De liefde van Bob en Daphne
(1955)–Han B. Aalberse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
[pagina 137]
| |
1Toen ze de schemerig verlichte trap naar de zolder beklommen, werd het geruis van de regen sterker. ‘Komt er heus nooit iemand in die kamer, behalve jij?’ vroeg Daphne, licht hijgend van het snelle trappen klimmen. Bob keek glimlachend om. ‘Een of twee keer per jaar ruim ik de boel grondig op en zet dan de deur open voor het nijvere vrouwvolk. Verder komt er niemand dan ik. Zelfs Nol heeft na de inwijding, vier jaar geleden, nooit meer een voet gezet in dat geheimzinnige hol van Blauwbaard’. Daphne lachte. ‘Wat is het hier warm’, zei ze, terwijl ze de zolder betraden. Bob legde zijn arm om Daphnes middel en leunde losjes tegen het hek rond het trapgat. ‘Daphne groet de dingen....’ prevelde hij. Zij liet haar blik ronddwalen door de grote ruimte, waar zij zich een jaar tevoren zo vaak had vermaakt. Aan de beide uiteinden waren enige kamers. Onder de schuine dakwanden waren lage kasten voor het opbergen van fruit. In een der hoeken stonden oude kamerschermen, kisten en meubelen. Door de zes koekoeken, drie aan elke kant, stroomde een grijs licht over de houten vloer, die rossig van kleur was. ‘Eerst even schommelen’, zei Daphne en rukte zich los. Zij droeg het strakke, felgroene truitje en de korte, wijde, geruite rok waarin hij haar van de veerboot had zien komen. Hij snelde haar achterna. Hun stappen en gelach weergalmden door het zoldergewelf. Aan een der hanebalken hing een schommel en schuin daarachter, aan een volgende balk, een stel ringen. Daphne wilde op de schommel gaan zitten, maar Bob sloeg zijn armen om haar heen en trok haar achterover. Hij knielde met één knie op de vloer, keek neer in haar vrolijke gezicht en zei lachend: ‘Eén bescheiden kusje, is dat te veel?’ Zijn ernstige ogen zeiden: Vind je de schommel leuker dan mij? Haar gezicht kreeg een verlegen uitdrukking. Zij sloeg haar armen om zijn hals en zoende heftig zijn wangen, ogen en mond. ‘Zo goed?’ fluisterde zij. Hij nam haar kin in zijn hand en glimlachte. Zij sloeg haar ogen neer. Toen tilde hij haar overeind en zei: ‘Zal ik je duwen?’ ‘Ja, heel hoog!’ Zij maakte enige dolle sprongetjes, alvorens op | |
[pagina 138]
| |
de schommel te gaan zitten. Met zijn handen op haar heupen trok hij haar achteruit en duwde haar hoog op, en daarna aaide en duwde hij haar enige malen beurtelings, wat zij met kleine kreetjes beantwoordde. Toen liep hij naar de ringen en maakte gymnastische toeren. Daphne schommelde rustig en keek aandachtig naar hem. Zij had een treurigheid in zijn ogen gezien, die haar onrustig maakte. Met welgevallen keek zij naar de bewegingen van zijn lichaam en ledematen. Hij droeg een lange, helderblauwe broek en een lichtgrijs shirt met lange mouwen. Hoger en hoger zwaaide hij aan de ringen heen en weer, terwijl hij ondertussen allerlei kunsten vertoonde. Plotseling liet hij op het hoogste punt de ringen los, belandde met een zachte plof op zijn tenen, liep in galop naar een der koekoekramen, dat op een kier stond en bleef daar enige tijd roerloos naar buiten kijken. Toen hij verderliep en een sleutelbos uit zijn zak haalde, liet Daphne zich van de schommel glijden en liep langzaam naar hem toe. ‘O, die kamer!’ zei ze, toen hij de sleutel in het slot stak. ‘Vorig jaar zei je, dat daar kostbare dingen in opgeborgen waren’. ‘Dat is ook zo. Zeer kostbare dingen. Nu even je ogen dicht voor de verrassing’. Hij drukte zijn hand tegen haar ogen, opende de deur, leidde haar voorzichtig binnen, sloot de deur en knipte een schijnwerper aan, die op een standaard was gemonteerd. ‘Nu ga je hier staan, zo, een, twee, drie.... kijk!’ Hij liet zijn hand zakken en hield die losjes onder haar kin, met zijn vingertoppen tegen haar keel. Daphne liet een langgerekt ‘Oooo....’ horen, dat in zijn vingertoppen trilde. ‘Hoe vind je jezelf?’ Zijn stem klonk nonchalant, maar zijn ogen waren met felle aandacht op haar gezicht gericht, terwijl zijn vingertoppen heel zacht haar hals streelden. Daphne staarde met open mond naar de drie foto's van zeer forse afmeting, die aan de muur naast elkaar hingen en door de schijnwerper helder werden verlicht. De linkerfoto toonde een ernstig kijkende Daphne en profil, de middelste een lachende Daphne en face, het guitige gezicht iets naar links gewend, terwijl de derde foto een dromerig glimlachende Daphne met het gezicht naar rechts en profil toonde. De drie foto's waren elk ongeveer een halve meter hoog en op alle drie was het blote bovenlijf, tweemaal en profil en eenmaal | |
[pagina 139]
| |
van voren genomen, voor meer dan de helft zichtbaar. Het waren zeer scherpe foto's, waarop alle glimlichtjes, tedere rondingen, licht- en schaduwplekjes van het haar, het gezicht en het bovenlichaam verbluffend helder te zien waren. ‘Hoe kun je het!’ zei Daphne half fluisterend. Ze hield haar hoofd scheef en wreef haar wang tegen zijn bovenarm. ‘Daar kun je alle klodderwerkjes van mijn vader voor cadeau krijgen’. Zij legde haar arm om zijn middel en drukte haar heup tegen de zijne. ‘Kom, kom....’, zei Bob lachend. ‘Het zijn maar foto's.... een beetje handigheid en routine, een beetje scheikunde en goede spullen, dan nog een weinigje geluk.... dat is alles’. ‘Zulke foto's heb ik nog nooit gezien, echt niet!’ Haar stem schoot hoog uit. ‘Dat is weer iets anders....’. ‘Ik sta er wel ongegeneerd op hè....’. Zij lachte gorgelend. ‘En of. Het oog van de camera! Gelukkig begin je geloof ik nu pas te zien, dat je een jaar geleden strikt genomen geen meisje meer was, dat alleen met een bad-broekje toe kon . Trouwens, in het begin was je wel erg verlegen met je miniatuur-heuveltjes-in-wording; toen hield je aldoor je schouders naar voren en maakte een hoop malle bokkesprongen om ze te camoufleren’. ‘Ach jij, plaaggeest, niks van waar’. Zij probeerde hem door elkaar te schudden, zonder haar ogen van de foto's af te wenden. Toen zij er wat dichter bij was gaan staan en de détails had geprezen (‘Dat kuiltje in m'n borst, enig.... die plooitjes in m'n vel daar bij m'n oksel.... de schaduw van m'n oogharen op mijn wangen, geweldig....’) zuchtte zij enige malen diep en keek voor het eerst de kamer rond, die buiten de lichtkring van de schijnwerper in een diepe schemer was gehuld. Het was een tamelijk laag vertrek met twee gevelramen, waarvoor dikke zwarte gordijnen hingen, die bijna geheel gesloten waren. De wanden, die met witgespoten asbest waren bekleed, weerkaatsten een vaag licht, waarin zij een lange, witgeverfde tafel ontwaarde, die tegen een der muren stond. Naast de tafel was een grote vaste wastafel met glimmende kranen en voor de tafel stond een zwart keukenkrukje. Haar blik gleed over het kastje met glazen deur- | |
[pagina 140]
| |
tjes, dat boven de werktafel hing en waarin potjes, witte bakken en andere materialen vaag zichtbaar waren, hechtte zich een ogenblik aan het dofzwarte vergrotingsapparaat, dat op de hoek van de werktafel was gemonteerd, gleed over de donkere vloer met de helder rode mat naar een grote, oude leren clubfauteuil tussen de ramen, waarvoor een laag tafeltje stond, waarop enige albums lagen. Zij draaide zich half om en zag naast een wandkastje van zwart hout een ouderwetse canapé staan, die met twee bontgekleurde kussens was opgevrolijkt. Naast de deur hing een rood brandblusapparaat. Plotseling, toen haar ogen geheel aan het vage licht gewend raakten, drong het tot haar door, dat er vele foto's rondom tamelijk laag aan de muren hingen. ‘Oòòò.... maak eens licht!’ riep Daphne en sprong weg naar een der muren buiten de lichtkring. Haar schaduw danste voor haar uit. Bob liep naar de ramen en schoof de zwarte gordijnen open. ‘Een kamer vol Daphnes!’ riep hij uit en maakte brede gebaren met zijn armen. ‘De beste heb je gezien, maar hier en daar zitten er bij, die wel grappig zijn’. Hij was naar haar toegelopen en nam haar linkerhand in de zijne. Zij liep ingespannen turend langs de foto's, waarvan de meeste iets groter dan een briefkaart waren. Zo nu en dan lachte zij nerveus of maakte grillige sprongetjes. Toen stonden ze voor een zeer grote foto, waarop Daphne in een omlijsting van donkere bladeren en takken naakt in het van opzij vallende zonlicht stond, met haar hemdje in haar omhoog geheven armen en haar lachende gezicht achterover geworpen. ‘Oòòò.... schobbejak!’ Zij porde hem onzacht in zijn zij. ‘Dat was, toen jij dat klikje hoorde’. ‘Dacht ik het niet! En jij zei, dat je een mooi diertje fotografeerde, gemene schurk!’ ‘Nou, en? Sprak ik de waarheid of niet? Wij mannen onder elkaar noemen dat: Daphne, zoals God haar geschapen heeft. Ben je tevreden over het mooie diertje? Je stond daar plotseling zo afgrijselijk goed, met die baan zonlicht van opzij.... en als je naar mij had willen kijken, had je precies tegen de zon in moeten turen. Kijk eens wat een fabelachtig licht hier langs je armen, heup en benen’. | |
[pagina 141]
| |
