hebt dezelfde leeftijd. Dit hoort bij deze leeftijd, als je niet blijvend zo bent als Micheline. Maar ja... net als Nol indertijd over mijn geval, denk ik: jij bent te goed voor welke Micheline dan | |
[pagina 116]
| |
ook, al is ze dan ook honderd keer liever en sympathieker dan mijn neef Gerard. Weet je, als je haar in het volle daglicht terug zou zien en nuchter zou observeren, zou ze je beslist tegenvallen, in alles. Haar geest, haar daden, haar lichaam, haar tics, alles. Ik zou het er op durven wagen, jullie samen te brengen. Maar dan in de zon en geen slowfoxes.’ Ze zwegen enige tijd. De kelner kwam met het tweede gerecht. Daphnes lippen trilden toen Bob naar haar keek. Van buiten klonken de kreetjes van spelende kinderen. De stappen van de garçon bonsden luid door het stille zaaltje. ‘Gekke goeierd,’ zei Daphne hees. Zij boog haar hoofd. Er viel een traan in haar bord. Zij at nu heel langzaam en zwijgend. | |
2‘Praat eens wat. Ik begin slaap te krijgen. Waar pieker je over?’ zei Daphne. Na het eten waren ze buiten onder een parasol gaan zitten en keken zwijgend naar de spelende kinderen. ‘Ik dacht aan Liesbeth, dat zij morgen naar Ameland vertrekt. Hoe is die familie van oom Louis eigenlijk?’ ‘Oom Frits, de broer van oom Louis, is dokter. Ik heb hem maar twee keer gezien, maar ik geloof dat het een geschikt baasje is voor Liesbeth. Zij hangt aan zijn lippen. Hij is kaal, dik en erg goedig. Trouwde ook laat, net als mijn stiefvader; is wel levendig en zo. Weet je, Liesbeth heeft het ideaal om ook dokter te worden, maar ze durft er niet over te praten uit angst dat we haar zullen uitlachen, omdat we het meisjesboek-achtig zullen vinden, geloof ik. Oom Louis heeft haar laten testen, dat weet je toch? Nu gaat ze dus met september naar die stoomdagcursus, zodat ze over een paar jaar tegelijk met mij eindexamen kan doen. Ze is heel geschikt volgens die test.’ Daphne ging wat verder onderuit zitten, zodat haar benen tot | |
[pagina 117]
| |
op de knieën door de zon werden beschenen. Bob had zijn stoel dicht tegen de hare geschoven. Zijn vingers streelden verstrooid langs haar bovenarm. ‘Ik moet aan het idee wennen. Dokter Liesbeth. Menig patiënt krijgt al hartkloppingen als hij haar ziet. Hier in Parijs zie je ook wel fraaie meisjes die medicijnen studeren. Ik vind het een raar vak voor mooie meisjes.’ ‘Opa Bob! Verder is ze niet van plan om een vrouwelijke Albert Schweitzer te worden. Ze heeft genoeg van krotten en armoede. Ze is wel romantisch, maar niet zó, begrijp je? En ze rekent er niet echt op, maar ze zou het wel graag willen. Een enkele keer wordt ze ineens reuze vertrouwelijk. Dat is niet zo gemakkelijk voor haar, want ze heeft hele waslijsten onderwerpen, waar ze niet over kan of wil praten. Haar gehele verleden, haar ouders, haar zus, haar broer, de Duitsers liever ook niet te veel, haar baantjes, haar vrijertjes... Ze denkt daar allemaal veel aan, ze vertelt over sommige van die onderwerpen iets, maar altijd onsamenhangend. Toch zegt ze wel eens iets te veel, vooral van die kleine opmerkingen en verzuchtingen, waarvan het niet de bedoeling is dat ik begrijp hoe de vork in de steel zit. Ben je nog wakker?’ ‘Waarachtig!’ Bob kwam met een ruk overeind. ‘Een heel goed verhaal. Ga verder.’ ‘Je weet, ze is dol op samen praten over vrijen en mannen en trouwen, en wat goed en kwaad is en zo meer, maar echt biechten..., dat niet. Ze heeft me iets verteld over haar gescharrel met Duitsers en zo, maar vóór haar zeventiende heeft ze bepaald nooit iets van enig belang meegemaakt. Ze droomde maar zo'n beetje, zei ze. Dat is beslist niet waar. Nu ja, natuurlijk droomde ze ook, maar ik geloof dat ze bijvoorbeeld op z'n minst iets aan de hand gehad heeft met haar broer. Die is een jaar ouder dan zij. Het lijkt me logisch dat dat dus was, toen ze nog tamelijk klein waren, een jaar of elf bijvoorbeeld.’ Bob floot verbaasd en zei: ‘Zou ze zo veelzijdig zijn?’ Daphne ging steeds sneller praten. ‘Zij kan zulke typische opmerkingen maken over die dingen, en ze vergeet, dat ik die allemaal onthoud en aan elkaar rijg. Soms doet ze heel naïef. Bij onze buren hebben ze een aardige jongen | |
[pagina 118]
| |
van een jaar of dertien, die we wel eens in zijn tuin zien spelen als we boven uit het raam kijken of op het balkon in de zon zitten. Vanwege de bomen in andere tuinen heb je daar meer zon. Dan zien we dus die jongen en dan zegt ze bijvoorbeeld heel peinzend: “Zou zo'n jongen nu al over meisjes denken... zou hij al echt een bevrediging kunnen hebben?” Maar een andere keer vertelt ze gezien te hebben, dat een jochie van vier een stijf dingetje kreeg als zijn moeder hem over zijn blote bastje aaide, en dan zegt ze plotseling: “Zo'n moeder zou eigenlijk reuze plezier kunnen maken met zo'n ventje, vooral als hij nog een jaartje of wat groter is, en het zou geen kwaad kunnen ook. Omgekeerd wel: een vader met zijn dochtertje, dat gaat niet...” en dan gaat ze nog wat verder spinnen, zo van: of ik ook wel eens gehoord heb, dat sommige moeders dat doen en of ik wel eens gehoord heb van zusjes met broertjes... Maar een andere keer doet ze schichtig en onnozel, als ik zomaar zonder verdere bedoelingen zeg, dat het me zo leuk lijkt, een broer te hebben en vraag, hoe dat nu is, of hij ziet wat je draagt, een beetje galant voor je is... Ik heb zo'n idee, dat ze zich heel slecht voelt en zich diep schaamt over iets uit haar jeugd met dat broertje, maar dat ze toch tegelijk ook trots is op haar belevenissen. Dat ze mensen, die nooit op het idee zijn gekomen dat je met een broertje of een zusje leuke spelletjes kunt doen, saai of suf vindt. Zou dat kunnen?’ ‘Natuurlijk. En als je er nooit openhartig met anderen over praat krijg je vanzelf het gevoel, dat jij alleen zo gek of zo slecht bent.’ ‘Als er niets anders te zien is, en ze denkt dat niemand het merkt, dan kijkt ze echt met welbehagen naar “dat jochie” van de buren. Niet moederlijk-onnozel zoals iedereen zou doen, maar echt, zoals ze ook echt naar mij kijkt als ik touwtje spring achter op de stoep, of op mijn handen sta met mijn voeten tegen het schuurtje, of zo maar, als ik op de bank lig te lezen.’ ‘Nu noem je ook allemaal ondeugende dingen in één adem op. Ik ben erg jaloers op Liesbeth. Op de bank liggen lezen. Dat is een van de ergste dingen die een lief meisje kan doen! Wil je nog wat drinken? Ja, ik ook.’ Hij wenkte de kelner en zei, met zijn hand naar de lege limonadeglazen wijzend: ‘Hetzelfde graag.’ De man keek hem verbaasd aan. Daphne schaterde. Bob keek een | |
[pagina 119]
| |
ogenblik zeer onnozel, lachte en vertaalde zijn wens in het Frans. ‘Ik zat helemaal in Amsterdam,’ zei hij, toen de garçon met de lege glazen verdween. ‘Aan jullie tafel naar jou te kijken op die bank.’ ‘Liesbeth en jij lijken op elkaar.’ ‘Liesbeth en jij ook.’ ‘Maar ik ben niet zo ondernemend, niet zo origineel in die dingen. Zij komt geloof ik meer uit zichzelf op ideeën, waar ik eerst op gebracht moet worden, al heb ik dan soms maar een half woord nodig. Zit je stevig? Dan zal ik je iets schunnings opbiechten, dat ik vergeten ben te schrijven. Laatst lagen we in ligstoelen op het balkon. Mams was net vertrokken. Ik kijk naar beneden en zie dat Kees, de buurjongen, thuis gekomen is van zijn gym- of voetbalclub of zoiets. Hij lag ook in een ligstoel, een beetje verscholen achter een struik, met een schrift in zijn linkerhand, woordjes te leren of zo. Zijn rechterhand deed stout in de pijp van dat voetbalbroekje waar hij nogal uitgegroeid is. Hij deed het heel rustig, genietend, zoals veel kleinere jochies dat soms ook kunnen. Ik stootte Liesbeth aan en wees. Zij keek heel belangstellend, maar zette haar onnozele gezicht op en dat maakte me een beetje kwaad. Toen zei ik ineens: “Zeg, als jij zoiets ziet, denk je dan wel eens: jochie, laat mij dat doen?” Wat denk je? Liesbeth werd bloed en bloedrood. Ik geloof, dat zelfs haar grote teen meebloosde. Dat is toch idioot? Ze had me zelf op het idee gebracht. Het was akelig om te zien, zo bloosde ze. Natuurlijk kreeg ze ineens haast om iets in de keuken te gaan doen, en uren nadien deed ze nog schichtig. Wat steekt daar nu voor ergs in, om zó van streek te raken, als meisjes onder elkaar?’ ‘Het was een verdomd forse opmerking, tenminste, als je aanneemt dat je gelijk hebt wat Liesbeths jeugdzonden betreft. Maar misschien heeft ze er inderdaad alleen maar van gedroomd... net als jij.’ Daphne keek hem verontwaardigd aan, maar onder zijn vorsende blik knipperde ze met haar ogen, haalde haar schouders op, glimlachte vaag en zei tamelijk zacht: ‘Nu ja, soms, zo'n beetje, eh...’ Ze nam haar glas en dronk gretig. Bob lachte. ‘Kijk niet zo frikkig!’ zei ze plotseling vinnig. | |
[pagina 120]
| |
‘Het is soms moeilijker, kleine zondetjes te biechten dan grote,’ zei Bob geamuseerd. ‘Vooral voor meisjes. Jullie hullen je altijd in enorm veel wazigheid en nevels, inplaats van eerlijk te bekennen dat je ook wel eens ondeugend fantaseert, heel concreet zonder wazigheid. Over zo'n jongen bijvoorbeeld. Jochie, laat mij dat doen... Verdomd goed. Om te stelen ben je!’ ‘O, vind je?’ Ze keek hem uitdagend aan. Hij pakte haar hand en drukte er een kus op. ‘Misschien biecht ik alles nog eens op, als ik zeker weet dat ik je niet aan het huilen maak. Maar 't is lekker mijn beurt niet. Jij zou biechten!’ ‘Komt nog. Ik verzamel moed. Nog een paar van die opmerkingen van jou en ik ben niet meer te stuiten.’ Zij lachte opgelucht en zei: ‘Wacht daar niet op. Vertel nog eens zo'n heerlijk verhaal, dat niet voor kinderen en grote domme mensen bestemd is! De onschuldige kindertjes hier kunnen het toch niet verstaan.’ Vlak naast hen waren drie kinderen gaan zitten. Hun moeder zat aan de andere kant van het tafeltje met een kleintje op schoot. ‘Onschuldige kindertjes? Die wichtjes zijn al reuze koket en niet meer onschuldig in de betekenis die dat woord voor de mensen heeft. Ze trekken aldoor hun rokjes op hun knieën.’ ‘Vind je het nog altijd zo leuk, als je wel wat ziet?’ ‘Het is zo'n lief gezicht. Liefelijk...’ Hij keek naar de drie kleine meisjes naast hen, overwoog zijn camera te pakken, maar draaide zijn hoofd weer terug en praatte geanimeerd verder. ‘Bij balletuitvoeringen wordt het als liefelijk element gecultiveerd. En heel wat moeders cultiveren het bij kleine slanke meisjes van een jaar of vier, vijf. Dan zie je zo'n héél kort wippend rokje en bij elke dartele beweging een klein wit broekje. Toen jij zes jaar was, zag je er ook zo liefelijk uit. Je was een pikant miniatuur-vrouwtje-in-haar-hemd met prachtige lange benen. Zulke dingen zijn nooit toevallig, want moeders die er niet van houden naaien wel een stuk textiel aan zo'n rokje. Niets is toevallig, zeker niet bij iets dat zo openbaar en zo massaal is. Alles in deze poppenkast die leven heet is de uiting van iets. Daar heb ik kort geleden nog uitvoerig over gepraat met die vriend van Jean-Louis, je weet wel, de verbeterde uitgave van Boudewijn. Je moet niet zo oneerbiedig | |
[pagina 121]
| |
grinniken, want denk je goed in, dat deze jongen een vergevorderd medicus-psycholoog is, die al deze dingen nu toevallig eens geen gezeur vindt. Hij vindt ook dat alles een uiting van iets is. Moeders uiten hun onbevredigde of verdrongen sensuele gevoelens in de uiterlijke verzorging van hun kinderen, geven vorm en gestalte aan die gevoelens. Zo ontstaan de mooie jongetjes met de kortste broekjes ter wereld en de kleine meisjes die er uitzien als pikante vrouwtjes. Pikanterie wordt altijd gelanceerd met een air van: daar moet je tegen kunnen. Dat is ook zo met gedecolleteerde avondjurken. Omdat het feest is mag je plotseling allerlei halzen, schouders en bovenhelften van borsten bewonderen. Daar moet je dan maar tegen kunnen, en dat lukt, want alles wat iedereen doet went snel. Dat van die kinderen is veel interessanter, omdat de uiting avondjurken vrij simpel is. Omdat het feest is, mogen de dames de heren wat uitbundiger behagen dan anders. Maar pikante kindertjes, wat mot dat? Officieel zijn onvolwassenen nooit pikant, dus wat moet dat dan in de poppenkast? En lach niet, de vriend van Jean-Louis gaat er op promoveren. Nol zegt immers altijd: je moet er een proefschrift over schrijven? Een griezelig knappe jongen, die Alain, zeer belezen. Heel enthousiast over mijn opmerkingen. Hij interesseert zich in het bijzonder voor de uitingen van gespletenheid in de menselijke geest. Wat ik zojuist opdreunde, is één blok gespletenheid. Want tegelijk weten die moeders zogenaamd van de prins geen kwaad en zijn reuze bekrompen. Ja, je kunt Alain ook gerust plagen met zijn hobbies. Ik zei natuurlijk, dat psychiaters en diergelijke zelf het ergst gespleten zijn en dat afreageren door meewarig te gaan doen over de gespletenheid van gezonde mensen.’ ‘Heeft Alain een meisje?’ ‘Ja zeker. Een schat. Zelf is hij zo lelijk als een aap, maar sympathiek, groot, stevig, sportief, goedlachs. Een paar weken geleden heeft hij zijn doctoraal gedaan. Hij is 24 jaar. Parijs is een stad vol talent. Het talent rent door de straten. Je hebt hem niet meer gezien, omdat hij net vertrokken is naar Lille. Daar werkt hij deze maanden als hulp van een prof in een gekkenhuis. Hij is van huis uit arm. Zijn verloofde is ook in het vak, ook niet erg rijk. Zij wordt kinderarts. Alain liep ook letteren en filosofie. Daar gaat hij | |
[pagina 122]
| |
