een prachtige balk te maken uit één stuk.
De dorpelingen waren verheugd dat zij de wilgeboom nog diezelfde avond laat, op feestelijke wijze bij fakkellicht, mochten vellen voor hun oude keizer. En ook Heitaro liet dit keer geen woord van protest horen, hij had immers in het leven zoveel kostbaarder schatten verworven dan zijn vroegere wilgeboom. En dat vertelde hij ook, die avond, aan zijn geliefde Wilgevrouwtje. ‘Vroeger zou ik half waanzinnig geworden zijn van verdriet, maar nu bezit ik jou,’ zei hij. ‘Alleen: ik ga er niet heen...’
Wilgevrouwtje was doodsbleek geworden. Zij nam haar kind op schoot en bleef lang zitten staren op zijn hoofdje met haar.
Die avond werd Heitaro gewekt omdat Wilgevrouwtje naast hem een luide kreet slaakte. Hij drukte haar tegen zich aan, voelde hoe zij sidderde, alsof zij door wilde slagen werd gebeukt. Zweet brak haar uit van alle kanten, zweet dat geurde naar gevelde bomen, naar klompenhout, naar versgeschaafde klompen.
‘Zorg voor het kind’, kreunde zij. ‘Ik moet gaan. Ik word met bijlslagen geveld. Maar eens zien wij elkaar terug...’
Heitaro trachtte Hijo dichter nog tegen zich aan te drukken, maar haar hoofd met het prachtige haar zonk achterover, ruisend, zoals de kruin ruist van een wilgeboom, die wordt geveld.
Er zijn in Kyoto meer dan duizend houten tempels. Er zijn er met gouden Boeddha's en er zijn er met zilveren Boeddha's.
Men vindt er grote die tegen de avondhemel afsteken, als het silhouet van het Boeddhistische heelal, in verdiepingen. Men vindt er kleine die tegen de avondhemel staan, zomaar als het uitgeknipte silhouet van een Oosterse glimlach. Ik heb er vele betreden, sommige leken baadsters in een vijver van kersenbloesems, want het was de tijd dat de kersenbomen bloeiden.
Maar van binnen waren zij allen duister en mystiek en als ik ongeschoeid voortsloop door de tempel - want men ontschoeit zich voor iedere tempel - dan kraakte in de heilige stilte telkens een plint of kreunde een balk. Onwillekeurig hield ik dan de pas in, het leek wel alsof ik bang was een levend wezen te bezeren.
Hout dat kreunt, kreunt als een mens.
Maar dat bemerkt ge eerst als ge wandelt.
Wandelt op kousenvoeten.