Zij keek hem snel aan en glimlachte moederlijk, toen ze zijn enthousiaste ogen zag, en richtte haar blik op de volgende foto. Met een klein gilletje boog zij zich voorover. ‘Dit is het blote hoekje’, zei hij. Deze foto was kleiner en toonde Daphne terwijl zij één voet optilde om in haar badbroekje te stappen. Zo was er nog een foto, met een storende, vaag zichtbare tak op de voorgrond, waarop zij met het broekje aan haar voeten stond, en een foto, waarop zij alleen een te kort hemdje droeg. Daarna waren er Daphnes in hemdje en broekje, Daphnes in jurken, bloesjes met rokjes, in overall, zwemmende, roeiende, springende, zonnebadende, ezeltje en pony rijdende, bloemen plukkende, bloemenkransjes rijgende, schaterende, lachende, glimlachende, dromerig en ernstig kijkende Daphnes, en Daphnes met een pleister op haar bovenbeen in een ligstoel. Terwijl zij dit alles ademloos verwerkte, kneep zij hem van tijd tot tijd hard in zijn hand, duwde hem met haar elleboog in zijn zij en maakte proestende en zoemende geluiden. Toen zij alle foto's twee keer bekeken had en weer stilstond voor de door de schijnwerper beschenen vergrotingen, legde zij haar armen losjes om zijn hals, duwde haar lichaam tegen het zijne, ging op haar tenen staan en heet hem zacht en speels in zijn neus en wangen, en daarna wat harder in zijn hals. ‘Gekke, gekke, gekke gekkerd’, zei ze hijgend. Hij sloeg zijn armen om haar middel en drukte haar stevig tegen zich aan. ‘Hoeveel zijn het er wel?’ vroeg zij en streek met haar wang langs de zijne. ‘Bijna honderd.... drie films van zesendertig. Ongeveer tien zijn er mislukt’. ‘En de nieuwe? Kun je die al ontwikkelen?’ ‘Als ik een film vol heb. Zal ik je eens laten zien, hoe het gaat?’ ‘Ja, leuk!’ Zij sprong op en sloeg haar benen om zijn middel. Zo droeg hij haar naar de werktafel, waar hij haar op de rand neerzette. Met veel animo liet hij haar de materialen zien, legde uit hoe een film ontwikkeld werd en hoe het vergrotingsapparaat werkte. Toen hij alles had uitgelegd, pakte hij zijn camera en sleepte de schijnwerper naar het plekje, waar zij met wiebelende benen op de tafel zat. Zij glimlachte en vroeg met een schalkse blik: ‘Moet m'n broek er nog op? Ik wen er al aan’. Zij zette de | |
[pagina 142]
| |
hakken van haar sandalen op de rand van de tafel en plaatste haar handen achter zich. ‘Prachtig’, zei hij, maar het klonk niet enthousiast genoeg. Hij pakte zijn belichtingsmeter. ‘Dit wordt wel een tijdopname, dus eventjes verstarren’. Toen hij had afgeknipt zei hij: ‘En nu de foto van de dag.... Daphne, kijkend naar de foto's van Daphne’. Hij zette haar op het eerste plekje neer en was lang bezig voor de situatie hem bevredigde. Daarna liet hij haar nog een keer met haar rug naar de drie vergrotingen staan, zodat er drie foto-koppen achter haar gezicht te zien waren. ‘En nu de bijzondere foto van de dag’, zei Daphne lachend en ging op haar handen voor dezelfde drie vergrotingen staan. ‘Dat gaat niet met tijdopname.... als de zon weer eens schijnt dan heel graag buiten’. Hij zette het fototoestel weg en liep snel op haar toe. ‘Maar 't is heel erg lief van je’. Hij drukte zijn gezicht in de zachte stof van haar broekje, sloeg zijn armen om haar lendenen en droeg haar zo weg naar de grote clubfauteuil, waarin hij haar ondersteboven neerzette. Zij verweerde zich lachend tegen zijn strelende handen en duikelde handig terug op haar voeten. ‘Je moet maar eens bij ons in de stad komen kijken’, zei Daphne, terwijl ze naar het raam liep en naar buiten keek. ‘Op je handen staan is erg in de mode op 't ogenblik. Jij hier in dat durpje bent niks gewend, daarom kijk je zo je ogen uit, maar in de stad....’. Hij lachte schamper en kwam naast haar staan. ‘Met zwarte gymbroeken aan zeker, of zo....’. Hij begon haar rokje in de korte pijpjes van haar broekje te stoppen. Daphne schaterde. ‘Sommige meisjes wel’, zei ze, ‘dat is waar, maar lang niet iedereen’. ‘Is het je wel eens opgevallen, dat meisjes veel meer op hun handen staan en aan stangen van hekken ronddraaien dan jongens? Veel en veel meer! En als wij jongens dan komen aanhijgen om wat te zien, kijken jullie beledigd en zorgen, dat we net niets te zien krijgen, of houden gauw op’. Zij trok glimlachend haar rokje los en draaide enige malen snel in het rond. ‘Of zo, ja juist....’ zei hij, zakte snel door zijn knieën en zei met een piepstemmetje: ‘Lekker toch gezien!’ | |
[pagina 143]
| |
Het werd wat lichter buiten, hoewel het nog steeds regende. Tussen twee beukenkruinen door was een stuk van de rivier zichtbaar in grijze sluiers van regen. Bob deed de schijnwerper uit en keek naar Daphne, die zich van het raam had afgewend en nu nogmaals alle uitgestalde foto's ging bekijken. Zij neuriede het promenade-thema, waarmee zij hem een week tevoren had verrast en toonde zich volkomen op haar gemak. ‘Toepasselijk hè?’ zei ze met een warme, lage klank in haar stem. Toen zij hem aankeek vroegen haar ogen: Wat heb je.... waarom kijk je zo somber? ‘Ben je nu, wat je vader noemt: zwaar op de hand?’ vroeg zij ernstig, toen zij langs hem heen liep. Hij zuchtte diep, sloeg zijn armen om haar heen en duwde zijn gezicht in haar haar. ‘Neen’, zei hij, ‘wat mij scheelt zou Nol typisch overdreven sentimentaliteit van de puber noemen. Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’. ‘O. Hou er dan mee op, of vind je het juist fijn?’ Hij begon te lachen, tilde haar van de grond en droeg haar naar de grote fauteuil. ‘O jij.... verschrikkelijk bijdehand schattekind’, zei hij met een lage, hijgende stem, viel neer in de stoel en trok haar op zijn schoot. ‘Weet je wel, dat alle meisjes, die ik ooit ergens heb ontmoet, in de verste verte niet met jou zijn te vergelijken?’ ‘Ik vind het soms ook fijn om verdrietig te zijn en een beetje te huilen’, zei ze met een zoet stemmetje. Hij streelde haar gezicht en hals met zijn vingertoppen en zei met een zucht: ‘Domme gedachten warrelen door mijn hoofd.... Ineens denk ik aan vandaag over een maand.... aan vandaag over twee maanden, drie maanden, vier maanden.... Dan ben ik hier weer alleen met papieren Daphnes.... ontzettend lieve bewijzen, dat het toch heus eens echt is geweest dat je hier was, dat ik je tegen me aan heb gevoeld en zo maar heus echt zo heb kunnen doen en zo en zo....’. Hij trok haar rokje hoog op en drukte een snelle kus in haar schoot, trok het rokje weer naar beneden, wreef zijn wang en mond langs de heuveltjes die het truitje spanden en streelde met zijn beide handen langs haar wangen, hals, armen en bovenlichaam. ‘Zo maar echt heb kunnen doen, | |
[pagina 144]
| |
waar je anders alleen maar van droomt en over piekert.... Maar als je weer thuis bent, zijn er alleen maar foto's en herinneringen. Als ik hier dan op een regenachtige kille middag alleen hen, kijk ik naar het raam en hoor het promenade-thema en denk: daar stond ze toen.... en ik zie deze stoel....’. Zijn stem klonk alsof hij hardop droomde. ‘Tjassus’, zei Daphne, ‘wat praat je eng! We zitten toch niet zo gek ver van elkaar? Je komt me maar eens gauw opzoeken!’ ‘Tachtig kilometer’. ‘Jô, je springt gewoon op je paard en dan kom je onze straat binnen galopperen. Je maakt de teugels van Marianne aan de deurknop vast. Nee, ik weet nog iets veel beters! Je komt me van school halen en dan til je me voor je in het zadel, net als toen het dokterde.... en alle meisjes zien donkergroen van afgunst en overal staan mensen in rijen langs de straten naar ons te kijken, vooral naar jou natuurlijk....’. Zij trappelde met haar benen van opwinding en zijn stem imiterend voegde ze aan haar woorden toe: ‘Weet je wel, dat alle jongens, die ik ooit ergens heb ontmoet, in de verste verte niet met jou te vergelijken zijn?’ Hij grinnikte. ‘Het zit 'em niet in die tachtig kilometer. Maar buiten deze beschuttende muren en deuren, en buiten de beschutte plekjes van ons grondgebied kan ik me niet met jou vertonen. Zo op mijn schoot lijk je heel groot en voor mij ben je heel, heel groot, maar de andere mensen.... Wat denk je dat je vader zou doen, als hij ons zo zag zitten, of mij zo zag doen?’ Hij schoof haar rokje zo hoog op, dat haar rose broekje zichtbaar werd en streelde de satijnen huid van haar bovenbenen. ‘O ja, nog wel bedankt, dat je een schoontje aangedaan hebt. Toen je vanmorgen de trap afkwam had je het blauwtje nog aan zag ik. Erg, erg lief van je en het ruikt weer zo feestelijk naar bloemetjes-eau-de cologne’. Hij drukte zijn gezicht in haar haar. ‘Je haar ruikt ook heerlijk’. Zij lachte opgetogen en zei: ‘Zal ik m'n rok uitdoen? Er komt hier toch verder niemand?’ ‘Fantastisch goed idee! Laten we zoveel mogelijk fijne dingen doen, die anders niet kunnen.... en onze speelzin weer oppotten en het spelen uitstellen, net als de laatste keer.... dan gaat | |
[pagina 145]
| |