van de winter mee door. Ze spelen allebei viool, en goed!’ ‘Slapen ze samen?’ ‘Wat dacht je dan? Ze hebben niet veel tijd om te vrijen, maar ik neem aan dat ze het goed doen, als ze het doen.’ ‘Je hebt hem ook over ons verteld hè?’ ‘Ja, natuurlijk. Hij is erg enthousiast, over Nol haast nog meer dan over ons. Hij vindt: als Nol dit van ons had aangemoedigd om zelf door het sleutelgat te kijken, dan zou de samenleving hem een licht verwijt van immoraliteit kunnen maken. Hij niet, Alain, maar onze samenleving; want het kijken naar een minnend paartje voor je plezier is minder gespleten-idioot dan het niet willen kijken, of kwaad-zijn over iemand die kijkt. Maar goed, onze Nol is ook weer ietwat dubbelzinnig, omdat hij het echt helemaal niet wil zien als wij vrijen. Dat hij er niet speciaal op uittrekt om vrijerij te zien is niet gek, want voor een volwassen mens is zelf-doen leuker dan toekijken. Maar zoals toen in de auto, dat vond hij vreselijk, maar hij gunde het ons zo. En bij wil er liever ook niet over praten en als het moet zo kort mogelijk. Je kunt alle onderwerpen uitspinnen, maar niet de seks.’ ‘Ja, arme Nol. Wij zijn lekker niet zo, hè?’ ‘Miljoenen leeftijdgenoten ook niet. Bovendien is het ons bij voorbaat vergeven, omdat wij er een hele vakantie aan mogen besteden.’ ‘Ja, heerlijk. En wij houden zo fijn van overdrijven. Dat komt natuurlijk omdat het hele leven zo afgepast en in kleine porties gedistribueerd is, met voor alles bonnen en rantsoentjes. Getsie!’ ‘Getsie derrie!’ Zoals ze nu schaterde was Daphne weer het kleine meisje, dat niet uitgelachen raakt over een gek woord uit een mond waar je het niet van verwacht. ‘Zullen we verder gaan? Ik zal je dadelijk de kaart eens laten zien, die ik in de auto heb. Deze omgeving is vol prachtige bossen, heuvels, kleine dorpen, vergezichten over Parijs...’ Daphne sprong meteen op. Bob keek rond naar de kelner. ‘Wat niet wil zeggen, dat je me voldoende zult afleiden om niet meer aan je biecht te denken, die je beloofd hebt. Wat je aan Alain verteld hebt, moet je mij nu ook maar opbiechten. Over | |
[pagina 123]
| |
Claudine bijvoorbeeld... Kijk niet zo dom. Daar komt de garçon. Vergeet van schrik geen Frans te praten.’ Daphne liep lachend weg naar de auto. Bob keek haar hoofdschuddend na. Hij had haar enige maanden tevoren geschreven over een componist-pianist, leermeester van hem, die zich nogal voor hem interesseerde en hem meermalen had uitgenodigd in zijn huis, dat een eindje buiten Parijs aan de Marne lag! Bob was er een paar keer op bezoek geweest en had in het gastvrije huis enige weken geleden een week-end doorgebracht. In zijn brieven had hij melding gemaakt van het dochtertje van de musicus, Claudine, een meisje van twaalf jaar met smachtende zwarte ogen en triest neergetrokken mondhoeken, dat even hongerig naar hem kon kijken als haar moeder, die precies drie keer zo oud was. Over het week-end had hij nogal sober geschreven, dat de musicus zo in zijn werk opging en dat ‘het kind’, zoals haar ouders Claudine altijd noemden, voor hen had gedanst. Zij was een ijverige petit rat, veelbelovend leerlinge van de vermaarde Studio Wacker. ‘De verliefdheid van Claudine begint lastig te worden.’ Meer had hij niet gemeld. ‘Daar gaat weer een dinges... gespleten moeder met twee snoezige kinderen,’ zei Daphne, toen Bob haar had ingehaald. Zij legde haar arm losjes over zijn schouder en leunde een beetje op hem. ‘Ben ik ook gespleten?’ ‘Iedereen, of iedereen niet, vind ik. Als jij fantaseert dat je tegen een joch zegt: laat mij dat doen... en zo verder, dan wil je hem geen kwaad doen en toch kwaad doen, naar je eigen maatstaven. Dat is gespletenheid.’ ‘Ik fantaseer juist dat het mogelijk moest zijn, dat dat heel gewoon was allemaal onder alle mensen. Dat er over en weer lieve vrij-partijtjes mogelijk waren, zoals je een bosje bloemen meebrengt, elkaar een cadeautje geeft of nog eens rond gaat met een schaaltje bonbons. Grote mensen met elkaar, maar evengoed de kinderen van de buren met elkaar. Bijvoorbeeld allemaal tot de grens die Nol voor ons heeft uitgevonden. Grijns niet zo!’ ‘Ik lach om mezelf. Het viel me ineens in, dat je deze dingen moest kunnen opnemen in De Rechten van de Mens. Schrijf eens een brief aan de Verenigde Naties. Het recht op speelse vrijage, vrij | |
[pagina 124]
| |
van schuldgevoelens. Op grondslag van de naastenliefde.’ ‘Logisch! Ik ga jou toch ook niet tegen heug en meug een bonbon in je mond proppen of een sigaret laten roken? Maar eh... jij zou biechten. Wat staan we hier gek.’ ‘Vind je? Stap in. Maar je zou je eerst moeten uitkleden, want het zal smoorheet zijn. Wacht, ik start eerst de motor.’ | |
3Ze reden in het begin heel hard, om de warmte uit de auto te jagen. Daphne zat over de kaart gebogen. Haar wapperende haar raakte zo nu en dan Bobs rechterarm. Hij had de mouwen van zijn sporthemd opgerold. Daphne riep enthousiast de namen van allerlei heuvels, bossen en dorpen in de omgeving van Saint Cloud, die zij op de kaart las. Zij voelde zich leeg en moe, maar toch opgewekt en vol verwachting. Als je rijk bent, hoef je niet bang te zijn... dacht zij en glimlachte. Bob minderde vaart. Zij voelde, dat hij naar haar keek. Hij nam zijn rechterhand van het stuurwiel, streelde met de buitenkant van zijn vingers langs haar bovenarm tot in het korte mouwtje van haar jurk en klopte zacht op haar schouder. ‘We maken een rondrit door het groen, Bois de Fausses Reposes... zie je het? Viroflay, en dan het hele bos van Meudon rond naar Issy en dan over Montparnasse naar het hotel. Mooie kleren aan en eten bij La Mère Catherine op de Butte. Wandelingetje over de Butte bij avond, met onvergetelijk uitzicht over Parijs en dan dansen, spierpijn of geen spierpijn. Goed?’ ‘Goed.’ Daphne knikte plechtig. Ze reden door een stille laan. Bob remde voorzichtig. ‘Kinderen die zo begerig kijken, krijgen geen snoepje,’ zei Daphne. Hij lachte diep in zijn keel en trok haar met een wilde beweging opzij. Met zijn mond drukte hij haar hoofd achterover. Haar borsten waren warm onder de koele stof van haar jurk. Het was | |
[pagina 125]
| |
heel stil. In de auto klonk alleen het geluid van hun ademhaling en strelende handen. Na een poosje trok Daphne haar hoofd en handen terug en zei hijgend: ‘Als je me nu zo laat... dan blijf ik nog uren een beetje dronken van opwinding en verlangen.’ ‘Dan... dan laat ik je zo,’ zei Bob hees. Hij pakte haar hand en drukte die een ogenblik in zijn schoot. Toen startte hij de auto weer. Ze reden langzaam verder. ‘Leg je hoofd tegen mijn schouder, dan hoef ik niet zo hard te praten. Het wordt een lang verhaal.’ ‘Hoe langer hoe beter. Ik ben nu precies in de juiste stemming. Ondertussen kijken we naar al het moois. Rijd maar langzaam.’ Daphne ging nog wat gemakkelijker zitten en verzuimde haar jurk geheel op haar knieën te trekken en de knoopjes aan de halsopening te sluiten die Bobs vingers hadden opengemaakt. De jurk klapperde zachtjes aan haar hals en bovenbenen door de verkoelende wind. Zij draaide het raampje aan haar kant wat naar boven en duwde haar hoofd tegen Bobs bovenarm. ‘Toch niet je tekst vergeten?’ vroeg ze met een zoet stemmetje. ‘Nee. Tweestrijd, of ik je eerst nog iets zal vertellen dat er niets mee te maken heeft, of niet. Moet je er zo ondeugend zitten uitzien?’ ‘Ja. Daar moet je tegen kunnen.’ Zij lachte uitdagend en schoof haar jurk nog een paar centimeter boven het midden van haar bovenbenen en modelleerde een breed en diep decolleté. ‘Ik heb nog geen woord gehoord over de echte schouderbandjes van mijn hemd,’ zei ze pruilend. ‘En evenmin over de vormverbeterende afwezigheid van een onderjurkenbovenstuk. Maar ik heb 't allemaal wel gezien en er wel over gedacht!’ ‘Dan is het goed.’ ‘Schuif je jurk eens over je rechterschouder,’ bedelde hij. De auto stond bijna stil. Daphne deed wat hij vroeg en trok coquet haar rechterschouder op. ‘Daar moet ik van kiezenknarsen,’ zei hij ernstig. ‘Kijk nu maar voor je en vertel.’ Zij schoof de jurk wat terug aan haar hals en drukte een kusje op zijn arm. | |
[pagina 126]
| |
‘Ik neem nog wel wraak,’ zei hij en keek nog een paar keer voor hij begon te vertellen. ‘Ik heb je geschreven, dat ik met Alain heb gepraat over jouw brief met ontboezemingen over Liesbeth. Weet je, de lieftallige verloofde van Alain is net zoals jij en Liesbeth. Ik wilde je dat eerst niet vertellen, om je niet aan het twijfelen te brengen. Zij vindt gemiddeld één op de vijftig meisjes van ongeveer twaalf tot twintig jaar op die speciale manier aantrekkelijk. Met één op de vijfhonderd zou zij graag wel eens lief willen doen, soms heel erg graag. Dat heeft ze dan ook wel gedaan, meer dan eens, uit kameraadschap, vroeger, maar ook nu nog wel eens, nu ze echt van Alain houdt. Maar, bij haar is het luchtig, beslist niet in de sfeer van grote liefde en eeuwige trouw. Ik bedoel niet het liefkozen zèlf, maar de gevoelens ervoor en erna zijn luchtig, teder en luchtig.’ ‘Een heel lief verhaal.’ ‘Jij bent dus beslist niet abnormaal, maar wel bijzonder, zoals schilderen en musiceren niet abnormaal is, maar om iets te kunnen presteren wel bijzondere begaafdheid vraagt. Bijna iedereen is min of meer muzikaal... Op haar beurt kent de verloofde van Alain weer andere meisjes, ettelijke met trouwplannen en ettelijke die al getrouwd zijn, die ook wel eens zo'n amourette erbij hebben. Onder mannen is dat veel zeldzamer. Daar is het veel meer: alles of niets. Bij ons zijn de nuances veel beperkter. Wij jongens lopen niet gearmd en geven elkaar geen half-platonische zoentjes. Bij jullie gaat dit ongemerkt in elkaar over, van platonisch naar erotisch.’ ‘Het is heel lief van je.’ Daphne aaide hem zacht over zijn wang en haar. ‘Niet stoppen. Ik ben al zo dronken van opwinding. Zelfs dit goddelijke landschap heeft iets opwindends.’ ‘Ouderwetse schrijvers hebben het altijd over de zinnelijke bekoring van het landschap. Volgens filosofen is ook dit allemaal zingenot.’ ‘Lief van die filosofen. Ik wil je niet haasten, maar dadelijk zijn we weer thuis.’ ‘Ik haal adem. Zul je niet huilen als het verhaal te erg wordt? Claudine dus. Claudine Cuvelier, dochter van Antoine François Pierre Marie Cuvelier, musicus, veertig jaar, type goedig-ver- | |
[pagina 127]
| |
strooide kamergeleerde, naïef, vroom, gehuwd met Jacqueline met de mooie zwarte ogen, dochter van een muzikaal zakenman met wat geld, om de donder niet naïef, niet vroom, koket, zesendertig jaar, voelt zich als vrouw verwaarloosd door man die opgaat in de muziek. Claudine Cuvelier... Als ze op straat loopt heeft ze misschien al dat maskertje, maar thuis, min of meer onbespied, heeft ze dat hongerige en hunkerende, dat ik zo dikwijls zie, of meen te zien, in de gezichten van bloeiende meisjes van haar en jouw leeftijd, als ik belangstellend kijk... soms ook nog wel bij veel jongere meisjes, vreemde kinderen zo maar ergens, of meisjes die ik ontmoet bij vrienden en bekenden. Ik heb ook vaak gedacht, dat ik mij maar wat verbeeldde en dat dit verlangende, hongerige, soms zelfs flirtende kijken gewoon maar de uiting van belangstelling was van een kind dat een voor haar nieuw mens aandachtig bekijkt, en dat belangstelling dankbaar beantwoordt met een lieve glimlach of een gretig-onderzoekende blik... Ik heb natuurlijk proeven genomen. Bij kleine meisjes met gekke gezichten trekken, goocheltrucjes, of zo maar belangstellende vraag- en antwoordconversaties. Met grotere meisjes door hen iets voor te spelen, door samen piano te spelen, door “groot” met hen te praten over hobbies, over school, over grote mensen die je nog zo graag als kind behandelen als dat in hun kraam te pas komt. Zulke dingen vallen allemaal in goede aarde, maar toch was het vaak net of ze nog meer verwachtten, nu je eenmaal zover was met hen, iets dat meer emotie gaf, iets liefs dat je met je ogen beloofd leek te hebben en dat nu uitbleef... Als ik dan wel eens een broederlijke arm rond smalle schouders legde en dicht bij sierlijke oren wat poëzie fluisterde, voelde ik een vibreren van hoofd tot voeten en bij sommige meisjes kreeg je het gevoel, dat ze je zó om je hals hadden willen vliegen, met een zucht en een gebaar van: eindelijk... Je moet dit verhaal niet als grootspraak opvatten, alsof ik zou willen opscheppen over mijn succes bij ondermaatse meisjes. Ik ben een geziene gast bij verschillende kunstzinnige, of zo maar aardige families. Door mijn talent en leeftijd behoor ik in hoofdzaak bij de groten, bij de poppenkast, maar de meeste volwassenen vinden het “enig”, als je ook nog wat jongensachtig bent als achttienjarige en je lief-belangstellend met de jonge kinderen inlaat, | |
[pagina 128]
| |
die al te oud zijn om door iedereen vertroeteld te worden. Die grotere kinderen zijn meestal boeiender dan de volwassenen, hoe klinkend hun namen, titels en eretitels ook zijn, maar dat beseffen ze natuurlijk niet. Met veertien zijn die kinderen, vooral de meisjes, nog wild romantisch, gretig, avontuurlijk, hongerig, origineel, en als ze een béétje loskomen dragen ze nagenoeg geen masker. Maar met een jaar of zestien, zeventien krijgen de meesten dat gereserveerd-gladde-verstandige. Ze zijn dan zo helemaal doordrenkt van het feit, dat je met jongemannen moet oppassen, dat je veel reserve in acht moet nemen om respect te krijgen, dat er vaak weinig meer aan is. Als ze twintig zijn en niet meer onder moeders en tantes vleugels gaat dat, als ze niet totaal verkreukeld zijn, weer wat over; dan zijn ze weer romantischer en gretiger als ze hun straatgezicht niet ophebben. Wel wat gereserveerd maar niet meer bang. Natuurlijk zijn er hopen meisjes waar dit allemaal niet voor opgaat, maar ik spreek nu alleen over boeiende en bloeiende kinderen en die zijn dat het sterkst tussen hun twaalfde en vijftiende jaar. In die generatie vind je het grootste aantal wilde boskatten, aanhalige poezen, stoute droomsters, mysterieuze wezens vol poëzie, vol melancholie, vol onverwachte humor, vol originele dingen, vol verlangen naar onzegbare dingen. En ik geloof, dat als er in die jaren niets wezenlijks gebeurt, als er geen antwoord komt op al dat hunkeren, dat er dan iets sterft dat nooit meer zó terugkomt als het was... Verlangen is belangrijk. Vele wijzen hebben al beweerd, dat het verlangen naar iets mooier en inspirerender is dan het bezit van het verlangde. Maar als je dat consequent doorvoert, zijn straatarme mensen het gelukkigste en zou je ze dus in hun eigen dierbare belang zo arm mogelijk moeten laten... Niemand zou ooit moeten trouwen of kinderen krijgen. Het verlangen naar deze dingen is immers mooier? Ergens moet deze wijsheid dus mank gaan. Ergens moet een grens zijn, waar, dat weet niemand. Ik zie, dat veel van die originele meisjes, die je de eretitel Mens kunt geven, later glad en maskerachtig en nogal gewoon zijn, een beetje uitgeblust al, met veel minder dromen en idealen, dank zij “verstandig” zijn en worden. Als ze de liefde eindelijk beleven, zo goed en zo kwaad als dat gaat, gaan ze op slag kinderlijk doen met hun geliefde, troetelnaampjes zijn niet van de lucht, | |