het ontzettend goed. Moet je daar van trillen, als ik dat zeg?’ Hij hielp haar met het rokje. ‘Ik dacht aan de laatste keer....’, fluisterde Daphne en lachte zacht. ‘Ontzettend leuk staat dat zo met je trui erop. Zo heb je van die mieters lange benen’, zei hij. Zij ging weer op zijn schoot zitten, met haar benen over de armleuning van de fauteuil. ‘Vind je me een gekke jongen?’ ‘Ik meende wat ik zei. Meisjes van mijn leeftijd zijn meestal helemaal flauw en vervelend. Op straat speel ik liever met jongens. Maar grote jongens, van jouw leeftijd, zijn dikwijls zo schreeuwerig en zo allemaal hetzelfde; ze praten eender en kijken eender en doen eender.... en als ze een groot meisje voorbij zien gaan....’. Zij rilde en schudde haar hoofd. ‘Voor mij is het niet moeilijk, om een beetje anders te zijn dan de jongens uit jouw straat’. ‘Dat is waar. Jij hebt een sprookjesachtig leven, in een sprookjeshuis, in een sprookjestuin, met een sprookjespaard. En je bent zo knap, van buiten en van binnen. Maar je kon net zo goed erg verwaand en vervelend zijn, inplaats van lief’. ‘Met een sprookjesprinses.... Vanmorgen werd ik wakker met een nieuw thema.... toen ik het opschreef zag ik, dat de eerste drie noten D, A, F zijn’. Hij floot het thema. Zij luisterde aandachtig en toen het uit was trok zij speels aan zijn haar, imiteerde hem met koddige gebaren en zei met een bromstem, haar ogen half dichtgeknepen: ‘Fluiten, harp, strijkers.... draaiorgel’. Hij schudde haar lachend door elkaar. ‘Schrijf je 't voor mij ook op?’ bedelde zij met een lief stemmetje. ‘Op dat papier met die gekke kleine notenbalkjes, met hele kleine lieve notepetootjes?’ Hij knikte en kuste naar handen. ‘Bij mij op school en in de buurt zijn al heel wat meisjes, soms nog jonger dan ik, die met een jongen gaan. En eentje bij ons in de straat, die ook twaalf is, doet het al echt, zeggen ze. En eentje van veertien is naar het ziekenhuis gebracht omdat ze een kind moest krijgen. Moet je daar van rillen, jochie? Vind je het akelig om te horen wat er te koop is in de wereld?’ ‘Ja, eigenwijsje’. ‘Dat is met meer mensen zo hoor’, zei ze troostend. ‘Sjef, een | |
[pagina 146]
| |
vriend van mijn vader, een beeldhouwer, kan er ook niet tegen, en mijn moeder is precies zo.... die vindt de buurt vreselijk en wilde me het liefst in een kooitje thuis houden. Zeg.... zakt de droevigheid al? Voor mij is het ook niet zo leuk, als ik net als jij denk: vandaag over een maand, over twee maanden.... het sippe gezicht van m'n tante aan het ontbijt, m'n aangebrande vader, die zich altijd overal zit te krabben als hij nog slaperig is, en op alles zit te vitten, terwijl hier bij jullie, in het sprookjeshuis....’. Zij rekte zich behaaglijk uit en keek naar het tafeltje met de albums. ‘Zitten daar nog meer foto's in?’ ‘Ja, pak ze maar, dappere zuster bleekgezicht. De onderste het eerst’. Zij sprong naar het tafeltje en trok het album onder de beide andere uit. Daphne 1943 stond er met barokke sierletters op het kaft. ‘Wat een zwaar ding’, zei ze en drukte het met overdreven gebaren aan haar hart. ‘Er zit niet veel in, want het meeste hangt nu hier aan de muren, wat anders discreet in dat album zit. Alleen de grootste vergrotingen hingen er al’. Zij nestelde zich weer op zijn schoot, legde haar hoofd tegen zijn schouder en bekeek geanimeerd de inhoud van het album. ‘Leuk hè?’ zei Daphne, voldaan zuchtend, toen ze alle foto's gezien had, ‘om zo stilletjes en een héél klein beetje stout bij elkaar te zitten’. ‘Mmm. Als je vindt, dat mijn handen niet stilletjes genoeg zijn, geef je ze maar een tik’. ‘Nee, ze zijn lief.... Zijn ze blij, dat ik niet van papier ben?’ ‘Ontzettend’. Zij pakte zijn handen, drukte ze tegen haar wangen en kuste daarna één voor één alle vingertoppen. ‘Waar zijn ze het liefst bij me?’ ‘O, dat wisselt. Vandaag zijn ze gek op je hals, maar ze zijn ook graag hier, op je heuveltjes en ze zijn ook verliefd op je schouders en je armen en je benen en je lijfje vol gekke lieve plekjes, en op het eindstationnetje’. ‘Maar ze houden meer van Steinway & Sons hè?’ Hij lachte zacht. ‘Ze houden ook veel van Steinway....’. | |
[pagina 147]
| |
‘'s Morgens spelen ze met Steinway en 's middags met Daphne’. ‘Als ze altijd maar met jou speelden, zon je er gauw genoeg van krijgen.... Zeg, wil je nog meer foto's kijken, of ben je het beu?’ ‘Nee, ik wil ze allemaal zien’. Zij gleed van zijn schoot en pakte de beide andere albums. Er klonk een stommelend geluid op de zolder. Bob sprong op, opende de deur op een brede kier en glipte de zolder op. Even later kwam hij terug met een blad, waarop twee glazen yoghurt met limonade en een schaaltje eigen gebakken koekjes stonden. ‘Was het H. de h.?’ vroeg Daphne met een grimas. ‘Inderdaad. Wel bekome het u’. Bob keek op zijn horloge. ‘Op zijn vroegst over drie kwartier kan de telefoon rinkelen. Dan is er een verrassing voor je’. ‘Alweer? Zeg, mag ik je echt alleen 's avonds opbellen? Vanmorgen had ik er zo'n zin in. O, maar toen zat je te componeren!’ ‘Mmm. Je zoete, slaperige stemmetje is me de hele nacht in al m'n dromen bijgebleven, en zo kwam natuurlijk vanmorgen dat thema te voorschijn. Wat stom hè, dat ik niet direct op het idee ben gekomen, dat we in bed met elkaar kunnen praten. Pienter meisje!’ Hij klopte haar op de schouders. Ze nuttigden staande de lekkernijen. Zij maakte enige sprongetjes en zei: ‘Niemand zal het willen geloven, dat ik dat allemaal heb meegemaakt.... op je twaalfde.... met je liefste telefoneren in bed.... en wat jij verzon met die hoorn.... o Bob! O, maar ik zal niemand iets vertellen. Ik zweer het! Dat je me niet mag komen toedekken van Nol hè, echt flauw....’. ‘Misschien kom ik een keer door je raam geklommen als je slaapt.... Ik hoef maar één hoek rond te klimmen. Dan zal ik een bloem op je kussen leggen en een haarlokje van je stelen’. ‘O, Bob!’ Er kwamen tranen in haar ogen. Hij tilde haar van de grond, droeg haar de kamer rond en prevelde lieve woordjes. ‘Zou je het te koud hebben, als je je truitje uitdoet?’ vroeg hij, toen hij haar weer op haar voeten had gezet. ‘Dan doe ik mijn shirt uit.... we worden nu niet meer gestoord. Kom je dan weer stilletjes bij me zitten?’ | |
[pagina 148]
| |
Zij glimlachte verheugd en deed wat hij vroeg. ‘Ze zijn nog niet helemaal op orde’, zei Bob, toen Daphne zich met de albums weer op zijn schoot en in zijn armen had genesteld. ‘Eerst dat blauwe maar. Wat ben je hier lekker warm’. Hij had één arm rond haar borst geslagen en streelde met zijn lippen haar gladde schouders. ‘Je bent heus al bruin van die paar dagen zon. Wat tril je leuk....’. ‘Geen wonder.... kijken we nu foto's of doen we fijn slecht?’, zei ze met een lief stemmetje. ‘Allebei, Doe maar open. Hier zie je de eerste probeersels’. ‘Dit zijn meer gewone foto's’. ‘Mmm. Een paar ongewone misschien. Maar wat je verwacht zit in het rode album, voor zover ik ze niet heb weggedaan’. ‘Weggedaan?’ ‘Foto's van het vriendje, waar ik je van verteld heb, en andere zeldzame opnamen van fraaie jongens en jongetjes. Die zijn allemaal een prooi der vlammen geworden. Die geschiedenis vertel ik je nog wel eens, misschien’. ‘Om je gek te lachen, al die meisjes over de muur. En hier, dat wasgoed, waar is dat goed voor?’ ‘Dat zijn dezelfde broekjes, in het openbaar wapperend, maar nu zonder de meisjes erin. Daar in het midden zie je de broekjes van Annelies en Ria, twee zusjes die op de lagere school bij mij in de klas zaten. Ik herinner ze mij nog goed, met grote levendigheid mag ik wel zeggen, de meisjes en de broekjes, in de klas en op het schoolpleintje’. ‘Gemenerik. Keek je ook nog wel eens naar het bord?’ ‘Als ik tijd had. Het was een heel gezicht hoor, die broekjes.... en zo'n leuk stiekem wereldje. Weet je, als ik niet zo oplettend naar alle meisjes had gekeken, die maar een béétje aardig waren, zou ik nooit zo gek op jou kunnen zijn als ik nu ben’. Hij drukte haar tegen zijn borst. Haar haren kriebelden boven de halsuitsnijding van zijn hemd tegen de huid van zijn borst en hals. ‘In postzegels heb ik nooit veel gezien’, zei hij opgewekt, ‘en m'n verzameling zeldzame gesteenten is nooit groter dan elf brokjes geweest, maar meisjes, en vroeger ook jongens, die verzamelde ik graag. Daar in dat kastje zitten ettelijke plakboeken | |
[pagina 149]
| |
vol allemaal uit tijdschriften en modebladen geknipt. Dat gaf me het gevoel, dat ze allemaal van Bobje waren’. ‘Ik heb sigarenbandjes gespaard, schriften vol, maar ik vind er niks meer aan’. ‘Meisjes zijn heel veel aardiger dan sigarenbandjes’. ‘Je moet er maar op komen.... Oòòò! Wie zijn dat? Oòòò.... en hier!’ ‘Liesbeth en nog een stuk of wat meisjes waar ik mee op de lagere school geweest ben, zich kledend voor het bad. En hier kleden ze zich weer aan. Ik heb ze met de telelens genomen, vanachter een struikje bij de afsluitboom. Die Liesbeth is een bijzonder meisje. Aan haar heb ik heel veel te danken. Dat verhaal vertel ik je nog wel eens als ik zin heb. Nu heb ik alleen zin in jou’. ‘Heb je dan met haar omgegaan?’ ‘Neen, nooit, ze weet er niets van, dat ze me iets heel moois heeft gegeven, dat is juist zo aardig’. ‘Gô, ze is wel knap hè’. ‘Onze dorpsschone’. Daphne sloeg enige lege bladzijden om. ‘Zaten daar jongens?’ ‘Mmm. Dat daar zijn de handen van m'n pianoleraar. Als je omslaat zie je zijn kop. De Leeuw, wordt hij genoemd’. ‘Ach, wat een enige opa!’ ‘Die daar heeft Nol gemaakt, toen ik optrad voor een liefdadigheidsconcert’. ‘Ach gos, wat zag je er schattig uit met je witte sokjes en dat korte broekje. Om te stelen! Vond je het niet eng?’ ‘Vlak voor je begint wel en de eerste maten zijn vreselijk, maar als de muziek je eenmaal te pakken heeft, vergeet je die zaal met bleke, opgeheven gezichten weer. Als ze gaan klappen, dat is gek! Dan schrik je echt, de eerste keer, en dan voel je je weer alleen’. ‘En je speelde zonder muziek. Dood-eng! Bij mamma zit er tenminste nog iemand in een hokje voor te zeggen, als je de draad kwijt bent. Is dit je oom Henri? Hij is eens bij ons geweest, herinner ik me; zo'n rossige man die handkussen gaf, enig. Wat zit er in dat rode album?’ ‘De rest van de geschiedenis’. Zij sloeg het derde album open. Zijn handen werden rustelozer. | |
[pagina 150]
| |
‘Wie is dat naast je vader?’ ‘Dat is Frits, het vriendje, je weet wel. Dit is geloof ik de enige foto waar hij nog op staat. De rest heb ik weggedaan. Er waren foto's bij, waar de ondeugende die ik van jou nam nog maar kinderspel bij waren’. ‘Knappe jongen. Nee zeg, om je gek te lachen, dat stel aan de dijk. En hier. Jô, gek! En wat hangt er aan de schoen van dat meisje? Haar broek!! O, idioot, kijk nou eens.... hoe durf je! Is dat nou eigenlijk niet gemeen?’ ‘Waarom? Iedereen, die door die bosjes liep had hetzelfde gezien en de herinnering aan hetgeen hij zag bewaard. Ik deed dat op het gevoelige filmpje. Als ik die foto nu tentoongesteld had in de trouwzaal van het raadhuis, of aan de beide ouderparen had gestuurd....’. Zij keek tamelijk lang, voor ze het blad omsloeg. De vingers van zijn linkerhand speelden met de zoom langs de halsopening van haar hemdje. Hij keek over haar schouder op zijn horloge, voor hij de halszoom van het hemdje heel ver vooruit trok en met zijn mond op haar schouder gedrukt naar beneden keek. ‘Hoeveel tijd hebben we nog, voor de telefoon kan rinkelen?’ vroeg Daphne en sloeg snel de laatste bladen om. ‘Minstens twintig minuten.... waarschijnlijk langer. Da-ag, tweelingheuvelzusjes’. Daphne deed het album dicht en legde het naast de fauteuil op de grond. ‘Wacht, ik draai me om.... je hebt nu lang genoeg tegen m'n rug aangekeken’. ‘Tegen je rug? Als je eens wist wat een prachtig uitzicht ik hier aldoor had, in je hemdje en op het fraaie landschap van broekje en benen. Draai je toch maar om. Ik heb zin je een zoen te geven waar je van ontploft’. Zij draaide zich om en legde speels haar benen op zijn schouders met haar voeten achter zijn hoofd. ‘Zo heb ik tante eens bij mijn vader gezien’, zei ze, zijn mond ontwijkend, ‘in de kamer bij de kachel, op een avond dat ik nog even daar moest zijn en zij dachten dat ik al lang sliep. Ze schrokken ontzettend en m'n vader vloekte me de deur uit’. ‘Waren ze bloot?’ | |
[pagina 151]
| |
‘Zij had alleen haar hemd aan, maar hij was zowat helemaal aangekleed. Maar ze deden het echt zo! Ze zagen vuurrood en hijgden als paarden. Tante is zo'n rare. Soms is ze aldoor aanhalig en dan geeft pa haar soms een mep en roept: “Jet, hou nou op!” Het is nogal gehorig bij ons’. ‘Jaja, en toch zouden ze meer dan woest zijn als ze ons eens verrasten.... Ach, laten we daar niet aan denken’. Hij drukte zijn lippen op de hare en schoof enige tijd later haar benen van zijn schouders. Zonder zijn lippen weg te nemen tilde hij haar op de armleuning van de stoel en draaide haar lichaam zo, dat haar voeten bijna de vloer raakten en haar linkerschouder tegen de rugleuning van de stoel steunde. Terwijl hij over haar en de zijkant van de stoel gebogen stond en haar armen om zijn hals gekneld zaten, trok hij op de tast zijn broek uit. Toen nam hij haar rechterbovenbeen tussen zijn benen en drukte zijn schoot krachtig tegen de hare. Hij boog zijn bovenlichaam wat terug, trok haar hemdje met beide handen over haar hoofd en begon wild haar borstjes te aaien. Zijn blik viel op haar lippen, die zacht trilden. Zij hield haar ogen gesloten en maakte kreunende geluidjes. Plotseling sloeg zij haar ogen op en keek hem aan met een blik, waarin zoveel aanhankelijkheid, bewondering en geluksgevoel lag, dat er een floers voor zijn ogen kwam. Haar armen gleden weer om zijn hals en drukten zijn mond op de hare. Haar tong zocht de zijne. Onbewust duwde haar schoot tegen de bewegingen van de zijne in. Haar armen gleden langs zijn lichaam omlaag, streelden langs zijn bovenbenen over het korte onderbroekje en knelden daarna stevig om zijn middel. Toen zijn liefkozingen wilder werden, verslapte de druk van haar armen en haar benen schoven verder van elkaar. Hij voelde, dat zij heel zacht en willoos werd, op een wijze die hem opwond als nooit te voren. Zijn handen gleden van haar borstjes en zijn armen omknelden haar rug en lendenen in een laatste, wilde vervoering, die hen beiden intens doortrilde. Na het hoogtepunt duurde het geruime tijd, voor de laatste natrillingen waren weggeëbd. Hij hief langzaam zijn gezicht van het hare omhoog en keek naar haar. Zij zuchtte enige malen diep en haar oogleden trilden. ‘Het was geweldiger dan ooit.... Bob, wat was dat?’ Zij sloeg | |
[pagina 152]
| |
langzaam haar ogen op. ‘Dat was geen spoortreintje!’ ‘Dit was wat de boerenkindertjes met elkaar doen.... alleen dan meestal helemaal met alles aan. Ze noemen het vadertje en moedertje. Ik heb het voor mezelf buikje-wrijven genoemd. Vond jij het ook fijn? Heb ik je geen pijn gedaan?’ ‘Dit was vliegtuigje! Ik zweefde heel, heel ver weg en het tintelde tot in m'n vingers en tenen. O, Bob, wat knap, wat ontzettend fijn. Ik geloof, dat je niet wild genoeg kunt doen. Vind je me een gek meisje?’ Zij omklemde hem nog eens stevig. ‘Afschuwelijk heerlijk gek. Geloof je me als ik zeg, dat Steinway dit niet kan geven?’ ‘Ja, Bob’. ‘Fijn. Zullen we nog even in de stoel gaan zitten uitblazen? Wat hang je hier mooi hè? We mogen wel schoon ondergoed aandoen; ik heb je natgesproeid geloof ik’. ‘Geeft niks hoor, al dreven we weg. Dit mag je de hele dag door doen. Oòòò....’. Zij kroop tevreden zuchtend op zijn schoot, met één arm om zijn hals en opgetrokken knieën. ‘Zeg.... hoe oud zijn die boerenkinderen die dit doen?’ ‘Een jaar of tien, twaalf. Jij denkt nu wel, dat ze in de stad zo bij zijn, maar volgens mij genieten ze er hier meer van. Bij jullie zijn geen schuren en hooibergen en bermen met boog gras. Ik zeg niet, dat die kinderen er zó van genieten als wij, maar ze doen het ook, stilletjes natuurlijk’. ‘Het lijkt op het-echt-doen, vind je ook niet? Kun jij je voorstellen, dat het nog maar een week geleden is, dat je voor het eerst spoortreintje met me speelde?’ ‘Onbegrijpelijk’, verzuchtte hij. ‘En dat de mensen dit nou niet goed vinden hè’, zei ze, toen ze een poosje stil hadden gezeten. ‘Gekke mensen. Ik heb me nog nooit zo heerlijk gevoeld’. ‘Mmm’. Hij keek op zijn horloge. ‘Jammer, dat het zo gauw voorbij was’. ‘Ja, nou! Moeten we ons al aankleden?’ ‘Nog een paar minuten, denk ik. Zeg.... denk je nog een beetje, dat je te jong bent voor deze spelletjes?’ Zij schudde krachtig haar hoofd en kuste zijn handen. | |
[pagina 153]
| |
Toen de telefoon rinkelde, had Bob de gordijnen gesloten en brandde het rode lampje boven de werktafel. ‘En zo ziet het er dus uit, als je aan het werk bent’, zei Daphne. ‘Ja. Daar gaan we. Doe jij even de gordijnen open?’ Hij pakte de telefoon, die op de werktafel stond. ‘Ja, Nol. Waar? Ja, we vliegen!’ Hij draaide het lampje uit. ‘Het regent nog steeds’, zei Daphne. ‘Zeg, zie je niets bijzonders aan me? Zit alles goed en zo?’ Hij kwam naar haar toe en keek naar buiten. ‘O, heerlijke zomertijd!.... Je ziet er keurig uit. Je ogen stralen bijzonder blij.... een beetje afdempen maar. Kom’. Hij nam haar hand. ‘Loop rustig, want dadelijk heb je je adem nodig voor een van je vermaarde jubelkreten’. ‘Plaaggeest. Waar moeten we heen?’ ‘Naar de kleine salon’. Toen hij de deur achter hen op slot had gedraaid, renden ze om het hardst de zolder over en de trappen af. Hijgend en lachend stond zij stil voor de deur van de kleine salon. Toen Bob de deur had geopend verdween de lach van haar gezicht. Zij stond een ogenblik roerloos. Toen slaakte zij een doordringende jubelkreet, sprong hoog op en stormde op haar moeder af, die haastig opstond en nog juist haar wijnglas neer kon zetten, voor Daphne haar onstuimig om haar hals vloog. Bob sloot de deur en kwam langzaam naderbij. Hij keek aandachtig naar het wisselen van innige kussen en opgetogen blikken van Odette en Daphne. ‘Blijf je logeren?’ vroeg Daphne. Haar moeder knikte. ‘Hoelang?’ ‘Twee weken’. Daphne uitte een nieuwe jubelkreet. Moeder en dochter hielden elkaar bij de bovenarmen vast en bekeken elkaar met stralende blikken. ‘En nog wat.... nog meer’. Odette draaide Daphne een kwart slag om. ‘Je krijgt er nu heus een vader bij, kind. Gisteren is de scheiding uitgesproken. Volgend jaar gaan we trouwen. Als alles goed gaat kom jij bij ons wonen’. Zij liet Daphne los en gaf haar een klein duwtje. ‘Gefeliciteerd, oom Louis’. Bob zag nu pas bewust, dat er behalve zijn ouders en Odette nog iemand in de kamer was. Daphne gaf de man een hand en daarna een spits kusje op zijn wang. | |
[pagina 154]
| |
Louis was een lange, stevige man met vriendelijke bruine ogen en bijna geheel grijs haar. Hij hield Daphne bij de schouders vast en zei: ‘Dank je, Daphne. Ik hoop, dat wij heel goede maatjes worden. Je weet, ik ben van afkomst een ouwe vrijgezel, die niets van kinderopvoeding afweet, dus als mijn vaderlijk gezag faalt, moet je dat maar door de vingers zien’. Daphne glimlachte breed naar hem op en zei: ‘U moet maar les nemen bij oom Nol, dat is de beste en fideelste vader die er bestaat’. Nol legde plechtig zijn hand tegen zijn hart, stond op en boog diep. Hij zei: ‘Louis, mag ik je mijn zoon voorstellen. Ik geloof niet, dat jullie elkaar ooit ontmoet hebt’. ‘Mijn gelukwensen, meneer, met uw voorgenomen huwelijk’. Odette lachte hoog en zei: ‘Waar haalt hij het vandaan!’ ‘Dank je, Bob. Zou je mij oom Louis willen noemen? Jongen, wat lijk je op je vader. Toen hij en ik samen op de schoolbanken zaten konden we niet dromen, dat we nog eens van die knappe kinderen zouden hebben’. ‘En zo bijdehand’, vulde Nol lachend aan. Bob ging Odette begroeten en gelukwensen. ‘De feestwijn, kinderen. Wat vind je, Bettina, zal ik de jeugd laten meedelen? Een bescheiden slokje?’ Bobs moeder, die zich enigszins op de achtergrond had gehouden, haalde glimlachend haar schouders op en maakte een gebaar naar haar echtgenoot, dat ze de eer aan hem liet. Nol boog en pakte de fles. ‘Zeg, Daphne’, zei Bettina bedachtzaam, ‘je moest mij maar tante Bettina noemen. We hebben nu een oom Louis, een oom Nol, een tante Odette....’. Daphne, die op een laag bankje tussen de beide moeders zat, keek verlegen naar Bobs moeder op, die haar blozend toeknikte. Bob zond zijn moeder een dankbare blik. Hij wist, dat zij hier diep over had nagedacht en dat dit betekende, dat zij Daphne accepteerde als het vriendinnetje van haar zoon. Nol had er al met een enkel woord tegen Bob op gezinspeeld, dat zijn moeder bezig was, haar standpunt enigszins te herzien. ‘Jullie blikken stralen zo'n verliefde gloed en zo'n aanstekelijk jolig geluksgevoel uit, als we aan tafel zitten en zo, dat je moeder er opnieuw jong van wordt’, had Nol gezegd. | |