[pagina 129]
| |
pruilen, kinderstemmetjes opzetten en de minnaar spreekt van “kindje, liefje, schatje, vrouwtje, engeltje”, ook al weegt zijn gade honderd kilo.’ Daphne schaterde het uit. ‘Ik begrijp niet waar dat allemaal heen moet, maar 't is een goed verhaal, zou jij zeggen,’ zei ze en drukte een kus op zijn arm. ‘Wat prachtig overal hè?’ Mmm. Ik was er bijna. Iedereen begint dus weer waar ze opgehouden waren toen ze pubertjes waren... Weet je, bij Claudine wilde ik ontzettend graag weten, of ik aan waandenkbeelden leed of niet. Ik weet, dat wetenschappelijk één zo'n ervaring niets zegt, de onze nu nog buiten beschouwing gelaten, maar voor mijn gevoel hing er veel van af. Wat betekende dat hunkerende kijken van Claudine? Was mijn veronderstelling juist of niet?... Een van de waanzinnige kanten van deze ervaring is, dat de moeder mij de tweede keer dat ik bij Cuvelier op bezoek was gewoon in de kring der familie zei, dat Claudine verliefd op mij was en dat wij daar toen met z'n allen, de slachtoffers inbegrepen, gewoon op gepaste wijze over gegrijnsd hebben. ‘Het land’ was verliefd op mij... over zoiets maak je met z'n allen rustig een grapje. Nu, ‘het kind’ is een vrouwtje zoals jij, nauwelijks een half hoofd kleiner dan haar moeder, met heupen en benen, iets te stevig misschien, maar waar heel veel volwassen vrouwen jaloers op kunnen zijn. En ze heeft geen borstjes, maar borsten, mooier dan die van haar moeder. Ze heeft alles al, zelfs een aantrekkelijke, trieste zoenmond en het enige dat ontbreekt is ervaring. Het fatsoen eist, dat je alle Claudines nog minstens zes jaar laat smachten. Maar goed, ik toonde dus mijn belangstelling, zond haar bewonderende blikken, was attent, moedigde haar aan om voor ons te dansen, mij haar lichaam en kunsten te tonen, maakte een paar foto's die ik je nog zal laten zien, en werd steeds nieuwsgieriger naar de inhoud van dat door mij veronderstelde verlangen. Die zaterdagmiddag was ik tijdig hij de Cuveliers. We hadden al afgesproken, dat ik met Claudine, het kind, zou gaan kanoën op de Marne. Cuvelier kwam pas met het avondeten. Claudine deed open. Zij zag er leuk uit in een veel te strak wit katoenen truitje met blauwe streepjes en een wit broekje dat de naam shorts eer aandeed, bedenksels van de kokette, niet-vrome mama Cuvelier. | |
[pagina 130]
| |
Ik kuste Claudine met zwier de hand en vroeg: ‘Wil mevrouw dat ik mij zó kleed of zo...?’ en wees naar haar en naar mij. Haar treurige mondhoeken vlogen omhoog, haar oogleden omlaag en terwijl ik haar hand bleef vasthouden zei ze verlegen: ‘Zo..., maar dan wit’ en wees naar mij. Ze wilde met een man op stap, niet met een joch in een kort broekje. Dus trok ik na de plichtplegingen mijn witte zeilbroek aan, wit shirt, greep handdoek en badbroek en snelde het avontuur tegemoet, mevrouw bij het dienstmeisje in de keuken achterlatend met grootse kokkerelplannen. De Cuveliers wonen in een buitenhuis, niet groot, niet klein, met een tamelijk lange, wild begroeide tuin die tot aan het water loopt. Het snellen werd halverwege al minder en bij het prieel was het stapvoets gaan al vertraagd tot schrijden. Ik maakte mijn complimentjes over haar lieftallig uiterlijk, de zon scheen, de vogels floten, de sfeer was vol zoete romantiek. Bij het prieel aan de waterkant legde ik mijn arm rond haar schouders, losjes, ik kon nog alle kanten op met die arm en zei zoiets van: ‘En dit is zeker je droompaleisje?’ Zij knikte en stapte binnen. Ik keek rond, nog steeds met mijn arm om haar zacht trillende schouders en zei zoetjes, terwijl ik over het water keek: ‘En waar droomt de prinses dan van?’ Zij keek ook over het water en zei zachtjes: ‘Is dat zo moeilijk te raden?’ Ik lachte en noemde het halve woordenboek op, alle dingen waar kleine meisjes van kunnen dromen, tot jonge ridders met kastelen en wilde paarden toe. Toen ik haar aankeek staarde ze snel naar de grond. ‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg ze. ‘Omdat ik belang stel in je. Ik wil het erg graag weten.’ Ik drukte een beetje met mijn arm. Met de punt van haar witte tennisschoen schreef ze BOB op de vloer. Ik lachte en zei, dat ze me voor de mal hield, dat ze nog veel te klein was om over zo'n ouwe vent als ik te dromen en wat ze dan wel droomde, als dat zo was. Zij kwam meteen tot de zaak en zei, dat ze me dat zou vertellen als ik het tegen niemand zou zeggen en haar een kus zou geven, zou omhelzen. ‘Accoord,’ zei ik en gaf haar een kusje op haar wang, zo van opzij, maar zij schudde energiek haar hoofd en zei: ‘Een echte omhelzing, zoals aan het eind van een film’ en ze keek me niet aan, bloosde en hijgde een beetje van emotie. Ik protesteerde nog wat, bracht haar ouders in het geding, eiste | |
[pagina 131]
| |
ook van haar kant strikte geheimhouding en toen kwam de eerste kus. ‘Je moet me eerst lief in mijn ogen kijken... en dan heel langzaam... en je armen om me heen.’ Zij maakte er meteen een soort balletuitvoering van. Ik kuste haar lief, zacht, eerbiedig, maar zij begon te snuiven, knelde haar armen om me heen en drukte zich van onder tot boven tegen mij aan. Toen ik mijn mond wegtrok had ze haar ogen dicht en zei: ‘Encore’. Na de tweede kus maakte ik mij los en zei: ‘Vertel me nu wat je droomt.’ Claudine keek naar de grond, pakte mijn hand en zei, ontzettend ernstig: ‘Hiervan’ en streek mijn hand over haar spannende truitje. ‘Schrik je daarvan?’ Ik zei, dat ik daar erg van schrok, dat ze toch wel wist dat ze te jong was voor zulke dingen, dat ik als niet-katholiek niet zou willen beweren dat het slecht was om over zulke dingen te dromen, maar dat haar ouders, de pastoor, de Lieve Heer en alle de Heiligen toch wel erg onthutst zouden zijn, vooral als zij, Claudine, dan ook nog probeerde om die verlangens nu al te verwezenlijken. Zij stond met afhangende schouders en gebogen hoofd voor me. ‘Huichelachtige schoft,’ mompelde Daphne. ‘Wat zeg je?’ ‘Huichelachtige schoft!’ riep Daphne luid, en toen, wat zachter: ‘Ga verder.’ Bob stuurde juist door een scherpe bocht. Toen hij snel opzij keek zat zij te schuddebollen als een bezorgde moeder. ‘Claudine zei tegen de huichelachtige schoft, dat ze alleen maar fantaseerde over hoe het zou zijn als we getrouwd waren, zij en ik, dat is toch geen zonde? Hoe we het huis zouden inrichten en hoe we veel gelukkiger zouden zijn dan haar ouders, en hoe het zou zijn als we de eerste avond eindelijk alleen waren... God, zoals ze dat stond te prevelen in dat groen beschaduwde prieeltje bij het water. Zo goddelijk openhartig!’ Hij bootste de stem van Claudine na en zei: ‘En dat we dan zouden spelen, dat ik helemaal niet wilde en dat jij heel wild werd en toch alles deed wat je maar wilde en dat we elkaar zachtjes beten en krabden, zo heerlijk was alles... En een andere keer speelden we dat jij helemaal niet wilde en dan deed ik heel woest. Dat is toch allemaal niet erg? Als we op ballet dansen vertellen we met ons | |
[pagina 132]
| |
lichaam soms ook verhaaltjes over de Liefde. Als jij me zou strelen, zouden je handen ook verhaaltjes vertellen. Maar je vindt mij te klein en te dom, je lacht me uit, je vindt me lelijk, je stelt alleen belang in wat ik doe, niet in wat ik ben.’ Ze reden nu door een brede rechte laan. Bob keek een ogenblik opzij en zag Daphnes ogen groot en donker, gespannen en enigszins verontwaardigd. Zijn blik gleed over haar lichaam. ‘Ze leek zo roerend op jou. Ze heeft zelfs haar halflange haar, precies het jouwe op een negatief, voor haar gezicht geschud en staarde naar haar voeten. Wat zou jij gedaan hebben in mijn geval?’ ‘Ik zou haar in mijn armen genomen hebben, heel lief en wild, getroost en vergeving gevraagd hebben voor mijn grofheid.’ ‘Maar dat zou alleen haar hartstocht hebben gewekt,’ zei Bob om haar te plagen. ‘Kwezel!’ ‘Niet zo kattig, anders durf ik niet meer verder te biechten.’ ‘Hé, niet stoppen!’ ‘Wie zegt dat ik stop? Ik sla alleen dat rustige weggetje in. En wie zegt, dat ik haar niet getroost heb?’ ‘Je ziet toch dat dit weggetje doodloopt?!’ ‘Ach.’ Hij remde. De motor sloeg af. ‘Plaaggeest. Rotjongen!’ Zij trok hem onzacht aan zijn haar, zoende wild zijn mond en beet hem in zijn onderlip. Zijn handen vlogen van het stuurwiel naar haar lichaam, maar zij weerde hem krachtig af en zei: ‘Als je niet direct doorrijdt stap ik uit en ga lopen. Toe, vertel verder en rij door.’ ‘Ja, goed, stap uit,’ zei hij hees. ‘Zie je ook dat daarginds een verdomd goed plekje is om neer te rollen? Jij rent weg en ik zal je vangen. Toe nou!’ Daphne schudde energiek haar hoofd en klemde haar lippen vastberaden op elkaar. ‘Maar ik heb zo'n zin!’ ‘Je moet een man nooit te veel geven, zegt mijn moeder. Je bent een veel te verwend jongetje. Achteruit en doorrijden.’ ‘Je plaagt me onnodig.’ ‘Ik plaag je, maar niet onnodig.’ Zij trok vinnig haar jurk op | |
[pagina 133]
| |
haar knieën en begon de knoopjes bij haar hals dicht te maken. Bob haalde zijn schouders op, zuchtte, startte de auto en reed wild achteruit terug naar de weg. Zwijgend reden ze door een glooiende groene tunnel. Onderaan de weg was een spoorwegovergang. Met gillend lawaai van de banden kwam de auto voor de gesloten bomen tot stilstand. ‘Als je verder vertelt krijg je een zoen,’ zei Daphne onbewogen, ‘en dan zal ik ook mijn jurk weer mooi doen.’ Bob staarde donker voor zich uit. Toen de trein voorbij was zei hij ernstig: ‘Moet dit nu echt zo? Moet ik zo geplaagd worden?’ ‘Misschien. Maak me nu niet aan het huilen.’ ‘Leg je hoofd weer tegen mijn schouder, dan vertel ik verder. Jaloerse kat!’ De laatste woorden vuurde hij fel af. Met een ruk draaide ze haar gezicht naar hem toe. Haar ogen vonkten. Bob stak zijn tong uit. Zijn blik werd zachter. Hij bootste haar stem dwaas na en zei: ‘Mag ik alsjeblieft jaloers zijn? Mag ik alsjeblieft een kind van veertien zijn?’ ‘Rottige Iwan. Dat zal ik hem inpeperen! Kijk niet zo, anders ga ik janken.’ Ergens riep een barse mannestem: ‘Allo-o-o! Avancez!’ Het was de baanwachter, die door het raampje van het seinhuis ongeduldig wenkte en schreeuwde. Bob en Daphne barstten tegelijk in lachen uit. Toen de auto het tweede spoorhek gepasseerd was, schoof dit achter hen weer dicht. Daphne ging verzitten en schoof haar jurk terug omhoog tot dicht bij haar middel. ‘De warmte is een mooi excuus,’ zei ze en lachte zacht. ‘Zie je ze goed?’ ‘Als ik recht vooruit kijk neem ik je benen nog net in mijn ooghoek mee. Mieters. Maar voor de borstpartij moet ik opzij kijken. Is ook opwindend.’ Zij opende gehoorzaam haar jurk, rekte zich uit en kuste hem stevig achter in zijn nek. ‘Eigenlijk moest ik je krabbelen, vanwege dat jaloerse kat!’ ‘Bijt dan maar zachtjes. Eventjes, anders sta ik niet voor de gevolgen in.’ Zij drukte haar tanden in zijn nek op dezelfde plaats waar ze hem | |
[pagina 134]
| |
gezoend had. Hij kreunde. Haar hand aaide ondeugend langs zijn lichaam en door zijn schoot. Daarna ging zij op haar gemak zitten met haar hakken op de rand van de zitting en haar knieën wijd in de lucht. Toen ze een dorp naderden liet ze haar benen weer zakken. Ondertussen vertelde Bob verder. ‘Ik zei dus tegen Claudine, dat ik haar wel heel lief en zelfs verleidelijk vond, maar dat ik al een meisje had waar ik ontzettend veel van hield, dat de verhaaltjes met mijn handen voor haar gereserveerd waren, en meer van zulke degelijke kost, maar dat bovendien dit verhaaltjes vertellen met de handen tot de verboden vruchten behoorde, met tuchtschool, gevangenis, vagevuur en de hel op de zeer nabije achtergrond. Daarop keek ze me even vuil aan als jij kunt doen en zei: “Merde” en dat zij lak had aan al deze instellingen als ik het precies wilde weten en haar ogen zeiden, dat ik best een keertje lief voor haar kon zijn. Toen heb ik haar in mijn armen genomen en gezegd, dat ik dat wel wilde zijn, maar alleen op voorwaarde dat zij het goed tot zich liet doordringen dat dit alleen voor één keer kon zijn, dus tevens een afscheid, en dat ik daarna graag nog wat meer wilde horen over het onderwerp: waar dromen kleine meisjes van... Ze stemde in alles toe en leidde zelf mijn handen naar de plaatsen waar ze verhaaltjes moesten vertellen en ze vertelden daar heel lieve en wilde verhaaltjes tot Claudientje helemaal voldaan en moe was en toen gingen we zwemmen en in de kano varen.’ Daphne stootte hem aan en vroeg: ‘Hielden jullie alles aan? Ging je onder dat truitje en zo?’ Bob glimlachte en zei: ‘Met mij gebeurde er helemaal niets. Ik beweer niet, dat ik niet ietwat opgewonden raakte, maar zoals ik al zei: mijn handen vertelden verhaaltjes. Eerst over dat dunne truitje en over dat stoute echt Franse sportbroekje... Als Fransen zoiets maken zit het in 't kruis zo aangegoten, dat je inderdaad meteen ziet of er een meisje dan wel een jongen in zit. Daarna ging het truitje omhoog en daarna uit, allemaal rustig. Het sport- broekje schoof ik ook uit, maar haar piepkleine onderbroekje bleef aan. Ik zat op de vloer op mijn handdoek en zij zat en hing op mijn schoot. Mijn hoofd bleef boven haar middel, mijn handen deden de rest. Ze heeft wel twintig keer verklaard, dat het zo | |
[pagina 135]
| |
onnoemelijk heerlijk was geweest, dat haar hart haast uit haar borst was gebonsd, dat het heerlijker was dan alles wat ze ooit met zichzelf had uitgespookt bij elkaar. Toen we in de kano zaten kwam het vertellen op gang met behulp van nog wat aanhaligheid, ditmaal van de tenen om precies te zijn. Ze had één vriendje gehad, een buurjongen van haar leeftijd, waar ze de vorige zomer ontmoetingen mee had aan de waterkant. Wat hij deed, en volgens Claudine de meeste van zulke jongens met meisjes van hun leeftijd, kon je geen vrijen noemen, alleen wat stoeien en dan voelen. Dat voelen was wel een beetje opwindend, maar ook vernederend eigenlijk, vond zij. Al bijna drie jaar deed zij 's avonds voor het inslapen tamelijk regelmatig aan spelen met zichzelf met wilde fantasieën in vervolgverhalen. Verder keek zij gretig naar minnende paartjes, luisterde hongerig naar alles wat zij maar over deze dingen kon opvangen, observeerde aantrekkelijke jongens en mannen op straat, in de bus en waar ook ter wereld. Haar droomminnaars waren meestal niet jonger dan een jaar of zestien en geinspireerd op levende voorbeelden. Ze fantaseerde dan over huwelijksnachten en huwelijksreizen. Haar indruk was, dat éénderde van haar klasgenootjes precies zo was en deed als zij. De rest was achter in lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, of bijzonder onnozel, of zo maar dom en fantasieloos, of werd zo bezig gehouden met jeugdwerk en vroomheid dat ze niet aan leven toekwamen. Einde van de eerste acte. We moesten hard peddelen om nog op tijd thuis te zijn. Na een genoeglijke avond in de familiekring sliep ik de volgende morgen wat uit. Zoals ik al zei is Cuvelier vroom. Hij gaat elke zondagmorgen naar de mis, vergezeld van zijn dochtertje. Het dienstmeisje heeft die dag vrij en mevrouw blijft thuis, gaat geloof ik alleen met Pasen en Kerstmis naar de kerk. Op die gedenkwaardige zondagmorgen in het stille huis kwam ze mijn ontbijt op bed brengen en zichzelf erbij. Van de eerste zoen schrok ik, zo onverwacht kwam die en toen ze, net als haar dochtertje, mijn hand nam en ermee over haar borsten aaide, wist ik niet of ik moest huilen of lachen. Zij had zich mooi, geurig en nogal bloot gemaakt en ontpopte zich als een volmaakt verleidster, waar geen ontkomen aan was. Ik had natuurlijk zoals eenmaal de kuise Jozef kunnen heenvlieden naar badkamer of dak, maar de zeer bittere | |
[pagina 136]
| |
ironie van het geval maakte mij nu juist tot was in haar bekwame handen. En heel eerlijk gezegd: een straf was het niet. We kwamen beiden goed op dreef en zij steunde en stamelde van dankbaarheid en genot. Het is een bijzondere ervaring, als je zoveel dankbaarheid oogst voor iets wat je zo gemakkelijk afgaat, iets dat je toch over hebt. En extra bijzonder is het, zoiets wilds te doen met iemand die wel aantrekkelijk is, maar waar je per se niet van houdt...’ Hij keek opzij naar Daphnes gezicht. Zij luisterde met open mond en gefascineerde ogen. ‘Toen Cuvelier en Claudine thuiskwamen voelde ik me natuurlijk wel een cynische schobbejak. Als die brave Cuvelier nu ook nog homo was geweest en mij op zijn beurt had willen verleiden, zou het laatste prikkeltje schuldgevoel uit me verdreven zijn, maar zoals de zaken nu stonden voelde ik me wel wat vreemd. Cuvelier vermoedde totaal niets, maar 's middags, toen we in ligstoelen in de zon lagen en ik verstrooid mijn sporthemd wat verder openzette, zag Claudine de donkere vlek op de plaats waar mijn hals in mijn rechterschouder overgaat, een zoenplek die niet door haar was veroorzaakt. Ik bemerkte mijn fout ruimschoots te laat en zag Claudine, die mij toch al opmerkzaam en vreemd had aangekeken bij het tweede ontbijt, verbleken. Zij ging het huis binnen op een manier die nog juist mijn aandacht trok. Ik wil mezelf niet op de borst kloppen, maar ik begreep het gevaar en zei zoetsappig, dat Claudine, verliefd als ze nu eenmaal was, ernstig door mij teleurgesteld was, en nu plotseling wanhopig was weggegaan, en dat ik haar naging om wat met haar te praten. De brave Cuvelier lachte zoetsappig, maar de ogen van zijn vrouw flikkerden vervaarlijk. Zij vermoedde nu ook wat. Ik rende het hele huis rond, klom op het dak en zag Claudine, in een inderhaast aangetrokken witte jurk de weg afsnellen in de richting van de brug bij Nogent. Wat kon dat kind lopen! Ik reed sinds veertien dagen in deze Citroën. Het duurde eindeloos, voor ik haar had ingehaald. Wie zou geloven dat een kind van twaalf jaar van de brug ging springen uit liefdesverdriet? Geen hond! Jongens en mannen wierpen wel blikken op haar dansende borsten, maar een kind is een kind, nietwaar? Ik kwam in een rijtje wachtende auto's terecht, reed toeterend over het trottoir, raakte vast, sprong de | |
[pagina 137]
| |
auto uit en zette het op een lopen. En overal gezapige wandelaars met elf kinderen om zich heen, kinderwagens, sportfietsen, troepjes mensen die naar een roeiwedstrijd keken en zij rende als een hinde. Moest ik haar naam luid schreeuwen, zoals in films? Dan zou ze nog harder rennen. Had ik mijn trouwe paard maar onder me! Een meter of vijftig voor de brug kwam zij ook vast te zitten voor de ingang van een uitspanning waar een oploop was. Zij begon wild te snikken, zodra ik haar vast had. Ik had geen jasje aan, dus geen cent bij me, anders had ik een kano kunnen huren om ergens vlug een stil plekje te bereiken. Nu liepen we zwijgend de lange weg terug tot aan de auto, die nu geflankeerd werd door twee ongemakkelijk kijkende politiemannen. Ik het de preek geduldig over me heen gaan, kon me niet eens behoorlijk legitimeren, en aldoor hield ik Claudine stevig vast. Ze was mijn nichtje, zei ik en ze was ondeugend geweest, weggelopen. Haar ouders hadden mij gevraagd haar terug te halen. Na eindeloos geklets konden we eindelijk instappen en doorrijden. Bij de brug sloeg ze haar handen voor haar gezicht en huilde ontzettend. En overal mensen en drukte. Ik sloeg linksaf, het Bois de Vincennes in en vond na veel rondrijden een rustig lommerrijk laantje bij een grote grasvlakte waar we, in de auto zittend, meer dan anderhalf uur gepraat hebben, te veel om op te noemen. Zij moest dus begrijpen, dat ik niets om haar moeder gaf, maar dat deze net zo hongerig was naar precies hetzelfde als zij, Claudine, en dat dit weer kwam door een schuldeloos tekort van papa, die een kunstenaar was, een goed mens maar met wat erg veel aandacht voor zijn werk. Dat klinkt zo verteld erg simpel, maar ik moest heel wat praten. Over jou en mij, over de moraal, over de seks, over ouders en kinderen, over verlangen, droom en daad, over de miljoenen andere meisjes en vrouwen die ook niet altijd een man bij de hand hebben, over de miljoenen jongens en mannen, die geen meisje of vrouw bij de hand hebben. Zo is het dan allemaal nog goed afgelopen. Claudine houdt vol, dat ik haar leven gered heb en dat van haar moeder, die beslist haar voorbeeld gevolgd zou hebben. Mama is jaloers achtergebleven en papa componeert vrolijk voort. Ik heb nog vier keer in alle stilte contact met Claudine gehad, voor de nazorg, de laatste keer in gezelschap van Claire, de verloofde van Alain, die heel lief | |
[pagina 138]
| |
met haar heeft gepraat. Volgens papa Cuvelier is zij de laatste tijd zeer opgewekt en helemaal over haar kalververliefdheid heen. Ik heb de gelegenheid aangegrepen om te zeggen, dat we dat dan voorlopig maar zo moesten laten en dat ik maar niet meer kwam om Claudine niet aan de gang te maken...’ Daphne keek met half gesloten ogen naar de langzame film van het Bois de Meudon, waar Bob zigzag doorheen reed. ‘Hoe ging dat, met dat contact?’ vroeg zij plotseling. ‘Ik wachtte haar in het Bois de Vincennes op met de auto, als zij uit ballet kwam. Zij stapte daar dan ergens uit de bus. Ik had natuurlijk bij de school kunnen wachten, maar Parijs is net zo'n kletsgat als Lutjegast, vooral in zo'n wereldje met balletvriendinnetjes en schoolkameraadjes. Claudine schreef mij een briefje met plaats en uur.’ ‘Dreigde ze met nieuwe zelfmoordplannen?’ ‘O nee, dat niet. Ze had me nog zoveel te vragen.’ ‘Maar het liep op zoenen uit.’ ‘Dat mag je gerust wat vinniger zeggen. Och, in het Bois de Vincennes valt niet veel te zoenen met een fillette, althans niet voor mij. Zulke zoentjes zijn mij geen gedonder met de justitie waard. Maar ze is een keer foto's wezen kijken bij mij thuis. Ik had de concierge deugdelijk voorbereid, dat er een kind zou komen, het dochtertje van een mijner leraren.’ ‘Beest! Je hebt natuurlijk een schitterende collectie foto's van haar gemaakt, ik ken jou...’ ‘O. Nee, het zijn er maar een stuk of tien, wel goed inderdaad, op die zaterdagmiddag gemaakt, behalve dan die paar balletfoto's die ik in het bijzijn van de ouwelui maakte. Ik liet haar wat van ons zien en zo, om te bewijzen dat ik geen verhaaltjes had verteld.’ ‘En toen hebben je handen weer verhaaltjes verteld?’ ‘Voor het allerlaatst, ja.’ ‘Vond Claire haar een meisje van een op de vijftig of van een op de vijfhonderd?’ Bob grinnikte hoofdschuddend en zei: ‘Van een op de tweehonderdvijftig.’ ‘Was Claudine... hartstochtelijker dan ik?’ ‘Wilder dan toen jij twaalf was, ja, maar niet zo wild als jij nu bent.’ | |
[pagina 139]
| |
Zij keek hem ernstig aan. ‘Ik zal nog dagen lang om bijzonderheden zeuren. Trek nu niet zo'n vroom-afwerend gezicht, want zelf ben je dol op bijzonderheidjes, huichelaar. O, ik brand van nieuwsgierigheid naar die foto's. Desnoods huur je maar een brandweerauto om op het Île Saint Louis binnen te klimmen!’ ‘Ze zijn al in het hotel. Bezichtiging op mijn kamer.’ ‘Wist je dan... wist je dat je dit zou vertellen?’ ‘Ja. Ik hoopte het.’ ‘O. Zeg... met die nazorg, daarmee heb je mijn hart gestolen. Nee, echt. Dat vind ik aandoenlijk lief. Later word jij heilig verklaard. Sinte Bob, schutspatroon van de dinges, bloeiende, verlangende, eenzame meisjes tussen servet en tafellaken. Sint Bob de Dappere, Man van de Daad. Zeg...’ ‘Ja, zoet stemmetje?’ ‘Biecht je de rest nu ook? Anders word je nooit heilig verklaard later. Van de Bende van Iwan weet ik nu zowat alles, maar daarna...?’ ‘Vanavond de rest.’ ‘Komt niets van in. Er is best nog tijd.’ ‘O. Vanavond is het jouw beurt.’ ‘Pfff! Mijn biecht duurt maar vijf minuten.’ ‘Laat dan maar even horen, lief kind. Pas op, anders duikelen we van de weg. Goed, ik rijd nog wel even rond. Wat de Fransen “flirten” noemen sla ik voorlopig over.’ ‘Goed. Hoeveel meisjes, mijn zoon?’ ‘Twee, mevrouw de pastoor.’ ‘Leeftijd, mijn zoon?’ ‘Negentien en eenentwintig.’ ‘Hoeveel keer, mijn zoon?’ ‘Hoe kom je aan die wijsheid?’ ‘Van Sjef gehoord. Laat je niet afleiden. Hoeveel keer, mijn zoon?’ ‘Met het meisje van eenentwintig twee ontmoetingen in de zin zoals door meneer pastoor bedoeld. Zij is de dochter van een Amerikaanse generaal. Ik leerde haar op een bal kennen, een select bal. Verbroedering van de oude en de nieuwe wereld. Volgens de moraal van haar land en van haar stand vooral, dient de seks voor vrouwen alleen om onderdak te komen. De jongen met het | |
[pagina 140]
| |
grootste banksaldo en de beste vooruitzichten mag het meisje hebben, als er getrouwd wordt dan altijd. Een beetje flirten en heel beperkt vrijen is wel toegestaan om het jachtterrein te verkennen, respectievelijk de lust tot trouwen op te wekken... maar bind je als meisje nooit voor je de beste partij om je vinger hebt gewonden. Gevoelens dus maar opzouten tot het doel bereikt is, en daarna kalmpjes aan, want de moeder van je kinderen mag niet echt hartstochtelijk zijn.’ ‘Ik dacht dat je Amerikaanse meisjes zo afschuwelijk vond?’ ‘Dat zijn ze ook vaak, maar er zijn natuurlijk uitzonderingen.’ ‘Idioot! Was ze... hongerig?’ ‘Erg. Maar tevens geremd. Ik moest haar echt veroveren, onder de ogen van de generaal en de generaalse. We maakten een afspraak. Ik kreeg de sleutel van een atelier los van een bevriende baard. Ze gloeide nog na van het bal van de vorige dag. Ze wilde alleen maar eens fijn praten, zei ze, maar haar ogen en haar lichaam vertelden heel andere dingen. Het werd nogal een wilde boel, toen ze eenmaal haar bepantsering had afgelegd en in haar hemdje met mij danste. O nee, dat was later... God, waar hebben al zulke meisjes die werkelijk prachtige lingerie voor nodig, als er geen man is om te behagen en het echt niet in de pen is ook? Om zichzelf zo in de grote spiegel te bekijken en te dromen...? Eileen had er werkelijk geen idee van, wat minnekozen is of kan zijn. Zij was er volkomen door overdonderd, ze vond het een ontzettend mooie ervaring. Toen ze achttien was had ze een avontuurtje gehad met een haastig officiertje, zo'n affaire die totaal generaal een kwartier duurde, eerst een beetje opwinding gaf en dat was slechts de eerste vijf minuten van dat kwartier. Daarna tien minuten pijn, angst en walging, precies als in de boeken. Toen ik haar ontmoette dacht ze, dat alle fraaie verzen en lofzangen aan de liefde gewijd irreële propaganda was voor iets dat gewoon maar een dierlijk momentje was dat je zo nu en dan had, in de rustig kabbelende stroom van plichtplegingen en alle poëzie dodend fatsoen. Ze dacht dat het zoiets was als reclameplaten voor de aanwerving van soldaten: die stellen het ook mooi voor terwijl iedereen weet dat oorlog een aaneenschakeling van beestachtigheid en ellende is. Tegelijk verlangde ze sinds haar dertiende heel concreet naar seks, maar later | |
[pagina 141]
| |
bad ze dat verlangen meer en meer uitgebannen op aanraden van de dominee en de Morele Herbewapening: absolute reinheid. Mozes! Gewoon een ander zijn gezond plezier niet gunnen, schuw wegkijken van alles wat mooi zinnelijk en sensueel is... alsof je dáár de wereld mee verbetert, met de ander een plezier te ontzeggen waar je zelf te verkreukeld voor bent!’ Hij schreeuwde de laatste zinnen uit. Daphne nam haar hoofd weg van zijn schouder en applaudisseerde. ‘Hoeveel keer, mijn zoon, in dat atelier?’ ‘O..., eh, heel rustig ging bet. Twee keer, madame le curé, twee keer. De eerste keer na ongeveer een uur van weinig praten en veel doen, de tweede keer na een uur praten en een uur lief doen.’ ‘Alles, mijn zoon?’ ‘Ja, alles.’ ‘Was dat nu wel nodig? Het was toch een begin?’ ‘Wie zegt... Ja, alles. Ja. Het was zeer, zeer nodig. Eileen is een gewoon gezond kind, zoals er miljoenen in Amerika moeten rondlopen, met een leuke grote mond, een meer dan stralend gezond lichaam, flink, een beetje robuust, een beetje luid uit gewoonte, een gek mengsel van veel zelfbewustzijn, I am an American, en toch allerlei angsten en minderwaardigheidsgevoelens. Ja. Alles was nodig en alles was welkom. En het was mijn verdienste dat het mooi was en mooi bleef, en dat ze mijn handen en voeten eerbiedig kuste voor de mooiste ervaring van haar leven. Daarna kwam het bijna uit, want de ondergeneraal had ons stom toevallig gezien en de generaal werd argwanend. Wat je noemt een kiene vent, die generaal. Om zo te zien modern, vlot, eerder een groot zakenman dan zo'n ouderwetse snorremans. Ik heb hem bespied op het terras van Fouquet, vermomd met zonnebril en kleurig hemd. Hij had mij alleen in smoking gezien. Keek heel begerig naar de vrouwtjes, de vrome generaal, als de generaalse niet in de buurt was. Toen Eileen zes was, mocht ze zondagsmorgens niet meer eventjes bij papa in bed kruipen. Wat voor indruk geef je een kind daarmee? Toen ze tien was mocht ze niet meer op zijn schoot zitten. Daarmee suggereer je dat een man een beest is, dat elk moment los kan barsten, zelfs als het zijn eigen kleine | |