[pagina 155]
| |
Er werd een heildronk uitgebracht op het geluk van het toekomstige echtpaar en daarna enigszins bedekt op dat van de verliefde kinderen en tenslotte op de weddenschap, die Nol en Louis zojuist hadden gesloten. Volgens Louis zou Parijs vóór zijn vertrek, dus binnen twee weken, bevrijd zijn, terwijl Nol meende, dat dit nog tenminste vier weken zou vergen. ‘En wat is de prijs?’ vroeg Bob. ‘Een fles wijn. Wat mijn voorraadje betreft: een van de laatste’, verklaarde Louis. ‘Net zulke lekkere als deze?’ Daphne maakte een grimas naar Nol en zei: ‘Heerlijk’. Toen zij Bobs blik ontmoette zeiden haar ogen: Je bent toch niet jaloers? Zij hield haar hand op die van haar moeder en glimlachte telkens naar haar. Natuurlijk zeiden zijn ogen. De telefoon rinkelde. ‘Ja, Hendrik, geef maar door’, zei Nol in de hoorn en begon opgewekt Frans te praten. ‘Ik geloof, dat Parijs nu al is bevrijd’, zei Odette met gedempte stem. Zij zag er stralend uit. ‘Dit is een van de dierbare stokpaarden van mijn vader’, verklaarde Bob. ‘Sinds hij eens heeft horen beweren, dat er telefoongesprekken worden afgeluisterd door niet nader te noemen lieden, praat hij zoveel mogelijk Frans, omdat dat volgens hem de moeilijkst afluisterbare taal is. Hoort u wel, hij heeft het gewoon over het weer en ander belangrijk dorpsnieuws’. ‘Ik schijn die fles kwijt te raken, Louis, en nog nooit raakte ik dan een fles met zoveel vreugde kwijt. Ze zeggen dat er een tangbeweging om Parijs aan de gang begint te komen’, zei Nol, toen hij had afgebeld. ‘Zeggen ze op het veerbootje....’ prevelde Daphne. Nol lachte. Men sprak opgewonden door elkaar heen. ‘Daar nemen we nog een grote slok op!’ riep Bob. ‘Met Kerstmis naar Parijs.... binnenkort plaatsbespreken!’ jubelde Odette. ‘Nu kun je natuurlijk beweren, dat je dit al wist, toen je die weddenschap sloot, maar voor zo'n doortrapte advocaat, met de beruchte troefkaart achter de hand houd ik je toch niet’, zei Nol tegen Louis. | |
[pagina 156]
| |
2Daphne stond op het dak hij de borstwering van de toren, waar zij met haar hoofd en schouders bovenuit stak. Van dichtbij gezien was deze borstwering minder brokkelig en verweerd, dan ze er vanuit de verte uitzag. Het was middag. Er woei een frisse wind, die Daphnes haar deed wapperen en haar gezicht aangenaam verkoelde. Zij stapte op een lage houten bank en boog zich over de dikke bakstenen muur. Zij droeg alleen haar sandalen en had Bobs zonnebril op. Achter haar klonk het geluid van een deur, die geopend en gesloten werd en daarna het knarsen van een grendel. Zij kwam overeind uit haar gebogen houding en draaide zich om. Bob kwam naar haar toe, met zijn camera in zijn hand. Het dak van de toren was voorzien van een dikke laag grint, waarin hier en daar pollen gras en onkruid groeiden. ‘Prachtig gelukt!’ riep Bob. Achter hem was een laag, groen geverfd houten loodsje, dat gedeeltelijk beneden het niveau van het platte dak lag. In dat kamertje kwam de trap uit, en het diende als opslagplaats voor enige ligstoelen en een oude gymnastiekmatras. Bob had er zich in afgezonderd, om onder zijn jasje een volle film uit het fototoestel voor een nieuwe te verwisselen; hij had zijn witte zeilpet op en droeg alleen zijn tennisshorts en sandalen. ‘Wat ben je stil’, zei hij. Daphne draaide zich om en boog zich over de dikke borstwering. Hij zette zijn camera neer, stapte op de bank en ging naast haar staan. ‘Nu heb ik er last van....’, zei Daphne met een dromerig stemmetje. ‘Lekker sentimenteel doen.... Volgens jouw vader ben ik ook een pubertje, net als jij, dus heb ik er recht op’. Hij legde zijn arm om haar gladde middel, drukte haar heup zacht tegen de zijne en keek mee de diepte in. ‘Natuurlijk. Wees jij maar fijn sentimenteel’, zei hij. ‘Dat ze er morgen niet meer zijn.... gek hè?’ zei Daphne. Beneden in het groene gras, omgeven door struiken en half overwoekerde brokkelige muurtjes lagen Odette en Louis op een gele badcape uitgestrekt in de zon. Het diepe rood van Odettes badpak stak scherp af tegen haar gebruinde huid en de helgele onder- | |
[pagina 157]
| |
grond. Ze lagen een klein eindje van elkaar af en op hun rug met gespreide benen. Louis, die een donkerblauwe zwembroek droeg, had zijn hand op de van Odette gelegd. Daphne liet een jodelende kreet weerklinken. Odette en Louis openden hun ogen en zwaaiden. Daphne en Bob zwaaiden terug. ‘Gaat het goed?’ riep Louis. ‘Uitstekend!’ antwoordde Bob. ‘Vervelen jullie je niet?’ vroeg Odette. ‘Nee.... nog niet!’ antwoordde Daphne. ‘Wij ook niet!’ riep Louis. Het tweetal sloot de ogen weer en schurkte zich behaaglijk in het warme zonlicht. ‘Wat zijn ze heerlijk bruin hè, de ouwentjes’, zei Daphne. ‘Het zal stil zijn, morgen, als ze vertrokken zijn’. ‘Zij zijn niet zo gaaf gebruind als jij, mooi meisje.... Stil, zei je dat? Met zo'n gekke Tinus als jij is het nergens lang stil. Een vat vol dolle streken, net als je moeder trouwens. Ga je mee? Dan gaan we aan het werk’. De aanwezigheid van Odette en Louis had hun vacantie niet zo radicaal veranderd als Bob aanvankelijk vreesde. Toen hij van Nol hun komst vernam had Bob tegen zijn vader gezegd: ‘Ben je bang, dat Daphne en ik te veel alleen zijn?’ Nol had hem plagend aangekeken en gezegd: ‘Ik slááp er niet van. Aldoor vraag ik me angstig af, of jullie elkaar toch heus nooit kusjes geven, foei, ba! En dan al dat gemengde gezwem van jullie! Daar stomp je maar van af. Waar blijft op die manier de gezonde kunstmatige prikkeling, die door een strenge scheiding der geslachten reeds eeuwenlang voor de uitbreiding van onze bevolking heeft gezorgd?.... Maar afgezien daarvan: je weet, als je grijze vader iets op touw zet is dat zelden om één reden. Zo ook hier. Ik doe Odette en Louis een groot plezier, ik doe Daphne en Odette een niet minder groot plezier, Arjen zal het minder leuk vinden, maar hij hoeft het niet te weten, en wat jou betreft, mijn zoon.... zie ik zeer belangrijke lessen en opgaven voor je in het verschiet. Je zult waarschijnlijk zeer duidelijk constateren, dat Daphne al met al nog een kind is, dat zeer aan haar moeder hangt, in de eerste plaats aan haar moeder hangt.... En dan, je boekt nu succes | |
[pagina 158]
| |
als jeugdig veroveraar in bijzondere omstandigheden vol onbegrensde mogelijkheden. Nu kun je je oefenen in savoir vivre, iets waar je je hele leven plezier van kunt hebben, namelijk er wat van te maken in omstandigheden, waarin de mogelijkheden minder onbegrensd zijn’. ‘Plus nog een stuk of wat redenen en wijze bedoelingen’, had Bob er aan toegevoegd. ‘Misschien wel. Overigens zul je je in het bijzijn van Odette nooit vervelen. Het spijt me, dat ik zelf zo weinig tijd heb’. Die laatste voorspelling was weldra juist gebleken. Odette maakte van alle regenachtige middagen een feest, door het improviseren en activeren van gezelschapsspelen, toneelstukjes en operapersiflages, waarin zelfs de teruggetrokken Bettina enthousiaste rollen speelde. En toen het weer verbeterde en er zonnige middagen te genieten vielen, bleef er bij alle zwem-, roei- en zeilpartijen nauwelijks tijd voor rustig in de zon liggen, want Odette en Daphne waren dol op stoeien en ravotten. Bij al deze bruisende activiteit was er toch dagelijks wel een halfuur, waarin Bob en Daphne zich konden afzonderen voor wat zij in gedachten hun speelkwartiertje noemden, officiëel bramen zoekend of wandelend. 's Morgens studeerde Bob trouw piano, dat was onveranderd gebleven. Alleen gebeurde het nu wel eens, dat er plotseling vanuit de tuin geapplaudiseerd werd. De verstandhouding met Odette en Louis was uitstekend. De beide ouderen accepteerden zonder plagen en zonder bemoeizucht de verliefdheid van Bob en Daphne als die van jonge collega's, en ze zwegen er evenmin gegeneerd over. Daar zij zich zelf jong en verliefd voelden, viel het leeftijdsverschil enigszins weg. Odette en Louis vonden het aardig, als Bob en Daphne stoeiden en aanhalig deden, of als hij met haar rondsjouwde alsof ze een speelpop was, en lieten zich ook niet onbetuigd. ‘Geniet samen en wees dankbaar’, vonden Odette en Louis. Zij waren dat zelf ook, dankbaar, voor dit lieflijke intermezzo in een wereld die vol was van oorlogsgeweld en onbeschijfelijk leed. Nu, op deze zonnige middag, had de weemoed van het naderend afscheid Odette en Daphne stil gemaakt. ‘Kom’, zei Bob. Hij had zijn camera weer opgenomen en greep | |
[pagina 159]
| |