[pagina 142]
| |
dochtertje betreft, zodat dus het kleinste prikkeltje vermeden moet worden.’ Daphne lachte en vroeg toen ernstig: ‘Wist Eileen dat ik besta?’ ‘Ja. Zij wist, dat ik alleen maar een kameraad met beperkte mogelijkheden en geen huwelijkscandidaat was. Ze wist dit toen ze discreet naar dat atelier kwam en misschien was dat een van de redenen, dat het atelierfeest à deux zo spontaan slaagde. Geen krampachtige ideeën van: ik mag mij niet teveel laten gaan anders vindt hij me geen goede moeder voor zijn kinderen... We wisten ook, dat zij nog maar een week te leven had in Parijs en daarna: terug naar de States. Behalve vrijen wilde ze echt dolgraag veel met mij praten, maar om een zorgzame, argwanende moeder kwijt te raken, die het hoofd vol heeft van de gevaren die jonge meisjes in Parijs bedreigen, dat vereist nogal wat brainwork! Eileen had wel eens last van haar gal. Dank zij die gal kon zij zich dus weleens aan uitstapjes onttrekken en een uur of wat op haar bed gaan liggen. Dan boomden we uren... telefonisch. Ik verwaarloosde alles, die week, behalve jou. Tussen telefonades en geheime afspraakjes in afgelegen café's door zat ik jou te schrijven.’ ‘En je zei: twee ontmoetingen.’ ‘In de zin als door de pastoor bedoeld, ja! Lach niet. De natuur gooide roet in het eten, zoet roet, begrijp je, want het laatste spoortje angst-voor-de-gevolgen was op slag verdwenen. Voor het eerst van haar leven kwam de menstruatie zonder pijn. En wij dus maar bomen en handjes vasthouden. Stapels waandenkbeelden heb ik weggepraat. Volgens haar zeggen opende ik nieuwe werelden vol poëzie voor haar. Zij ging zich nu gereed houden om de liefde te verwelkomen als die kwam, zoals Rilke zich altijd gereed hield voor de poëzie en de inspiratie. Ik heb alle moeite gedaan een kamer in haar hotel te krijgen, maar dat zat stampvol Amerikanen. Dus ging ze de laatste avond tegelijk met haar moeder heel vroeg slapen omdat ze de volgende morgen vroeg zouden vertrekken, pakte haar koffer, nam een bad, maakte zich mooi en sloop om elf uur zeer omzichtig het hotel uit, naar een donker straatje om de hoek, waar ik in een taxi zat te wachten, gewapend met de sleutel van de baard.’ ‘Hoeveel keer, mijn zoon?’ | |
[pagina 143]
| |
‘Dat is enigszins onduidelijk. Drie keer in elk geval. Het werd heel laat. Om half zes met de taxi bij haar hotel.’ ‘Heeft ze gehuild?’ ‘Heel erg.’ ‘Jij ook?’ ‘Ik ook.’ ‘En gevloekt op de beperktheid van het leven?’ ‘Heel, heel erg.’ ‘Hoe moest dat nu met foto's maken?’ ‘Ik heb er een stel op straat van haar gemaakt, en in de achtertuin van een restaurant op Montmartre, en in het atelier. Ik had daar schijnwerpers gebracht.’ ‘Viel het licht niet uit?’ ‘Niet meer op dat uur.’ ‘Veel foto's?’ ‘Ja. Meer dan honderd.’ ‘Veel stoute?’ ‘Een paar tamelijk stoute.’ ‘Mag ik die zien?’ ‘Eh... ja.’ ‘Was Eileen wilder dan ik?’ ‘Eerst even wild. Bij het afscheidsfeest wilder.’ ‘Zon ik dat ook worden, later?’ ‘Vast en zeker. Erger wilder.’ ‘Heb je nergens spijt van?’ ‘Nergens.’ ‘Dan is het goed.’ Ze stonden al enige tijd stil in de berm van een afgelegen boslaantje. Bob had zijn arm rond Daphnes schouder gelegd. Zijn vingers speelden luchtig en verstrooid in de wijde halsopening van haar jurk. Nu schoof ze haar linkerarm rond zijn middel en drukte haar hoofd tegen zijn borst. Zij zuchtte diep en zei nog eens: ‘Dan is het goed.’ ‘Verschrikkelijk groot meisje... Heb je erge honger? IK heb je lege maag al een paar keer horen praten. Het is kwart voor zeven!’ ‘Lekker gek vrij leven. Geen afgepaste porties. Et alors?’ ‘Naar een kwiek eethuis rijden, daarna verkleden in het hotel. O, | |
[pagina 144]
| |
ezel!’ Hij greep energiek om haar gewillige lichaam heen naar het dashboard-kastje. ‘Hier zit de hele dag al chocolade in!’ Daphne trappelde met haar benen en samen schreeuwden ze van het lachen. Ze propten ieder een hele reep in hun mond. ‘Ik heb zin om je hele gezicht vol met bruin te zoenen.’ Daphne gaf hem een lik over zijn wang. Ze stoeiden en lachten tot ze beiden buiten adem waren en aten toen de derde reep samen op. Terwijl ze elkaars monden en wangen schoonpoetsten zei Daphne: ‘En hoe gaat het nu met Eileen?’ ‘Goed, dank je. Aan de nazorg heb ik nog een paar dikke brieven gewijd. Ik kreeg dikke dankbare terug. Ze heeft de Ware Jacob nog niet ontmoet, maar is vol goede moed.’ ‘Je hebt alvast één vriendin als je naar Amerika gaat.’ ‘Een geniepige opmerking. Amerika is een ontzettend groot land. Hier zit nog een vlekje.’ Bob likte aan de punt van zijn zakdoek en poetste in Daphnes hals tot op haar borsten. ‘En hier, kijk eens even!’ Hij wreef over haar bovenbenen. Daphne trok de zakdoek uit zijn hand. ‘Die hou ik vast maar,’ zei ze en woelde in zijn haar. ‘Als je zo kijkt sleur ik je de auto uit,’ steunde hij en drukte zijn mond in haar hals. ‘Ja, goed. Doe het meteen. Hier, door mijn deur. Zul je niet aan Eileen denken als je met me speelt?’ Hij lachte diep in zijn keel en zei: ‘Het was meer andersom. Kom, over dat heuveltje.’ Hij opende het portier aan Daphnes kant en keek door de voor- en achterruit. Het was heel stil in het bos op dat uur van de dag. ‘Zul je je gelofte aan Nol niet vergeten?’ ‘Helaas niet,’ fluisterde hij. Ze stonden eindelijk naast de auto en keken eerst nog even naar alle kanten. Toen tilde Bob haar als een kind van de grond en klom met haar tegen het heuveltje op. Zij knoopte ondertussen zijn gele shirt helemaal open, streelde zijn borst en kuste rusteloos zijn schouder en hals. Hij prevelde lieve woorden en speurde naar een geschikte plek. In de diepe schaduw, half onder een struik vond hij een hoekje hoog gras, waar eerder op de dag de zon had geschenen. Het was er warm en beschut. Toen hij stil stond, licht | |
[pagina 145]
| |
hijgend met Daphne in zijn armen, knoopten haar vingers op de tast zijn broek los, die hij stampvoetend uitdeed. Zij maakte bewegingen die beduidden dat hij haar los moest laten. Haar jurk en onderrokje gingen in één beweging over haar hoofd en fladderden neer in het gras. ‘We houden de broekwerkjes aan... als er onraad is zijn we zó weer aangekleed,’ fluisterde Bob. ‘Ga jij liggen... Goed?’ Bob knikte en strekte zich uit. Daphne keek enige ogenblikken naar hem met felle aandacht. ‘Hoor je m'n hart bonzen?’ vroeg ze. ‘Ik... ik kan nu al bijna geen adem meer krijgen, alleen maar van naar je te kijken.’ Toen trok ze haar hemd uit en ging languit op hem liggen, bedekte zijn gezicht met haar wilde haren, stak haar tong in zijn mond en wrong met duwende bewegingen haar schoot tegen de zijne. Zijn handen grepen gretig haar borsten, terwijl haar armen rond zijn lendenen gleden, die hij gewillig omhoog drukte. Het feest duurde maar enkele minuten, maar was zo meeslepend en bevrijdend, dat ze geen van beiden spijt hadden van deze kortheid. Ergens in de verte luidde een kerkklok, waardoor de stilte nog dieper leek, na het wilde kreunen en hijgen. ‘Dit... dit was weer heel anders hè? Net... de eerste druppels koffie uit een filter,’ zei Daphne buiten adem, toen zij helemaal voldaan was. ‘Jij was reuze... Dat mag je nog wel eens doen bij gelegenheid,’ fluisterde Bob bij haar oor. ‘Heb ik je fijn plat gedrukt? Jij was ook goed, toen je je bibs van de grond tilde, gô!’ Haar handen gingen strelend door zijn haar. ‘Ben ik niet te zwaar?’ ‘Nee, je mag daar altijd blijven liggen.’ ‘Wat voelt dat gek als je praat. Je lijkt net zo'n grote basviool.’ ‘Laten we ons weer aankleden. Je moet het lot niet te veel verzoeken. Eén stroper en we schrikken ons dood.’ Daphne gleed gehoorzaam van hem af en ging zitten. Zij wreef over de binnenkanten van haar knieën. ‘Kijk eens... aan iedere kant een purperen plek. Zou dat lang blijven zitten?’ | |
[pagina 146]
| |
‘Dagen en dagen. Iedere kenner ziet meteen hoe dat komt.’ ‘Plaagbeest.’ Zij kietelde hem in zijn zij. Ze rolden stoeiend om en om, tot er ergens een tak kraakte. ‘Waren we maar in ons botenhuisje,’ klaagde Daphne, terwijl ze haastig haar hemd aantrok. ‘Ja, wat doet een mens van huis te gaan.’ Bob trok met koddige haast zijn broek aan en knoopte zijn shirt dicht. ‘De verdere restauratie doen we wel in de auto.’ Toen Daphne haar jurk aan had sloeg hij zijn armen om haar heen en keek verliefd in haar ogen. ‘Draag je me terug?’ bedelde zij. ‘Doe het maar gauw, anders begin ik nog eens. Als ik er alleen maar aan denk hoe je daar lag...’ ‘Halverwege heb ik stiekem mijn hoofd opgetild en gekeken hoe je goddelijke lijfje en benen aan het vrijen waren. Het was een van de mooiste aanblikken die ik ooit zag. Kom.’ Hij tilde haar van de grond en droeg haar terug naar de auto. | |
4‘Vijf minuten vóór op ons schema!’ zei Bob en wees trots op zijn horloge. Na een wilde rit van Meudon naar de Boul' Miche hadden ze zojuist in een overvol Dupont Latin met moeite twee lege krukken aan het comptoir veroverd. ‘Mieters!’ Daphne zag in de heldere spiegel tegenover zich, hoe haar ogen straalden en haar wangen gloeiden. De snelle rit had een gevoel van diepe vreugde in haar gewekt. Bob maakte overdreven smekende gebaren naar een van de goedlachse diensters, die bedrijvig achter het comptoir heen en weer liep met borden en schaaltjes. ‘M'sieur dame?’ De dienster boog zich naar hen over. Bob legde haar uit, wat ze wilden eten en hoe groot hun haast en honger was. ‘Chez Dupont, tout est bon,’ zei Daphne, toen de dienster de bestelling genoteerd had. | |
[pagina 147]
| |
‘Et chez Daphne aussi?’ Zij knikte glimlachend en streelde zijn hand. ‘Ik zat juist te kijken hoe gelukkig ik er uit zie. Zouden we echt over vijfentwintig minuten weer buiten lopen?’ ‘Het moet! En verkleden in tien minuten op de wijze van een oude filmklucht.’ ‘Helemaal verkleden, denk je eens in. Helemaal!’ ‘Maar al te graag denk ik mij dat in.’ Zij stak haar tong naar hem uit in de spiegel. De dienster legde papieren servetjes en bestek voor hen neer, gevolgd door een karaf wijn en een schaaltje brood. Bob begon meteen in te schenken en toen hij weer opkeek zag hij, dat Daphnes gezicht treurig stond. Hij hield haar het glas voor en zei: ‘Drink. Hoe en wat dan ook: drink.’ Daphne glimlachte triest, dronk en keek weer in de spiegel. Zij rilde en zei: ‘Als ik zo plotseling wijn drink, moet ik bij de eerste slok altijd even rillen, terwijl ik het heerlijk vind.’ ‘De heerlijkste dingen beginnen soms met rillen. Zeg het maar gauw.’ ‘Drie plaatsen links van je zit een van die twee jongens, die met hun rug naar ons toe aan ons tafeltje zaten, gisteravond, weet je nog? Het lijkt zo ongelooflijk lang geleden, dat met Micheline...’ Zij trok een stukje brood van een homp, maar at het niet op. Bob nam het uit haar vingers en stak het in haar mond. ‘Het is lang geleden. Je hebt zoveel meegemaakt sindsdien, meer dan anders in een maand. Voel je je nu een beetje schuldig, omdat je haar zo vergeten kon?’ ‘Hou op met zo in mijn ziel te loeren,’ zei Daphne kattig. ‘En wie zegt, dat ik haar vergeten kon?’ Bob draaide snel zijn hoofd naar links. Met grote moeite slaagde hij erin niet in lachen uit te barsten. Toen hij zijn gezicht weer in de plooi had, dronk hij zijn glas in één teug leeg en zei: ‘Ik zag een man naar ons kijken, die me aan je vader deed denken.’ Daphne haalde haar schouders op. ‘Die zit in Amsterdam landschapjes te kwasten.’ Zij rukte stukjes brood van het hompje en kauwde energiek. ‘Hoewel...,’ zei ze plotseling en staakte het kauwen. ‘Ach nee, onzin. Toen ik hem de laatste keer sprak | |
[pagina 148]
| |
zei hij, dat hij best mee zou willen. Ik heb hem, toen ik hier drie dagen was een enthousiaste brief geschreven.’ ‘Misschien heeft hij het in zijn hoofd gekregen om naar ons te komen kijken. Hij en ik hebben elkaar in jaren niet gezien. We moeten nodig eens bijpraten.’ ‘Spot er niet mee. Hij is een doodongelukkige, zielige man en ik hou van hem.’ ‘Weet ik,’ zei Bob geschrokken. ‘Bon appetit,’ zei Daphne, iets vriendelijker. ‘Pareillement,’ boog Bob. Ze aten zwijgend het snel opgediende maal. ‘Ik dacht, dat de Boul' Miche er nu verlaten uit zou zien,’ zei Daphne, toen ze naar buiten stapten. Voorbij het tamelijk volle terras was het een drukte van belang. Een dichte drom mensen was zichtbaar tussen het hek van het Museé de Cluny en een rij schiettentjes en raderen van avontuur. ‘Nee, het blijft altijd levendig hier. De Fransen houden van kinderlijk vermaak,’ zei Bob, toen Daphne reikhalzend naar de tentjes keek. ‘Kom. Je wilt toch nog wel?’ Daphne haalde haar schouders op. ‘Ik ben wel erg moe,’ zei ze. ‘Doe het voor mij. Je zult er geen spijt van hebben.’ ‘Goed. Laten we flink doorstappen.’ Bij een café, een eindje verderop, stonden groepjes mensen op het trottoir naar binnen te kijken. Er speelde een band en een helblonde vrouw zong voor een microfoon. Bob en Daphne moesten elkaar loslaten om vooruit te kunnen komen. Voor de bioscoop stond een rijtje mensen. Interdit au moins de 16 ans zei het bordje bij de kassa. Daphne keek omhoog naar het grote felle reclamedoek. ‘Kom, daar mag jij toch niet in.’ ‘Leuk hè, dat je hier met 16 jaar helemaal groot bent. Idioot land, Nederland. Als je 16 bent mag je trouwen met elke woesteling en naar bed en alles, maar niet naar films, waar ze eerst al van alles hebben uitgeknipt.’ ‘Goed zo! Lucht je hartje maar flink. Van mij mag je hier blijven. Hoor je dat? Negen uur!’ Bob lachte uitgelaten. Hand in hand renden ze het hotel binnen en kwamen een kwartier later weer te | |
[pagina 149]
| |
voorschijn. Toen ze ingestapt waren trok hij Daphne tegen zich aan, zoende haar hals en mond en zei: ‘Nog parfum ook! Weet je zeker, dat je kousen vastzitten? Laat eens kijken.’ Zij liet hem gewillig begaan en sloot haar ogen. ‘Ik heb slaap,’ zei ze verontschuldigend. Ze voelde zich doodop. ‘Blijf dan zo zitten, met je ogen dicht. Maar dan moet je ze ook echt pas open doen als ik ja zeg. Daarna ffft! weg slaap. Let op mijn woorden en zeg niet: dat doe ik altijd, of: dat kun je beter zelf doen.’ ‘Zo helder ben ik niet meer. Zeg...’ ‘Ja, blanke pit van me.’ Zij lachte zacht en zei toen: ‘Je moet je biecht nog afmaken, teer zieltje. Ik heb het gevoel, dat het ergste nog komt. Het meisje van negentien. Ik hou mijn ogen dicht en jij vertelt.’ ‘Niet helder!’ zei hij verontwaardigd. ‘Praatjesmaakster. Het ergste zei je? Och, in zekere zin. Het is niet zo'n mooi verhaal. Echt voor gevorderden.’ Hij startte de motor. Daphne legde haar hoofd tegen zijn schouder en vroeg: ‘Hoeveel keer, mijn zoon?’ ‘Eh... drie ontmoetingen, eerwaarde. Het begon, toen ik een week of wat hier was. Zij heette Françoise en was het vriendinnetje van mijn vriend Jean-Louis. Zodra we elkaar zagen, was er iets tussen ons. De brave Jean-Louis merkte niets en heeft ook nooit iets gemerkt. Niet mooi hè, het meisje van je vriend.’ ‘Ik doe wel een oogje dicht. Allebei trouwens. Heb je er spijt van, mijn zoon? Eerlijk echt berouw, bedoel ik.’ Bob lachte een beetje en zei: ‘Och. Ik weet het niet. Als ik aan Jean-Louis dacht wel. Maar schuldgevoelens, nee... Zoiets kan iedereen overkomen. Een gekke, onverklaarbare passie. Ze was niet mooi, Françoise, ook niet erg lelijk, maar nogal sexy. Ik heb haar heus niet nagelopen, eerder ontlopen, maar natuurlijk zagen we elkaar nogal eens. We deden wel eens een dansje, niets bijzonders, maar we wisten allebei dat, als Jean-Louis er niet was geweest... Op een avond zouden we met ons drieën uitgaan. Ik zou hen ontmoeten op Françoises kamer, omdat ik daar op dat uur toch in de buurt was en we ook in dat stuk van het quartier naar een fuifje zouden gaan. Op het afgesproken uur klopte ik aan | |
[pagina 150]
| |
haar kamerdeur, maar Jean-Louis was er nog niet. We wachtten en liepen zenuwachtig rond te drentelen. De atmosfeer in die kleine kamer was dik van de spanning en nog wat. En als ik niet keek, staarde ze naar mij en als zij niet keek monsterde ik haar van top tot teen. Er gingen vijf minuten voorbij. We zeiden banale dingen en keken uit het raam. Toen er tien minuten voorbij waren vielen we in elkaars armen en toen ik een kwartier binnen was vielen we op haar bed neer en al was Jean-Louis met een stengun binnen gekomen, het was niet meer te houden. Na een halfuur kwam hij aanhijgen met duizend excuses over zijn oponthoud. We geneerden ons allebei en de brave jongen bespeurde niets en we konden ook weer niet té bokkig tegen elkaar doen, anders zou hij juist vragen gaan stellen. We haatten elkaar de hele verdere avond.’ ‘Dus je maakte haar niet gelukkig?’ ‘Welnee. Er waren alleen tien minuten genot.’ ‘Wat was zij voor een meisje?’ ‘Eerstejaars rechten. Uit de provincie. Latijns type, mat bleekbruine huid, donkere kollenogen, te grote neus, te grote mond, te grote borsten, korte benen die een tikje krom waren, geen mooie benen, maar wel fascinerend op een bepaalde manier. Nogal een middeleeuws type. Als je naar die benen keek deden ze je denken aan de benen van iemand die veel paard heeft gereden en vandaar naar de volgende associatie il n'y a qu'un pas... Toen we elkaar een week later terug zagen, keken we weer even hongerig naar elkaar. ‘Morgenavond ben ik alleen,’ zei ze en ik mompelde dat ik kwam.’ ‘Maakten jullie het bont?’ ‘Nogal ja. Nadat ik de trap al halverwege afgedaald was, zijn we nog eens opnieuw begonnen.’ ‘Riep ze je terug?’ ‘Ik keek om. Zij stond er nog net zo. We staarden naar elkaar tot het licht uitfloepte. Zij drukte het licht weer aan. Toen liep ik naar boven en we begonnen elkaar weer uit te kleden, terwijl zij een beetje huilde en toch enthousiast meewerkte. Zolang we aan het vrijen waren was ze gek op me. Als ze daar zo druk mee bezig was kreeg ik het gevoel, dat zij dan in haar natuurlijke element was, zoals een vis in het water. Die tweede-tweede keer was zij nogal | |
[pagina 151]
| |
pervers. Ieder mens is dat ietwat, maar dit keer liet zij zich nogal gaan. Dat wekte mijn afkeer en dat gevoel, gecombineerd met verstandige overreding in de trant van: “ik heb toch een vrije wil?!” zorgde, dat ik er een dikke punt achter zette. Ik ontliep haar zes weken zoveel mogelijk. Toen was het Kerstvakantie. Jean-Louis raakte op een ander meisje verliefd. Ik sprak Françoise op de Boul' Miche. Ze vertelde dat Jean-Louis haar de bons had gegeven. Ik wenkte een taxi en we reden naar haar kamer. Dat was onze derde ontmoeting en tevens het echte afscheid.’ ‘Was zij zoals die Thea?’ ‘Ook, maar dan gepaard met een te grote hardhandigheid.’ ‘Een beetje is wel leuk hè?’ ‘Ja, maar het moet een aardigheidje blijven.’ ‘Zie je haar nog wel eens?’ ‘Een enkele keer.’ ‘Zou zij nog willen?’ ‘Een beetje wel. Maar het echte wilde willen is er alleen als zij voelt dat de ander ook wild wil.’ ‘Zij heeft misschien te veel, wat andere meisjes soms te weinig hebben.’ ‘Jij bent weer klaar wakker. Te klaar haast.’ ‘Er gaan allemaal lichtjes over mijn gezicht, zo grappig. En ik voel dat we stijgen. Zeg, wat noemen de Fransen flirten?’ ‘Jij bent werkelijk ontzettend helder. Aanhalig doen noemen de jongelui flirten. Als je in goed gezelschap bent, bijvoorbeeld op een dansfuifje bij de een of ander thuis met de ouwelui uit, dan kun je niet aldoor de brave Hendrik spelen. Dan moet je een beetje aardig zijn voor het een of andere meisje. Je zegt enorm veel complimentjes, je danst een beetje innig, je aait en zoent een beetje... dat hoort allemaal bij het sfeerscheppen en aardig zijn. Van wat je zegt en doet, tedere blikken inbegrepen, meen je nauwelijks iets. Je schept illusies, dat is meestal alles.’ ‘Ik zou dan nog uren nagloeien als ik weer naar huis ging, als een slechte lucifer. Gloeien niet na, staat er op de doosjes.’ ‘Dat nagloeien is ook wel eens leuk. De meeste meisjes van onze leeftijd en wat ouder vinden dat heerlijk. Beter iets dan niets. Als je zo'n fuif voor het eerst ziet denk je, dat dit in massaal in | |
[pagina 152]
| |
bedden tuimelen eindigt, maar daar vergis je je dan lelijk in. Het is gewoon maar spelen dat je een verliefd paar bent, zolang de voorstelling duurt. Als je weer buiten bent, is het spel gauw uit. Dit is heus niet allemaal onbevangen kinderlijkheid en gezond verstand. Er komt ook veel angst en jezuïtengekronkel bij, zo van: al barst je ook van begeerte, een beetje aanhaligheid is geen zonde en zolang je “het” niet hebt gedaan, heb je niets gedaan. Frankrijk is nog altijd een soort Rooms land, met alle gevolgen... De mensen worden opzettelijk dom gehouden en er is een officieel verbod om middelen te verkopen die de natuur en de techniek geven om niet aldoor vader en moeder te worden als je een beetje aan het vrijen slaat. Men is hier iets vrijer dan bij ons, maar alleen: iets. Flink zoenen op straat is hier al eeuwen gewoon, maar ik weet zeker dat er in ons land op stille plekjes, in bermen van wegen en zo, meer gebeurt dan hier. Als het donker is gaan alle squares en het Luxembourg op slot en wie wil vrijen moet naar huis of moet een kamertje huren. Dat iets vrijer slaat ook op de toegestane uitbarstingen zoals carnaval en zoals het feest van de studenten van de Beaux-Arts met uitkleedpartijen van meisjes en zo meer, maar daarna is iedereen dan weer een poos netjes. Die wilde feesten leveren flink wat gedwongen huwelijken en nieuwe aanvoer van eerste-communicantjes voor meneer pastoor op, en met die jonge kindertjes begint alles weer opnieuw: hel en vagevuur contra natuurlijke zinnelijkheid in de prille jeugd, daarna de twijfels in de puberteit, maar uit traditie toch later in de kerk trouwen, zodat het nageslacht weer opnieuw begint met onderwijs van nonnen, fraters, hel en vagevuur... Alain vertelde mij dat enorm veel vrouwen hier met drie, vier kinderen-onder-de-hoede-van-grootmoeder-of-buurvrouw in fabrieken werken, en dat werken telkens onderbreken voor het volgende kind, het vijfde, het zesde, het zevende, zonder dat ze enige notie hebben dat er al bijna honderd jaar middelen bestaan om die vloed van kinderen te beperken tot het aantal waar ze ook werkelijk voor kunnen zorgen. Het gevolg is, dat onnoemelijk veel vrouwen naar knoeiers en kwakzalvers gaan, die ongewenste zwangerschappen op levensgevaarlijke manier wegwerken, wat door vele mensen als moord wordt beschouwd. En er zijn veel meisjes die in de Seine springen omdat zij een kind ver- | |
[pagina 153]
| |
wachten. Zelfmoorden komen hier veel voor. Het is dus logisch, dat studentes en andere meisjes die wel eens nadenken, niet zo vlot zijn met zich te geven als je wel zou denken.’ ‘Gô, wat klimmen we nu! Heb je ver omgereden?’ ‘Een klein eindje, bijdehand meisje.’ ‘Zeg, ga jij wel eens naar woeste fuiven, waar meisjes uitgekleed worden? Ik zou dat best eens willen zien!’ ‘Als ik in een periode van heilige-werk-buien ben, blijf ik liever thuis. Maar ik ben wel eens wezen kijken naar wilde feesten en ga ook wel eens naar minder wilde fuifjes, daar heb ik je toch over geschreven? Dan “flirt” ik dus ook en troost het een of andere meisje, en mezelf, met onze eenzaamheid, en maak vergelijkingen met jou, die altijd in het nadeel van die meisjes uitvallen, omdat jouw ogen tien keer leuker stralen, jouw lippen veel romantischer verhalen vertellen ook en juist als ze zwijgen, en zo maar door. Au, heb ik die stompen verdiend?’ ‘Vast wel. Tegen die meisjes heb je het natuurlijk net andersom gezegd, logisch, behalve als ze je het vuur te na aan je schenen legden en jij dus romantisch ging doen over je verre geliefde Daphnis, Juliet etcetera. Nee, ik stompte omdat ik je ineens buiten zag lopen met telkens een ander meisje na de fuif. Dan is het spel gauw uit, zei je. Behalve natuurlijk voor speelse sentimentele Bob. Lach niet zo!’ Ze stonden al enige minuten stil voor de Sacré Coeur. Daphne hield haar ogen nog steeds gesloten. Bob nam haar gezicht tussen zijn handen en streelde het met zijn lippen. ‘Ik heb wel eens bang-lief-warmbloedige meisjes naar hun pension-voor-jonge-meisjes gebracht en in een gastvrij portaal of portiek zo'n beetje hetzelfde gedaan als wij plegen te doen, maar echt niet vaak, anders krijg je zo'n naam. Ik bedoel: zo'n meisje raakt dan zó ver heen, dat ik gemakkelijk alles had kunnen doen. Later realiseert ze zich pas, behalve hoe heerlijk dat vrijen was, hoe ridderlijk ik ben gebleven. Kom je haar dan een dag of wat later tegen, dan is de kans groot, dat ze zo weer wil beginnen, of nog erger, dat ze haar beste vriendinnen verklapt, dat die Bob zo'n safe lieve jongen is. Er zijn troepen lieve meisjes, die dit safe petting to climax dolgraag willen; de moeilijkheid is alleen dat de jongens niet | |
[pagina 154]
| |
te vertrouwen zijn. Dat is natuurlijk overal ter wereld zo. Als een meisje steeds moet denken: wat doet ie nou, wat gebeurt er... is haar climax niet half zo goed als in het geval dat ze zich helemaal vol vertrouwen kan laten gaan en alles om zich heen vergeten. Verder is het net als met de armoede: je kunt individueel wel eens een beetje goed doen in bepaalde gevallen die je pad kruisen, en dan moet je nog oppassen, dat je geen trotse armen krenkt. Met vrijen is dat net zo.’ Ze kuste een paar keer zijn zacht pratende mond. ‘Ridder Bob. Heilige Bob. Toch leuk, dat je ook wel eens onheilig doet, zoals met die Françoise.’ ‘De heilige Augustinus, toeverlaat van alle zwartkijkers had een, wat men noemt: onwettig kind. Leuk hè?’ ‘Fantastisch. Zeg... Noem eens een paar namen, van eh... klantjes. Ariane? Au!’ Hij schudde haar door elkaar, lachte en zei: ‘Schat! Ja, Ariane, en nog een paar meisjes uit de troep die jou heeft toegejuicht. Tevreden?’ ‘Voorlopig. Ik ga fijn naar alle bijzonderheden vragen, morgen en overmorgen en volgende week. Ben ik erg gek, dat ik het schattig vind, dat je zo lief kunt zijn voor andere meisjes?’ ‘Heerlijk gek. Aanbiddelijk gek.’ ‘Ik zie het voor me, jij met zo'n meisje door nachtelijk Parijs... je gaat steeds langzamer lopen. Maken ze dan veel leven, als de climax in zicht komt?’ ‘Meestal wel. Het zijn grote meisjes. Soms hadden ze al maanden zin moet je denken. Zullen we uitstappen? Aan mijn kant en dan eerst even naar de kerk kijken om je ogen aan het licht te laten wennen.’ In die tijd stonden er nog geen autobussen met zingende Nederlanders voor de Sacré Coeur. Het was er stil op dit uur van de avond. Er waren geen schijnwerpers. ‘De suikerbakkerstaart...,’ mompelde Daphne, in haar ogen wrijvend. Zij leunde, toen ze uitgestapt waren, met haar rug tegen de auto. ‘Begin nu niet meteen snobistisch te doen...,’ zei Bob plagend. Hij hield haar hand vast en trok haar mee om de auto heen. Daphne | |
[pagina 155]
| |
slaakte een kreet, ontglipte hem en rende naar de balustrade. Zwijgend keek zij, haar armen op de balustrade geleund, alle kanten op, naar het sprookje van nachtelijk Parijs in de diepte. Toen ze een poosje zwijgend gekeken hadden zei Bob: ‘Morgen zullen we ook overdag kijken. Dat is haast even adembenemend. Goed idee, dat ik dit gierig bewaard heb?’ Daphne zuchtte diep en knikte. Haar hand tastte naar hem. Zij sloeg haar arm om zijn middel. ‘Als het morgen helder is, gaan we ook op de Eiffeltoren. Er is daar een goed restaurant ook, op de eerste etage. Een beetje erg would-be deftig, maar wel goed. Er zijn nog zoveel verrassingen. In de dierentuin van Vincennes is ook een goede uitkijkplek. Dan zie je alles van de andere kant af. Daar wilde ik een zondag heengaan. 's Middags zie je er tout Paris met kinderen, net als in de Jardin des Plantes.’ Bob wilde haar meetrekken. ‘Nog even. Dan gaan we dansen hè? Zou ik het nog kunnen? Het is zo'n tijd geleden... En dan spelen we dat we spelen dat we op een fuifje spelen dat we een verliefd paartje zijn.’ ‘Dat moet dan reuze subtiel spel worden. Heb je het koud?’ ‘Een beetje, maar ik had geen zin in een saai vest.’ ‘Bravo. Je wordt al een echte Parisienne. Zullen we een paar straatjes om slenteren? Kom maar dicht bij warme Bob.’ Dicht tegen Bob aangedrukt keek Daphne nog een paar maal om over het panorama en zuchtte diep. ‘Toch heb je nog het meest gedroomd van zo maar hand in hand langs de Seine en door alle buurten en buurtjes slenteren...’ Daphne lachte. Zij wreef haar wang tegen de zijne en antwoordde: ‘Wat weet jij van mijn dromen?’ Met de armen om elkaar been liepen ze langzaam verder. ‘Mijn biecht bestaat alleen uit dromen, voornamelijk.’ Haar stem klonk ijl. ‘Toen ik een half jaar jonger was dan jij, had ik ook alleen dromen te biechten, voornamelijk, dromen en droomspelletjes. Weet je, dat ik op deze gewijde plaatsen mijn eerste biecht tegen Nol afstak, als jochie? Daar aan de overkant op die trappen zaten twee Engelse meisjes van een jaar of tien heel royaal met wijde knieën. Wel fideel van Nol, dat we er voor mijn plezier nog eens extra | |