Daphnes band. ‘Nog twee blootjes heb ik in mijn hoofd, en dan de lang verbeide aankleed-serie. Wat een licht, wat een licht!’ Hij voerde haar naar een zonnige hoek van het dak, waar een jonge vlierstruik als een wonderboom langs de muur omhoog was gekomen, ‘Dit wordt een echte poseerfoto, hier voor dat struikje.... h anden achter je hoofd gevouwen, neen, zo.... lichaam wat naar voren gebogen, buikje nog iets vooruit’. ‘O, net als dat beeldje boven je bed’. ‘Precies. Mag ik even de zonnebril? Nu niet zo somber kijken, een vleugje van een glimlach graag. Denk aan iets liefs. Ja, daar gaan we. Zo. Nu nog even van beneden af....’. Hij ging languit op de grond liggen en richtte de camera opnieuw. ‘Klaar. Merci!’ Daphne rekte zich uit en zei: ‘Fijn hè, dat mijn moeder en oom Louis zo weinig nieuwsgierig zijn. Wat zei je eigenlijk dat we gingen doen?’ ‘O, eh.... dat we wat foto-experimenten gingen doen. Ik neem aan, dat ze het wel zo'n beetje snappen, hoewel niet precies, niet dat het zo'n vaart loopt en het lieve dochtertje hier zo schaamteloos, alleen gekleed in zonnebril, rondloopt’. ‘Jij schijnt er al aardig aan gewend te raken. Veertien dagen geleden zou je me beslist aldoor hebben willen opeten en zo’. ‘Mmm. Dat wil ik nog aldoor, maar ik beheers me. Dat me dat zo goed lukt, om oom Louis te plagiëren, wordt ten dele veroorzaakt door het feit, dat we nauwelijks een half uur geleden heerlijk gespeeld hebben, terwijl vervolgens overwogen dient te worden, dat mijn ijver om de foto's te maken, waar ik al zo lang van droom, mijn zelfbeheersing in niet geringe mate te hulp komt. Overigens, zeg jij maar niets.... als er een mug naar je knipoogt, ben je mij en het hele spelen vergeten’. Daphne schaterlachte en danste in het rond. ‘Het was geen mug, maar een vlieg. Ik dacht ineens: waar leeft zo'n beest van.... omdat er in die kamer haast nooit iemand komt, die suikerkorrels en broodkruimels morst en zo, waar vliegen van leven. Zo ben ik nu eenmaal, dat heb ik van mijn moeder’. ‘Dat is niet helemaal waar, geloof ik. Waarschijnlijk komt het omdat je nog erg jong bent. Je moeder zou zich zeker niet door | |
[pagina 160]
| |
een knipogende vlieg laten afleiden. En gisteren kon ik je alleen door uiterste topprestaties mee krijgen op vliegtocht; toen moest je aldoor nalachen over dat mopje van oom Louis.... Nu lacht je mond en je ogen kijken verdrietig’. Daphne knikte en liet haar hoofd hangen. Hij trok haar tegen zich aan en zei: ‘Dom kleintje, ik verwijt je toch niets? Ik neem je zoals je bent, en zoals je bent ben je heerlijk. Twaalf jaar, speels, kinderlijk en heerlijk’. ‘Twaalf en een half’, pruilde zij. ‘Twaalf en een half. Een rijk meisje van twaalf en een half. En als je dertien en een half bent, of veertien en een half, zul je beslist al minder springerig en gauw afgeleid zijn als we spelen, en als je vijftien en een half bent, of zestien en een half....’. Hij drukte haar nog krachtiger tegen zich aan. ‘Ik word helemaal gek als ik alleen maar die getallen zeg’. Haar armen gleden om zijn middel. Zij wreef met haar gezicht over zijn schouder en vroeg: ‘Hoe oud moet ik zijn, voor we helemaal groot kunnen doen?’ ‘Ik weet het niet. Misschien zeventien. Kom. Ik wil nog een heel moeilijke foto maken’. Daphne hield zijn middel stevig omklemd en zei: ‘Zouden die foto's van daarnet, waar we samen opstaan, niet te erg zijn? Als iemand ze eens ziet....’. Hij zuchtte. ‘Als ik ze ontwikkeld heb en ze te erg vind, zal ik ze mét de negatieven verbranden. Maar ik denk, dat ik ze niet zal willen missen.... voor September, als je ver weg bent, en October en November.... Als de oorlog gauw afgelopen is, kom ik misschien met het nieuwe jaar in jouw stad wonen, om daar nog een poosje het conservatorium te bezoeken. Dan ga ik vlak bij jullie wonen, heb ik verzonnen, en je moeder zal het best vinden, dat we elkaar regelmatig zien. Anders houd ik het niet uit’. ‘En ik heb geen foto's om me mee te troosten’. ‘Zodra je bij je moeder woont, stuur ik je een flinke partij. Tot zolang.... nu ja, jij bent een meisje en bovendien veel gauwer afgeleid. Ik zal je een kiek van mezelf sturen, om boven je bed naast je hoofd te hangen. Als daar dan ook nog een vlieg rondzoemt....’. | |
[pagina 161]
| |
Zij lachte, maar niet van harte. Hij voelde haar rillen. ‘Heb jij wel eens angstige voorgevoelens?’ vroeg Daphne zacht. ‘Nooit’, zei hij heftig, ‘en ik geloof daar niet in ook’. ‘Ik wel, en ze komen vaak uit. Ik ben bang, Bob’. ‘Kksst, ga je weg!’ Hij maakte bewegingen of hij een insect boven haar hoofd verjoeg. ‘Weg met die domme gedachten’. ‘Mijn vader heeft het goedgevonden om te scheiden, op voorwaarde dat ik bij hem bleef’. ‘Ja....’. ‘Nu moeten ze gaan proberen, mij bij hem weg te krijgen. Ik voel, dat er akeligheid op komst is’. ‘Onzin. Oom Louis is zo'n bolleboos. En Nol wordt toeziend voogd, zo heet dat. Allemaal uitstekend georganiseerd. En jouw vader leeft in zonde met zijn dienstmaagd. Dat schijnt gewicht in de schaal te werpen, heb ik gehoord’. ‘Mijn vader is een koppige boer. En ik hou van hem’. ‘Maar natuurlijk. Dat is je goed recht. En het is verre van plezierig, zo'n situatie. Maar om je nu allerlei muizenissen in je hoofd te halen.... Er zijn nu duizenden en duizenden kinderen, wier ouders in de oorlog zijn omgekomen en die alles kwijt zijn.... die hebben het nu veel moeilijker, dan jij het ooit kunt krijgen’. ‘Dat is zo, maar dat helpt mij niet’. Hij lachte zacht, zuchtte en zei: ‘Ik vrees, dat dit ook mijn antwoord zou zijn op zo'n opgewekt preekje. Neem me niet kwalijk, poezelig meisje’. Het kostte hem nog veel praten en liefkozen, voor hij haar zover had opgemonterd, dat zij zich beschikbaar stelde voor zijn moeilijke foto: een elegante sprong van het lage loodsje naar de matras. Na de talrijke foto's van de zich aan- en weer uitkledende Daphne, trok zij haar badpak aan, dat haar moeder wat beter sluitend had gemaakt, en toen gingen ze met bengelende benen op de borstwering zitten. Ze wuifden Odette en Louis nog eens toe en keken dan mijmerend uit over de zonnige rivier en het stadje. ‘Hoe hoog is het hier?’ vroeg Daphne plotseling. ‘Ongeveer achttien meter, plus vijf meter van de terp waarop deze toren staat. Een enkele keer spoelt het water's winters tegen | |
[pagina 162]
| |
de zware deur beneden, maar meestal blijft de toren droog. Dat is een vreemd gezicht, als hij midden in het water staat’. ‘Loopt dan alles onder? Daar ook, en daar, en de griend?’ ‘Hier en daar steken wat boomtoppen en takken, boven het water uit, als het heel hoog is, maar de bruggetjes, het weggetje, de bekken, alles is dan verdwenen’. Hij streelde met zijn wijsvinger langs haar lippen. ‘Vandaag is het je mond, waar ik in het bijzonder gek op ben. Toen we de vorige week naar de markt gingen, heb ik alle monden bekeken, die er in de stad liepen. Allemaal niets vergeleken bij de jouwe’. ‘Zo’. ‘Daphne! Kijk niet zo somber.... hoger, die krulletjes bij je mondhoeken; ze zijn afgezakt. Na morgen hebben we nog een hele lange week, dat we samen zijn, elke middag en elke avond. Dan zal ik jou opbellen 's morgens, hè, vind je dat leuk? En ik zal ook nog een keer bij je binnenklimmen, maar niet wakker blijven hoor! Wat ik dan op je kussen leg blijft een verrassing. Zeg, zal ik eens een sterk verhaal vertellen, om je op te vrolijken?’ Zij knikte en glimlachte triest. ‘Het is een reuze wilde geschiedenis, het gaat over een gebeurtenis, die me zó heeft aangepakt, dat ik het zelfs nog niet aan Nol heb verteld, alleen vaag aangeduid. Kijk, daarginds bij die kreek zie je zo'n dicht bossage van vlier- en meidoornstruiken. Die staan zo hoog, omdat daaronder nog een vooruitstekend restje van het oude vestigwerk zit. Aan de kant van de kreek, wat meer in de laagte, is een soort hut ontstaan’. ‘Ja, daar zijn we wel eens geweest. Toen wou jij er niet in’. ‘Ja. Luister. Twee maanden geleden was Frits hier nog, zoals je weet. Zoals ik al vertelde sliep hij bij mij op m'n kamer, in het begin, en vloog schreeuwend overeind als het afweergeschut, dat daar verderop stond, begon te blaffen. Enfin, het kalmeerde hem erg, als we die spelletjes deden, die ik van mijn achterneef Gerard heb geleerd; het leidde hem althans af. Mooi excuus. Nu kan ik me dat nog maar vaag voorstellen, maar ik was gek op die jongen en bij op mij. We speelden dagelijks een poosje, meestal voor we sliepen. Soms hielden we er een dag of wat mee op, maar | |
[pagina 163]
| |
dan kreeg de een of de ander zin, en haalden we meteen onze schade in. Nol in zak en as. Niet dat hij spionneerde of zo, maar bij voelde het en het duurde niet lang, of ik vertelde hem alles. Hij speelde niet op en verbood niets; bij deed eerlijk zijn best om de zaak luchtig op te vatten, maar het was duidelijk, dat bij 'era ontzettend kneep, dat ik altijd zo zou blijven. Dat zou hem ontzettend veel verdriet hebben gedaan. Enfin, twee maanden geleden dus. Je weet, begin Juni, toen de invasie begon, was het beestachtig koud en winderig weer, echt weer om hard te blokken. Op de eerste mooie Juni-avond was ik wat zwaar in mijn hoofd en suf geleerd, en ging direct na het avondeten naar de toren, niet van plan nog wat uit te voeren. Ik ging alleen. Frits had nog van alles te werken. Het was zoel weer. Toen ik bij de toren kwam hoorde ik van de kant van de kreek gelach en gepraat en ik zag een roeibootje liggen. Wat doe je in zo'n geval als junior grondbezitter.... Toen ik dichterbij kwam, zag ik damesondergoed bewegen en een blonde, vochtige haardos, die me vaag bekend voor kwam. Het was Liesbeth, bezig zich te kleden en haar natte haar te kammen. Ik sloop het heuveltje op en zag moffenkleren, en daarna een Duitse soldaat, gekleed in niet meer dan een zomers onderbroekje, die op zijn rug een sigaret lag te roken, vaag door het struweel zichtbaar. Als bij zo'n Duitse rotdeun had gezongen of gefloten, zo'n slap Unterhaltungsmusik-gevalletje, zou ik waarschijnlijk afgedeinsd zijn, maar hij floot en neuriede, of all things, een thema van Ravel uit Sprookjes van Moeder de Gans.... Toen werd ik ineens ontzettend benieuwd. Hij riep tegen haar, dat het nu wel goed was, stond op en ging haar halen. Zij was op blote voeten en in rose onderjurk en scheen in een niet al te opgewekte stemming te zijn. Hij droeg haar de bladerrijke hut binnen, waar de ter kimme nijgende zon als een groot voetlicht binnen scheen, wipte met een geroutineerd gebaar haar onderjurk uit, ging zitten en legde haar over zijn schoot, terwijl ik centimeter voor centimeter dichterbij kroop. Ik was behoorlijk zenuwachtig en dacht: als hij me ontdekt, grijpt hij zijn revolver. Het laatste eindje kroop ik op handen en voeten, tot ik bijna loodrecht boven hen lag. De man in onderbroek leek me een jaar of vijfentwintig à dertig; hij had een intelligent gezicht, donker haar | |
[pagina 164]
| |
en was tamelijk groot. Liesbeth komt uit een arm gezin, waarvan de vader een niksnut is. Zij had die onderjurk kennelijk aangetrokken, omdat ze zich geneerde voor het versleten hemdje en broekje van heel dun geworden, verschoten rose tricot, die haar juist zo meer dan mieters stonden. Dat hemdje was zo'n echt dameshemdje met dunne schouderbandjes, die zo leuk van een schouder kunnen glijden en dan zo'n bovenarm iets heel bijzonders geven. Zij lag daar over zijn schoot met haar buik een beetje omhoog gebogen en haar schouders met het wilde blonde haar in zijn linkerarm. Ik had een prachtig uitzicht op haar bekoorlijkheden. Zij is niet zo mooi als jij, maar toch knap en slank, met flinke, niet te dikke, lange benen en tamelijk dunne, sierlijke armen en heel behoorlijk gevormde borsten. Enfin, en toen kwam dan waar ik nog steeds van ondersteboven ben: de prachtigste liefdesdemonstratie die je je maar kunt indenken. Hij deed het eerst heel, heel rustig en toch met geladen hartstocht en zij was eerst heel stilletjes en passief. Het duurde eeuwen, voor dat broekje uitging, maar toen was zij ook helemaal veranderd. Eerst begonnen haar armen te leven en toen haar benen en toen alles. En hij gebruikte alles waarmee bij maar liefkozen kon en liefkoosde alles wat er te liefkozen viel. Steeds wilder en wilder ging het, maar toch met duizend-en-één omwegen en knap gevonden variaties, een symphonie, dat was het, een symphonie! Het rustige eerste deel, met tragische accenten con sordino. Een tweede deel vol beweging en vaart, een spel van vraag en antwoord. Het derde deel, met broekje uit, waarin de eerst zo passieve helft even fel ageerde als de veroveraar, en daarna de ontzettend stormachtige finale, ingeluid door het wegvliegend hemdje, een finale vol wilde exclamaties en bronstige geluiden, een slank blond meisjeslichaam, helemaal bloot nu, waarin iedere vezel actief is, waarvan elke beweging van elk détail zoveel mogelijk genot geeft en krijgt. Het was fabelachtig. Ik transpireerde geloof ik nog erger dan zij en hield mijn tanden in mijn hand gedrukt om hun geluiden niet te overstemmen. En toen gleden ze op hun zij, met de armen om elkaar heen en je hoorde alleen het zachte geruis van de bladeren en het gieren van de zwaluwen’. ‘En.... deden ze het echt?’ | |
[pagina 165]
| |
‘Maar natuurlijk! En hoe!’ Daphne keek opzij naar de plaats van handeling en zuchtte. ‘En toen?’ vroeg zij, na enige ogenblikken stilte. ‘Ik bleef doodstil liggen, trillend als een espenblad. Als ik me bewogen had, zouden ze me gehoord hebben. Hij begon eindelijk weer te neuriën, hetzelfde thema, en daarna een ander uit de Sprookjes van Moeder de Gans. Zo nu en dan streelde hij haar haren en schouders en prevelde lieve woordjes. Toen stond hij op en trok haar mee. De zon stond als een bloedrode bal vlak boven de rivier. Hij nam haar hand en nam haar mee naar het water. Het kon hem kennelijk niets schelen, dat ze helemaal bloot waren. Ik wist toen nog niet, dat dit een afscheidsfeest was en dat hij de volgende dag met die batterij zou verdwijnen, maar ik verschikte m'n stijve ledematen wat en bleef liggen. Ze plasten in het water rond en kwamen tamelijk gauw weer terug, hand in hand, glimmend van het water en rood van het zonlicht. Ze droogden zich af en hij wilde niet, dat ze zich aankleedde. Toen ze weer gingen liggen, trok hij haar over zich heen, fluisterde, zoende en aaide haar heel kalm, en langzaam aan begonnen hun bewegingen minder loom te worden. En toen hoorde ik het fluitje van Frits, en zijn geschreeuw van: waar zit je.... Liesbeth lag over hem uitgestrekt en begon gelukkig wat rumoeriger te worden. Ik kroop uiterst omzichtig maar zo snel mogelijk achteruit. Frits inwendig grondig vervloekend, omdat hij de idylle kwam verstoren. Hoe dichter hij naderbij kwam, hoe meer kans er bestond, dat de voorstelling een ontijdig einde zou vinden. Ik wierp nog een laatste blik op het paar en kwam in gebukte houding overeind, schramde me een paar keer niet zo zuinig en draafde naar Frits toe. Ik kon hem wel vermoorden, ook al had hij geen schuld aan zijn eigen stomme gedoe. Ik sleurde hem mee terug naar het hek en het weggetje op en het werd nogal wat je noemt een botsing, want hij kwam me opzoeken omdat hij wilde spelen en drong zich ondanks mijn woede aan mij op, en ik walgde ervan en dat kon hij natuurlijk niet begrijpen. Het werd huilebalken en excuus maken en een diep terneergeslagen Frits, die ik onmogelijk kon uitleggen, hoe geweldig het was wat ik gezien had en hoe vol ik daar van was. Tegen Nol kon ik er evenmin over praten; ik duid- | |
[pagina 166]
| |
de het alleen maar wat vaagjes aan en noemde Liesbeths naam niet; zij heeft toch al vijanden genoeg’. ‘Hoe oud is zij?’ ‘Zeventien, denk ik’. Hij zuchtte enige malen diep. ‘Ik heb nu wel geprobeerd om het je duidelijk te maken, maar het is zo moeilijk na te vertellen.... de sfeer.... sommige momenten.... dat trillen en langzaam tot leven komen.... om nooit te vergeten!’ Hij zweeg geruime tijd. Ze staarden beiden over de rivier. Zijn hand, die eerst vormen en gebaren in de lucht had aangeduid, rustte licht op Daphnes gladde, gebruinde schouder. Toen zij haar hoofd scheef hield en haar wang op zijn hand drukte zei hij: ‘Eigenlijk idioot, om zoiets tegen jou te vertellen. Maar ik hou zo van gekke dingen, die eigenlijk niet kunnen! En het is een bewijs, dat ik jou heel groot vind.... Ik denk niet, dat ik het nog ooit tegen iemand zal vertellen’. Zij drukte haar wang wat harder tegen zijn hand en vroeg: ‘Gaat Liesbeth nu met een andere Duitser?’ ‘Er zijn geen andere Duitsers, althans niet hier; wel aan de overkant en aan de zuidkant van ons eiland. Trouwens, Liesbeth heeft altijd een zekere stijl gehad. Ik wil niet beweren, dat zij een maand of wat later niet een andere vriend vindt, maar ze geeft zich nooit met Jan en alleman af. De jongens van ons stadje zijn woedend op de meisjes, die zich met Duitsers hebben afgegeven, en niet alleen de jongens! Er worden de vreselijkste dingen gemompeld over bijltjesdag en zo. Ik geloof, dat de jongens van ons stadje haar begeren en haten tegelijk. De schaarse keren dat ik Liesbeth zie, loopt zij nog altijd met haar neus in de wind en alles wat mannelijk is, is lucht voor haar. O ja, en precies twee dagen nadat die troep Duitsers met hun afweergeschut vertrokken waren, werden de scheepswerf en de constructiewerkplaats hier aan de overkant gebombardeerd. Een hels spektakel’. ‘Oompje Nol had zeker even opgebeld, dat de kust vrij was’. Hij lachte en haalde zijn schouders op. ‘En hoe vond Frits dat?’ vroeg Daphne plotseling. ‘Gô, jij bent ook uitgeslapen! Wel, de rakker haastte zich om bescherming in mijn bed te zoeken. Uit vriendschap en medelijden | |
[pagina 167]
| |
heb ik toen nog een keer meegedaan, maar het deed mij weinig; mijn gedachten waren bij andere dingen’. ‘En toen heb je ook al die foto's weggedaan’. ‘Alles is in vlammen opgegaan’. ‘Was Nol blij?’ ‘En of! Hij liet het niet zo blijken, maar hij was dagenlang opvallend opgewekt en zanglustig’. ‘En je moeder?’ ‘Die weet hier niets van’. ‘Dus je vader had mij eigenlijk niet eens behoeven uit te nodigen om goeie invloed op je te hebben?’ ‘Daphne!’ Hij keek haar verontwaardigd aan. ‘Je denkt toch niet dat Nol jou alleen als een soort speelgoed.... Je weet toch, dat Nol jou bijzonder graag mag?’ Zij knikte heftig van ja en glimlachte verontschuldigend. Hij sprong van de brede borstwering waarop ze zaten op de bank die achter hen stond en trok met beide armen haar bovenlichaam achterover. ‘Hij heeft ontzettend zijn best moeten doen om mijn vader zover te krijgen, dat ik hier mocht komen. Als jouw vader iets in z'n hoofd heeft, krijgt ie z'n zin hè?’ ‘Meestal wel. Hij is erg organiseerderig en energiek, maar hij bedoelt het altijd goed. Als hij kan helpen en goeddoen en organiseren, is hij in zijn element. Ik kan je daar ontzettend koddige verhalen over doen’. Bob tilde Daphne voorzichtig van de borstwering en ging met haar op zijn schoot op de bank zitten. Hij liet zijn handachteloos over haar borst dwalen, terwijl bij haar vertelde over het visconservenfabriekje, dat in het begin van de crisisjaren failliet was gegaan, en de vele werklozen in hun stadje. Nol had het fabriekje gekocht als een miniatuur-werkverschaffingsobject, toen hij tussen twee buitenlandse reizen van de burgemeester vernam, hoe de situatie in het plaatsje was. Hij zette zich aan zijn bureau en deed nagenoeg de hele zaak telefonisch af. Zijn bankdirecteur, zijn accountant, zijn bedrijfsleider legden hem het hoe en waarom uit en gaven hem adressen van vakmensen, die wat van de verkoop van etenswaren afwisten en van reclame-mensen, en al vragend en notities makend kwam het plan te voorschijn, dat hij daarna telefonisch met zijn bankier en ac- | |