[pagina 156]
| |
langs liepen, zodat ik op mijn gemak kon genieten... Ik was toen elf jaar. Toch wel dapper van een vader, als ik hoor hoe andere ouders zijn. Zelf vond hij er allemaal niets aan. Voor het eerst en laatst van zijn leven was hij toen dol op verhalen hoe andere kinderen het bont maakten en zo. Dat gaf hem het veilige gevoel, dat ik heus bescheiden en normaal was. Hij is gek op normaal. Net als Liesbeth heeft hij een geheim, waar hij niet ronduit over kan spreken. Te pijnlijk.’ ‘Misschien hebben alle mensen pijnlijke geheimen... Lach nog eens zo brommerig, dat is zo'n leuk gevoel.’ Zij drukte haar oor tegen zijn borst. ‘Als alle mensen eens eerlijk biechtten tegen alle mensen... Misschien was het voor sommige mensen dan het pijnlijke, dat ze helemaal geen pijnlijk geheim hadden. Hè nee, nu lach je veel te hard. Zachter en lager.’ ‘Het enig pijnlijke zou zijn, dat ze over iets dat ze zogenaamd altijd te mooi en te teer vonden om over te praten, stiekem altijd gedacht hebben als: lekker vies doen.’ Daphnes lach klaterde tegen de stille huizen. Ja, heus! zei Bob met overtuiging. ‘Als je Alain daarover hoort...’ Daphne ging plotseling rechtop lopen en trok Bob mee. ‘Marie du Vieux Montmartre!’ las zij hardop. ‘O-o-o!’ ‘La place du Tertre heet prinses Daphne welkom. Is het niet schat-tig allemaal?’ ‘Plaag me niet. Utrillo. O! Is dat daar de rue de Saules?’ ‘Trek niet zo, gulzigaard.’ ‘Wat zou je raar kijken, als ik niet meer gulzig was. Hè, 't is net of ik thuis kom.’ ‘Ik zou dag en nacht wenen, als je niet meer gulzig was. Maar de volgende keer doe ik gymnastiekschoenen en een turnpakje aan, is dat rennen, op mijn leeftijd!’ ‘Idioot. O, en daar!’ Ze draafden het pleintje rond en liepen het straatje in dat naar de steile trappen voert. ‘Het is hier een groot openluchtmuseum. Val niet naar beneden. Morgen zullen we onze namen in die muur krassen. Ik denk, dat | |
[pagina 157]
| |
ik zal proberen een handig bergpaardje te huren. Au, stomperd.’ ‘Waar is Le Lapin Agile?’ ‘Daarheen, de Saules door. Niet zo wild, anders schrikt het konijn en schiet de butte af. Stel je er niet te veel van voor, het ziet er uit als een boerenhuisje aan een dijk.’ Hun voetstappen kletterden door het stille straatje. Een paar eenzame wandelaars keken verbaasd en geamuseerd naar het dravende paar, waarvan het meisje onder het lopen alle kanten op keek en uitroepen slaakte. Toen ze hijgend voor het oude huisje stonden, waaruit vage flarden muziek opklonken, zei Daphne: ‘Dat je... dat je zo weinig tegelijk kunt doen hè. Ik wil overal kijken, ik wil dansen, ik wil...’ ‘Ja, dansen. Morgen zijn we hier terug. En je moet om twaalf uur rustig en alleen in je bed liggen, op twee oren slapen zoals ze hier zeggen, anders moet je in september eerst een maand in een sanatorium. Kom, we gaan met een bochtje terug, according to plan. Het blijft vannacht allemaal nog staan. Daarginds om de hoek, tegen die wijngaard, is het atelier van mijn vriend de baard, waar ik je van vertelde. Het ligt er bijzonder vrij, een laag gebouwtje met alleen een zolder, geen buren, geen concierge, geschapen voor discrete feestjes, van alle gemakken voorzien. Kom, langs die kant zie je meer Utrillo.’ ‘Die baard, is dat die geparfumeerde jongen, die zo eh... kijkt?’ ‘Ja. Hij lust ons allebei wel, als het daar om gaat. Maurice heet hij. Veelzijdige knaap. Schildert niet onverdienstelijk, maar het is kunst met een grote Pa bij hem. Zijn vader is een jaar of wat geleden overleden. Schatrijk. Heeft fabrieken en twee uitgeslapen zoons nagelaten. Maurice is het nakomertje. Zijn enige zorg is, niet door die uitgeslapen broers uitgekleed of onder curatele gesteld te worden. Hij leeft er vrolijk van. Wijdt zich geheel aan de liefde en de kunst. Dat atelier is zo maar een pied à terre van hem. Hij is dol op galante avonturen, eeuwen te laat geboren. Als hij je mag, is hij je graag van dienst zonder wederdiensten. Hij vindt mij amusant, omdat ik zo serieus ben. Er is een goede pastoor aan mij verloren gegaan, maar misschien is het nog niet te laat, zegt hij. Goed plekje hier hè? Donkerder bestaat echt niet.’ Daphne leunde met haar rug tegen een blinde muur en trok hem | |
[pagina 158]
| |
tegen zich aan. Ze zoenden elkaar hartstochtelijk. Bob drukte zijn lichaam krachtig tegen het hare. ‘Doe ik je geen pijn... dadelijk valt die muur achterover,’ fluisterde hij na een poosje. Daphne hijgde zacht en prevelde: ‘Ja, heerlijk, ik word helemaal dronken.’ ‘Er staat een man naar ons te kijken. Kom, anders ga ik je mooie jurk op de grond gooien en zo. Kom nu, dansen...’ Ze liepen langzaam verder en stonden telkens stil om elkaar te strelen en te zoenen. ‘De sterren van Parijs blinken in je ogen,’ fluisterde Bob toen ze voor het laatst stilstonden. ‘Ogen als nachtbloemen. Kom.’ Een zoete Engelse wals stroomde hen tegemoet, toen ze de dancing binnen gingen. ‘Dat is lief van die jongens,’ zei Bob bij Daphnes oor. ‘Zullen we eerst wat koele limonade drinken?’ Er dansten zes paren. Andere paartjes zaten in schemerige hoeken met de hoofden dicht bij elkaar. Een kelner leidde hen naar een tafeltje tegenover de band. Ze gingen op een kleine bank met hun rug naar de ingang zitten. ‘Weelderig is het hier niet, maar dit is de stijl van Montmert. Limonade dus.’ Daphne knikte en keek met opgetogen blikken rond, voor zij haar hoofd tegen Bobs schouder vlijde. Zij moest haar hoofd weer wegtrekken, toen de garçon het bestelde had gebracht en om geld vroeg. ‘Dat is toch nergens?’ vroeg Daphne, toen de man verdwenen was. ‘Nee, zelfs op terrassen niet, waar je zo weg kunt lopen. Niemand steelt hier van een garçon. Zelfs een inbreker die zojuist een offerblok van een kerk geleegd heeft, zal netjes zijn koffie betalen... Maar hier is dat anders. Sommige mensen dansen uren en bestellen maar één glaasje van iets. Anderen gaan na een kwartier weer weg omdat het hen niet bevalt. Nu hoeven ze niet naar de garçon te zoeken die, als je hem eindelijk gevonden hebt, zoiets zegt van: ik zal mijn collega waarschuwen die u bediend heeft.’ Daphne lachte luid, nam een slok uit haar glas en bood het Bob aan. Toen hij gedronken had vroeg zij: ‘Is mijn krasse grijsaard nog moe van het draven?’ | |
[pagina 159]
| |
‘Mijn knieën knikken nog, maar dat kan ook andere oorzaken hebben. Maar ik wil wel...’ Hij zette het glas neer en keek in haar ogen, die donker en glanzend waren in het rossige licht. Ze liepen met de armen om elkaars middel naar het dansvloertje. De band speelde een tamelijk langzame foxtrot. De eerste pasjes gingen houterig en er was een botsing, maar Daphne het zich niet ontmoedigen. Toen ze het vloertje rond waren zei Daphne: ‘Wij zijn wel echt de jongsten hè... Dat grijze mevrouwtje kijkt aldoor zo verbaasd naar ons, alsof ik in mijn nachtponnetje op blote voetjes binnengetrippeld ben. Kijk niet zo! Ik weet precies wat je gaat zeggen. Ten eerste dat je beter de jongste dan de oudste kunt zijn, en ten tweede: helaas, dat je niet in je nachtponnetje over je blote bastje danst... of zoiets.’ Haar gezicht vertrok in een overdreven brede glimlach. ‘Zoiets wel ja. Kijk niet zo! Niet zo... onsubtiel. We zouden toch spelen dat we zouden spelen dat we speelden? Het moet wel een heerlijk gevoel zijn, een nachtponnetje met helemaal niets eronder en dan dansen. Komt nog wel.’ ‘Wanneer?’ Haar lippen bleven half open staan en trilden. ‘Volgend jaar, op ons eigen privé-terrasje aan de Middellandse zee, met maanlicht en het silhouet van een palm... Dan dansen we de schemerige kamer binnen als we het niet langer kunnen uithouden en zinken neer. Als we helemaal voldaan zijn, van onze tenen tot ons haar, dalen we de trap af, die in de rotsen is uitgehakt, langs de steile helling die begroeid is met geurige exotische planten en dansen de zee in voor ons bain de minuit, even bloot en glad als vissen. En als we moegespeeld zijn in het water, draag ik je de trap op. De lucht is zo warm en zacht als fluweel. Je hoort alleen het gesjirp van een krekel en heel zacht het ruisen van dennen en palmen, en het murmelen van het water als in de tederste passages van La Mer van Debussy... We spelen onbezorgd als kinderen, tot we helemaal voldaan en moe zijn, en slapen tot de zon ons wekt.’ De band pauseerde. ‘En als we spelen, mogen we net zoveel geluid maken als we willen nog meer dan in Meudon, en alles mag, alles, alles...’ Daphne duwde haar gezicht in zijn hals, terwijl ze naar hun plaats liepen. | |
[pagina 160]
| |
‘Alles wat we in maanden hebben opgespaard.’ ‘En waar ik eeuwen van gedroomd heb.’ Bob hield haar zijn glas voor, maar zette het weer neer toen hij haar trieste glimlach zag. Hij legde zijn hand onder haar kin en keek onderzoekend in haar ogen. ‘Ik geloof het pas als ik het zie en voel,’ zei ze. Haar stem klonk nog steeds dromerig. ‘Volgend jaar begint Nol ons natuurlijk allerlei dingen te beloven, als we nog een jaar wachten... verleidelijke dingen misschien. Als we dan nog anderhalf jaar wachten ben ik zeventien, nog steeds erg jong in de ogen van wijze schuddebollen. Mijn moeder heeft me laatst bekend, dat zij zich herinnert, dat ze zin in vrijen had toen ze vijftien jaar was. Weet je hoe oud ze was, toen die wens in vervulling ging? Negentien! En weet je wat ze zei? Dat ze toen dolgraag nog een jaar of wat gewacht had. Ze trouwde toen ze een jaar of drieëntwintig was. Waarom ze niet met Nol of oompje Louis trouwde is nog steeds een geheimzinnig raadsel...’ ‘Ze had een voorgevoel, dat er later een jongen zou zijn, zekere Bob, die ze daarmee de dienst van haar leven bewezen heeft en zo gelukkig heeft gemaakt met haar lieve dochter, dat de engelen in de hemel met grote witte zakdoeken hun ogen zitten af te vegen van ontroering. Ook een zekere meneer Bill Shakespeare is helemaal van streek. Hij wil zijn Romea and Juliet herschrijven en eist terugkeer van Montparnasse naar de aarde. De fraaie boekentaal van het paar hoeft alleen maar wat aangevuld te worden en hier en daar omgezet in vinnige opmerkingen en uitroepen, zoals jô gek! idioot! en zo meer. Maar de gang van zaken! Ten eerste brengt Romeo niet de nacht door bij Juultje van veertien, haar tot de zijne makend in alle schouwburgen ter wereld, maar hij wacht tot ze vijftieneneenhalf is, nog onthutsend... Niet zo kijken.’ Hij trok zijn hand onder haar kin vandaan en maakte er een waaierende beweging mee voor haar ogen. ‘Ik ben jouw Romeo, niet Nol.’ ‘Maar Nol is zo machtig,’ zei ze met een trillend stemmetje. Bob lachte en pakte zijn glas. ‘Als hij dit hoorde zou hij nog honderd keer treuriger glimlachen dan jij. Machtig ja, maar | |
[pagina 161]
| |
zover gaat zijn macht niet. Ik heb je toch vanmiddag zo bloemrijk verteld over die bloeiende meisjes, die met zestien weer verkillen en afstompen? Vóór die tijd... tenzij jij van gedachten verandert. Dit is toch van ons samen? Moet ik zweren?’ Zij nam het glas van hem over, dronk en hield het voor zijn mond. Ze keken bij al deze handelingen elkaar ononderbroken aan. Toen hij gedronken had kroop ze nog dichter tegen hem aan en zei: ‘Ja, op je beide duimen.’ Hij maakte een grimas en zei: ‘Ik zweer op mijn beide duimen wat ik beloofd heb ook te zullen doen.’ Hij maakte zich los en stond op. ‘Gauw even een praatje maken met de muziek.’ Haastig beende hij over de dansvloer en legde zijn hand op de schouder van de pianist, die zat te improviseren. De drie andere musici hadden juist hun instrumenten ter hand genomen. Daphne zag, dat een bankbiljet discreet van Bobs hand in de zak van de pianist gleed, die met één hand doorging met spelen. Ze praatten eerst met de ernst van vaklieden en wisselden daarna nog een paar woorden met lachende gezichten. Terwijl Bob terugliep staken de musici de hoofden bij elkaar en praatten opgewonden. ‘We krijgen een paar goede foxtrots, Engelse walsen en geen musette,’ zei Bob, toen hij naast Daphne gleed en zijn arm om haar middel legde. Hij vertelde niet, dat hij tevens had verzocht, een bepaalde, nogal in de mode zijnde foxtrot, die het dansen van Daphne met Micheline had begeleid, zeer beslist niet te spelen voor ze vertrokken waren. ‘Lief...,’ prevelde zij en leunde met haar linkerschouder tegen zijn borst. Hij woelde met zijn lippen in haar kruidig geurende haar en fluisterde lieve woorden. De band begon de eerste foxtrot te spelen. Ze spraken nu geen woord meer, stonden eensgezind op en dansten drie dansen achtereen zó lief, dat iedereen naar hen keek, zelfs de andere verliefde paren. Maar tijdens de vierde dans bleef Bobs blik een ogenblik rusten op een eenzame man, die op een duistere plaats tussen de band en de deur naar hen zat te kijken, zijn ellebogen op het tafeltje en zijn hoofd in zijn handen gesteund. ‘Wat...,’ prevelde Daphne bij zijn oor. Zij danste met gesloten ogen en voelde, dat er iets haperde. | |
[pagina 162]
| |