[pagina 168]
| |
countant besprak. Twee dagen later was hij weer op weg naar Nice, maar het fabriekje ging weer draaien. Er kwamen nieuwe verpakkingen, geraffineerd fraaie etiketten, een reclame-campagne met opvallend mooie aanplakbiljetten en advertenties, en wat werd opgezet om overblijvende vis van de riviervissers te kopen en een handjevol mensen aan werk te helpen, groeide gestadig uit tot een veelzijdig bedrijf, waar Nol zo nu en dan eens een uurtje ging kijken en praten en suggesties geven aan de bedrijfsleider op zo'n wijze, dat deze het gevoel had, de verbeteringen zelf te hebben bedacht. Het fabriekje werd enige malen vergroot, er kwam een laboratorium, er kwamen eigen bestelauto's, nieuwe machines, nieuwe afdelingen, nieuwe producten en zo meer. ‘Alleen de stank.... daar heeft hij nog geen oplossing voor kunnen vinden.... als de wind zuidoost is, ruik je hier een weeïg luchtje’, besloot Bob zijn verhaal. ‘Nol heeft natuurlijk vijanden, die hem een uitbuiter vinden en zo. Nu schijnt het zo te zijn dat, als je eenmaal rijk bent, het niet zo moeilijk is om nog rijker te worden. De eerste jaren verdiende hij niets aan dat fabriekje, zegt men; als je 't mij vraagt deed hij het alleen maar voor de sport. Hij is ook dol op dingen, die eigenlijk niet kunnen. En vandaag de dag is er geen kunst meer aan; nu wordt er goud verdiend met de gekste uitvindingen en brouwsels. Hier in het stadje heeft hij het vertrouwen van de meest verbitterde bolsjewieken gewonnen, volgens Harremans. “Meneer de baron”, noemen ze Nol in de wandeling. Iedereen, die langer dan een jaar bij de fabriek werkt, deelt mee in de winst. Nol heeft een sportveld laten aanleggen, twee straten met arbeidershuizen laten bouwen, een kleuterschooltje....’. Er klonk geroep van beneden. Daphne sprong op en stapte naast Bob op de bank. Hij rekte zich uit en kwam overeind. Toen ze zich over de borstwering bogen zagen ze de huisknecht met een mand, die hij bij Odette en Louis neerzette. Bob en Daphne zwaaiden en maakten zich gereed om naar beneden te gaan. ‘Dat met die ijsschotsen is ook zo typisch Nol’, vertelde Bob opgewekt verder. ‘De boel zat vast op de rivier en het ijs begon gevaarlijk over de dijk te kruien. Je had Nol moeten zien, opgewonden ronddravend en opbellend, of daar nu niets aan te doen was, of er geen dynamiet gebruikt kon worden, of | |
[pagina 169]
| |
een bom. Dan kan hij het niet uitstaan, dat hij zo maar werkeloos moet toekijken’. Ze daalden de wenteltrap af. Bob keek nog even rond in het schemerige gewelf van de bovenste torenkamer, waar alleen wat pakkisten stonden. Daphne kwam langzaam achter hem aan. ‘Ik droom wel eens van deze trap’, riep zij. ‘Die ijzeren treden trillen zo typisch. In m'n dromen is de toren wel duizend meter hoog, met overal trillende trappen in spookachtige gewelven, die nooit eindigen’. ‘Arm kleintje. Vraag Nol eens of hij het na wil kijken, wat die dromen betekenen. Daar bestaan boeken over’. Hij stond stil voor de kamer van oom Henri en wachtte op haar. ‘In dit schemerige licht lijk je nog bruiner dan bruin’, zei hij, omhoog kijkend. Toen zij vlak bij hem was liep hij verder. De camera in het foudraal hield hij losjes aan een riempje over zijn schouder. ‘Je lacht je dood als je Nol met die ouwe vissertjes ziet praten. Dat moet je vóór je zien! Hij in een keurig, smetteloos dandy-zomerpak en die knoestige kereltjes in dikke zwarte pakken met zwarte petjes op.... dan klopt hij ze op hun schouders en probeert hun namen of bijnamen te onthouden, en dan moeten ze hem altijd iets uitleggen.... waarom ze zus of zo netten gebruiken, waarom ze van die dikke pakken dragen als het warm weer is, waarom ze elkaar Zondags niet groeten, als ze niet bij dezelfde kerk horen, hoe dat nu later moet gaan, als ze met z'n allen in dezelfde hemel hun pijpjes roken.... en ze nemen het van hem, de manier waarop hij over al die dingen praat. Zo is het ook met de pachters en boerenarbeiders. Nol predikt overal het evangelie van de verdraagzaamheid, van “als de mensen daar nu aardigheid in hebben, en een ander geen kwaad doen”.... dat slaat bijvoorbeeld ook op de nieuwe kerkjes, die er bij komen en zo. En omdat hij is zoals hij doet, tovert hij altijd lachjes op baardige en zorgelijke gezichten. Zeg.... waarom sta ik hier eigenlijk op die onderste tree?’ Daphne stond twee treden boven hem en begon plotseling hard te huilen. Zij liet zich in zijn uitgestrekte armen vallen en nestelde zich op zijn schoot. Het geluid van haar wilde snikken en zijn sussende woordjes weerkaatsten in de holle, koele ruimte. ‘Ik.... | |
[pagina 170]
| |
ik weet het niet’, stamelde Daphne. ‘Laat me maar’. Zij rilde en kroop dichter tegen hem aan. Haar tranen gleden over zijn blote rug. Hij staarde met een gefronst gezicht door de schemerige ruimte naar de zware deur, die op een kiertje stond en een baan licht doorliet. Iemand bonsde op de deur, die langzaam open ging. Nol keek naar binnen, luisterde, zag ben zitten en stapte naar binnen. ‘Neem me niet kwalijk kinderen, maar ik moet even die tuinparasol en een paar stoelen pakken. Er is adellijk bezoek bij de toren en Hendrik heeft een mand vol verrukkelijke hapjes en slokjes gebracht. Jullie zijn welkom’. Hij sleepte een paar ligstoelen en een kleine ronde tuintafel met een parasol naar buiten. ‘Ik heb je helemaal nat gehuild’, fluisterde Daphne met een hoog stemmetje bij Bobs oor. ‘Mijn rug beschouwt het als de grootste eer, hem ooit te beurt gevallen. Huil maar fijn hoor’. ‘Ik was.... ik was ineens zo verdrietig en angstig.... geef je zakdoek eens’. ‘Hier. Heb ik je suf gepraat of zo? Gewoon maar een stomp geven hoor, als ik langdradig word’. ‘Nee.... jij kunt het niet helpen’. Zij wreef haar gezicht en zijn schouder en rug af. ‘Wie zou er op bezoek zijn?’ ‘Mijn moeder. Die wil nooit op de grond zitten’. Zij drukte plotseling haar tanden in zijn schouder en daarna, met een snik, in zijn lippen. Hij stond op, klemde haar lichaam tegen het zijne en droeg haar zo, voetje voor voetje, naar de deur, terwijl zij nasnikte en hem hartstochtelijk kuste. Toen ze even later buiten kwamen en om de toren liepen, zaten Bettina, Nol, Odette en Louis in ligstoelen bij het tafeltje, waarvan de oranje parasol uit stond. Louis en Nol hadden een glas bier in hun hand; de dames dronken limonade. Toen ze naderbij kwamen wierp Odette een bezorgde blik op Daphne, en glimlachte daarna moederlijk naar de ernstig kijkende Bob. ‘Ik haal er nog twee stoelen bij’, zei Bob, ‘voor de harmonie’. Daphne ging dicht naast haar moeder in het gras zitten. Zij keek ernstig, maar snikte niet meer. Toen Bob terug kwam met de stoelen, at Daphne een appel. Zij glimlachte triest naar hem en | |
[pagina 171]
| |
trok aan de schouderbanden van haar badpak. Nol en Louis praatten over de geschiedenis van de toren en het landgoed. Odette verdedigde Shakespeare tegen Bettina, die zijn stukken veelal te grof besnaard vond. Bob worstelde met de ligstoelen en toen hij ze had uitgezet, maakte hij een diepe buiging voor Daphne en stak haar zijn hand toe. Op hetzelfde ogenblik klonk er van de kant van het weggetje door de griend een pèèèuw-kreet. Nol keek op zijn horloge, verontschuldigde zich, sprong op en verdween dravend. Toen hij een eindje gelopen had herhaalde bij de kreet. Bob kuste Daphnes hand terwijl zij in de ligstoel plaatsnam. ‘Hij is bij de padvinderij geweest’, zei hij op verontschuldigende toon tegen Louis. ‘Je kunt het nog zien aan zijn gedisciplineerde loop’, antwoordde Louis, de snel verdwijnende figuur in het helderblauwe shirt en de licht grijze pantalon nakijkend. Niet lang daarna werden zij opgeschrikt door een woeste vreugdekreet van Nol. ‘Le jour de gloire est arrivé!’ zong bij, met zijn armen zwaaiend, toen bij snel naderbij kwam. Dat Parijs omsingeld was, wist men reeds. ‘Het volk vecht op de barricaden. De politie op het île de la Cité heeft zich verschanst tegen de Duitsers. Overgave van het Duitse garnizoen wordt elk ogenblik verwacht!’ Allen begonnen door elkaar te roepen en werden aangegrepen door een wilde vreugde. Men greep elkaars handen en er werd een kinderlijke rondedans om het tafeltje met de oranje parasol gemaakt en daverend hoera geschreeuwd, en daarna moest Nol nog eens woord voor woord vertellen, wat bij had gehoord. Daphne liep ettelijke keren op haar handen en klom op Nols schouders. ‘Aankleden en naar huis, naar de wijn en nieuwe berichten!’ hijgde Nol. De toren weerkaatste hun vreugdekreten tot ver in de ijle ruimte. |
|