‘Ik zie dezelfde man naar ons zitten kijken, die op de Boul' Miche daarstraks ook zo loerde. Hij lijkt op je vader.’ Bob voerde Daphne nog wat dichter naar de rand van het dansvloertje aan de kant waar de eenzame figuur in de schaduw zat, en stond stil. Daphne vertrok haar gezicht als een slapend kind dat niet wakker wil worden en zei met een klagend stemmetje: ‘Moet dat nu?... Alleen als er brand is mag je me storen.’ Terwijl ze dat zei en met tegenzin haar ogen opende, stond de man plotseling op en liep, enigszins wankelend maar tamelijk snel naar de open deur en verdween. Zodra Daphne hem zag sperde zij haar ogen wijd open, maakte een wilde beweging, rukte zich los, deed een stap naar de deur en sloeg haar hand voor haar mond. Haar gezicht, dat heel klein leek, zag doodsbleek. Zij aarzelde, keek om naar Bob en riep halfluid: ‘Pappa!’ Toen begon zij te rennen. Terwijl de muziek aanzwol liep Bob met snelle stappen naar hun tafeltje, nam Daphnes schoudertasje mee en rende haar achterna. ‘Daar gaat hij...,’ zei ze met een hoge, trillende stem en wees naar het eind van het pleintje, waar het straatje uitliep op een steile trap. Bob zag bijna even bleek als Daphne. Hij zag de man in het vage licht een ogenblik heel duidelijk. De figuur verdween in de schaduw van een geparkeerde auto en werd weer zichtbaar ter hoogte van het uithangbord van een restaurant. ‘Dus toch...,’ zei Bob. Hij haalde diep adem en legde zijn arm beschermend om Daphne heen, die klappertandde van schrik. ‘Misschien... misschien wil hij even tot zichzelf komen. Het leek net of hij vluchtte. Hier, je tas. Heb je het koud? Doe mijn jasje aan.’ Hij trok zijn jasje uit en hing het zorgzaam om Daphne heen. Zij staarde nog steeds verwezen naar het eind van het straatje, waar haar vader zichtbaar was bij het hekje naast de volgekraste muur. ‘Ik voel me zo raar. Hoelang zou hij ons al achterna zitten? Hij zal toch niet... Nee, dat is onmogelijk. Zou hij op de Boul' Miche een taxi genomen hebben? O, kun je Nol nergens bereiken?’ ‘Die zal nog niet terug zijn uit Calais. Trouwens...’ ‘Ik ben zo bang, dat hij je zal aanvliegen. Hij is soms zo driftig.’ | |
[pagina 163]
| |
Zij het zich met tegenzin door Bob meevoeren, die zijn arm om haar bevende schouders hield. ‘Hij zag er uit als iemand die veel verdriet heeft en nogal wat gedronken heeft. Kom, we gaan naar hem toe.’ Bob praatte wat rustiger en begon energieker te lopen. ‘Ik zal wel voorop gaan,’ zei Daphne. ‘Blijf jij dan eerst wat achter. Als je merkt, dat hij niet driftig is, kom je dichterbij. Hij is zo ongelukkig en ...het stikt hier van de herinneringen aan de tijd dat hij hier met mamma was, op de huwelijksreis. Op veertien juli!’ Zij stapte nu ook minder aarzelend. De bezorgdheid om haar vader won het van haar angst. ‘Ben je echt niet bang?’ fluisterde Daphne. Zij stond stil en wees. ‘Kijk, hij zit bovenaan de trap.’ ‘Bang? Ik voel me wel raar. In elk geval zal ik oppassen, dat we niet bovenaan die trappen slaags raken...’ Ze zagen, dat Arjen met onzekere bewegingen zijn pijp aanstak. Hij zat onder de lantaarn, die op het stoepje bovenaan de steile trappen stond, een krom zittende figuur, die een zo verlaten en moedeloze indruk maakte, dat Daphne Bob losliet en hard naar haar vader toeliep. Haar voetstappen kletterden over de stenen. Zij verloor bijna het jasje en moest het opnieuw over haar schouders trekken. ‘Pappa!’ riep zij hard en toen, terwijl ze naast hem ging zitten en haar arm om zijn hals legde zei ze nog eens, boog en ijl als een zucht: ‘Pappa.’ Ze gaf hem een kusje op zijn wang, die enigszins stoppelig en tot haar grote ontroering nat was van tranen. Met grote moeite beheerste zij zich en legde met een zucht haar hoofd tegen zijn borst. Hij nam de pijp met zijn rechterhand uit zijn mond en legde zijn linkerarm om haar schouders. Toen Bob achter hem stond staarde Arjen voor zich uit over Daphnes door lantaarnlicht beschenen hoofd heen naar het fragment met lichtjes bestrooid Parijs, dat vanaf deze hoge plek zichtbaar was. Het was doodstil. Vanuit de diepte klonk ergens de claxon van een auto en achter hen, op de place du Tertre riep een vrouwenstem: ‘Fiche-moi la paix, idiot!’ Arjen haalde een paar maal zuchtend adem, trok aan zijn pijp en toen keek hij half om en zei zacht: ‘Kom zitten...’ en gebaarde | |
[pagina 164]
| |
met zijn pijp naast zich. Ze pasten met hun drieën precies tussen de leuning die de trappen in twee helften verdeelde en het rechtse ijzeren hekje. Zo zaten ze enige tijd voor zich uit te staren. ‘Mooie vertoning,’ mompelde Arjen plotseling. Bob en Daphne schrokken beiden op. ‘Een grienende vader met een stuk in z'n kraag, die zedenmeester wou spelen. Het spijt me... dat ik jullie stoorde.’ Zijn stem was een halve octaaf lager dan die van Bob en klonk enigszins dik van de alcohol. ‘Ik heb een glaasje te veel op, maar ben nog goed bij m'n positieven. Ik wou me flink kwaad maken, maar het kwam anders uit. Heel anders uit. Dit was een ietsje moeilijk te verteren. Ik heb van m'n leven wel eens flikflooiende paartjes gezien, en 'k heb zelf ook geflikflooid, maar dit... dit was meer dan een mens kan verdragen. Eerst dacht ik, dat ik alleen maar gek was, maar iedereen in die tent keek met open mond naar jullie. Een paar wijven waren jaloers, maar sommige mensen hadden net als ik tranen in hun ogen.’ Hij lachte kort en schraapte hoestend zijn keel. ‘Ze mochten jullie wel geld toegeven. Dit... dit zal ik nooit vergeten. Ik ben 't er niet mee eens, maar jullie hebben me helemaal gek gemaakt.’ Hij tikte met het mondstuk van zijn pijp op Bobs arm. ‘Verstandelijk geredeneerd zijn jullie verrot tot in je gebeente, verstandelijk... God, de hele wereld is een verrotte bende. De hele wereld stinkt van verstandigheid.’ Hij mompelde een paar onverstaanbare klanken, kuchte enige malen en ging dan vrij luid verder: ‘Ik tart iedere zedenmeester om hier wat te durven zeggen, als ie gezien heeft, zoals ik jullie heb gezien. Gezien, ja meneer.’ Hij knikte een paar keer plechtig. ‘Jullie wisten niet dat ik daar zat?’ Het bleef een ogenblik stil. Toen zei Daphne zacht: ‘We hadden er geen idee van. Bob zag je het eerst. Hij meende je op de Boul' Miche al te zien, maar we hadden er geen idee van dat je hier was.’ ‘Als ik in jullie schoenen had gestaan, zou ik hard weggelopen zijn. Jullie komen me achterna!’ Zijn stem schoot uit. ‘Dat... dat vind ik nog meer om te snotteren eigenlijk. Ik was zo niet toen ik je moeder veroverde. Een grotere stiekemerd dan ik was moet nog geboren worden.’ ‘Het was Bobs idee, om je achterna te gaan.’ Arjen slikte enige malen hoorbaar. | |
[pagina 165]
| |
‘Weet je vader, dat jullie hier zijn?’ vroeg hij aan Bob. ‘Zo ongeveer wel, oom Arjen..’ ‘Hou jij zoveel van die meid van me?’ Arjens stem klonk schor. ‘Ja, oom Arjen. Heel veel.’ ‘Wij moesten samen eens praten.’ ‘Graag, oom Arjen. Ik weet ergens een brasserie, waar ze bijzonder goeie koffie hebben. Zullen we dan eerst Daphne naar het hotel brengen? Ze heeft slecht geslapen vannacht en het is over half twaalf.’ ‘Zul je niet kwaad worden op Bob. Hij is erg gewiekst met z'n tong, maar hij meent het echt niet oneerbiedig...’ Daphne tilde haar hoofd op en keek Arjen aan. Ze zag, dat hij zijn hoofd schudde en probeerde te glimlachen. Zijn ogen stonden donker. ‘Zit je in ons hotel?’ vroeg Daphne plotseling, terwijl ze hem bleef aankijken. Ze zag zijn gezicht vertrekken alsof hij een betrapte schooljongen was. ‘Ik zei toch al: groter stiekemerd dan ik moet nog geboren worden?’ Hij bracht de woorden er met moeite uit. ‘Je moet jezelf niet zo afkammen,’ zei Daphne op een toon of ze tegen een groot kind praatte. ‘Zat je vannacht op de loer? En je zag Bob en mij thuiskomen en naar één kamer gaan en er uren blijven, en dacht wat iedere grote domme vader zou denken. Maar je had het he-le-maal mis!’ ‘Daphne was erg verdrietig, oom Arjen. Ik ben bij haar gebleven om haar te troosten. U hoeft dit niet te geloven, maar we hebben elkaar nauwelijks een zoen gegeven.’ Arjen haalde snuivend adem en staarde voor zich uit. ‘Je... Je mag met me naar een dokter gaan, nu direct, om me te laten onderzoeken. Ik zou het afschuwelijk vinden, maar je zou tenminste zekerheid hebben, dat er niet gebeurd is wat jij denkt.’ Daphne huilde bijna, maar ze bleef hem strak aankijken, haar gezicht opgeheven in het lantaarnlicht. ‘Wie zegt... dat ik jullie niet geloof? Ik zou het niet gepresteerd hebben, maar als jullie op erewoord zeggen, dat Daphne nog steeds... maagd is... dan, dan zal ik jullie geloven, dan moet ik jullie geloven.’ Hij ontweek Daphnes felle blik en keek opzij naar Bob. | |
[pagina 166]
| |
‘Het is zoals Daphne zegt, oom Arjen. Op mijn erewoord. En als deze vakantie voorbij is... dan is het nog steeds zo.’ ‘Nou goed,’ zei Arjen met een diepe zucht. ‘Daar wilde ik nu juist met jou eens onder vier ogen over praten. Dit gaat boven mijn pet, maar dat zegt per slot niks. Jullie gaan helemaal boven mijn pet.’ Hij grinnikte, klopte zijn pijp uit en stond moeizaam op. ‘Ik zal mijn best doen,’ zei hij mompelend. Bob en Daphne sprongen overeind om hem te ondersteunen toen hij wankelde. Daphne gaf hem een arm. Zijn rechterhand steunde op Bobs schouder. Bob leek heel smal en knaapachtig naast Arjens forse gestalte. ‘Sinds wanneer ben je hier?’ vroeg Daphne. Toen ze eenmaal liepen werden Arjens stappen zekerder. ‘Sinds drie dagen. Ik zit vijf hoog. Tot vier hoog met de lift en verder lopen.’ Daphne zag zichzelf en Bob ineens voor het hotel staan, vierentwintig uur terug. Zij keek naar de place de la Sorbonne en zag een man op de stoeptreden van het Lyceum zitten. Een clochard, dacht zij. En toen ze zich enige uren geleden haastig verkleed hadden en in de auto stapten, was hij naar de place overgestoken en had aan het tête de station een taxi genomen en gezegd: volg die daar... Maar in het Parc van Saint Cloud was hij het niet geweest. ‘Heb je ons zien dansen, gisteren?’ Ze keek hem onderzoekend aan. Hij schudde zijn hoofd. Ze liepen voorbij het blauwgeverfde uitbouwtje van het café op de hoek. Hij keek daar met vreemde blikken naar en mompelde: ‘Weinig veranderd.’ Uit het café aan de andere kant klonk vrolijk gezang en handgeklap. ‘Heb je spullen meegebracht om te werken?’ Arjen knikte. Daphne drukte zijn arm zoals een moeder die haar kind bemoedigt. ‘Dat is goed. Ga je door naar het Zuiden?’ ‘Misschien.’ ‘Dat is goed. Daar heb je ruimte. Je hebt veel te lang opgesloten gezeten. Ik zal je een paar tentoonstellingen opgeven in kunsthandels op Montparnasse. Als je je haast kun je ze nog net zien. | |
[pagina 167]
| |
Daar zul je een reuze opdonder van krijgen. Dat heb je nodig!’ Bob luisterde ademloos toe. Bij het licht van een lantaarn zag hij, dat het enigszins rode gezicht van de man grijnsde en toen opzij keek, langs hem heen naar het gebouwtje van de finiculaire, waarbij de spieren in zijn gezicht bewogen of hij zou gaan huilen. Bob had Daphne nog nooit zo gehoord. ‘Dus je hebt nog wel een beetje vertrouwen in die ouwe knoeipot van een vader van je?’ Arjen mompelde het zachtjes. ‘Meer dan jij... in jezelf.’ Zij balde haar linkervuist in de lucht en zwaaide ermee of ze een troep rebellen aanvoerde. ‘Je moet veel vechtlustiger worden. Denk eens aan je dingen van twintig jaar terug! Als ik schilder heb ik spijt, dat ik geen vent ben, maar alleen maar een meisje, dat net komt kijken. Maar Jij ... jij hebt enorm veel meegemaakt. Neem alleen maar de paar dagen dat je hier bent. Je ziet de hele dag herinneringen. Je ziet ons. Je krijgt opduvels van jewelste. Pappa, dat moet door je heen slaan als een bliksem, dat moet je toch in je vingers voelen, eruit gooien op de een of andere manier, in de kleur van een boom, in een spanning, in, in... dingen die jij kunt!’ Ze stonden nu bij de balustrade met hun rug naar de auto en keken uit over het panorama van nachtelijk Parijs. Daphne had haar arm weggetrokken en gebaarde met beide handen. Arjen vloekte goedmoedig tussen zijn tanden en grinnikte. ‘Als we jou eens naar bed brachten inplaats van haar?’ zei hij tegen Bob. Zijn grote hand drukte zwaar op Bobs schouder. ‘Pookt ze jou ook wel eens zo op, die kleine heks?’ Arjen zei het met trots. ‘Bob werkt net zo hard als jij, toen je achttien was. Oom Louis heeft een portretje van je, dat je gemaakt hebt toen je achttien was, zo fris en krachtig, zo... nieuw. Als je het vandaag de dag instuurde voor een tentoonstelling, kreeg het vast een goed plaatsje.’ Arjen nam zijn hand van Bobs schouder en leunde met beide armen op de balustrade. Hij slaakte een diepe zucht, en zei: ‘Toen was ik jong en verliefd. Nu ben ik oud en moe, en ik heb een gezin om voor te zorgen.’ Daphne blies ongeduldig. ‘Oud en moe. Drieënveertig! O, ik weet | |
[pagina 168]
| |
best wat je nu denkt. Je denkt: wat weet zo'n snotkind van het leven... Weet zij veel hoe ik hier drie dagen en drie nachten heb lopen rommelen met pijn in mijn ziel van alle herinneringen?... Nee, pappa, ik weet best wat verdriet is. Ik weet best dat het allemaal ontzettend rot voor je is. Ik weet dat het godgeklaagd is dat een gevoelige man zoals jij... Nee, grijns nou maar niet zo. Je doet wel altijd zo stoer en bonkig en driftig, maar je hebt zo'n klein hartje en je bent zo trots en gevoelig als een kind.’ Zij snikte zonder op te houden met praten en veegde driftig met beide handen over haar ogen. ‘Je moet eerst eens aan jezelf denken en aan je talent. Dat gezin komt best in orde. Sjef houdt wel een oogje in het zeil, dat heb je natuurlijk al lang heel degelijk geregeld. Nou, ga nu maar met Bob praten. Stort je hart maar uit. Hij is erg lief, dat zul je wel merken. En ook erg degelijk.’ Zij liet Bobs jasje van haar schouders glijden en gaf het achter haar vader om aan Bob. ‘Je bent een meid van goud,’ zei Arjen met een haperende stem. Toen draaide hij zich om en liep heel rechtop en zonder wankelen naar Bobs auto. ‘On est trop doux,’ zei ze zacht tegen Bob en keek van hem weg naar de lichtjes van nachtelijk Parijs. ‘Gelukkig wel,’ mompelde hij. ‘Nous sommes tous trop doux.’ Het viel hem ineens op dat Arjens slobberige pak eruit zag, of hij er al die dagen in geslapen had. ‘Als we allemaal eens gingen slapen...,’ zei Arjen, toen Daphne naast hem op de achterbank ging zitten. ‘Geen sprake van!’ riep Daphne krijgslustig boven het ronken van de aanslaande motor uit. ‘Je bent in Parijs! Afgelopen met het leven in afgepaste rantsoentjes. Slapen kun je je hele leven nog, vind je ook niet, Bob?’ Zij wipte op en neer. ‘Ik blaak nog van energie. Daar gaan we,’ riep Bob. Hij keerde de auto en reed met fel knipperende koplampen en gierende banden de hoek om langs het pleintje de stille straat door naar beneden. |
|