staat een kleine berg vol groen naaldhout opgetast en de Jamaboesji stellen zich op in een kwadraat rond de berg van groen. Er wordt gebeden uit oude gebedenboekjes. De oudste der Jamaboesji schiet met pijl en boog naar de vier windrichtingen pijlen weg. Het is om de boze demonen te verjagen.
En dan steekt men de brand in de berg naaldhout en werpt kleine plankjes in de vlammengloed. Op ieder plankje staat de naam van een der Jamaboesji en een gebed dat hij verhoord wil zien. Het duurt een uur, de grote plechtigheid. Een dik spoor van wentelende smoor rolt op tegen de berg. Met de smoor drijven de wensen en gebeden mee.
Er begint een druppeltje regen te vallen.
En dat is steeds weer het wonderlijke aan Japanners. Het zijn middeleeuwers en terzelfdertijd zijn zij ultramodern. Nauwelijks komt dat druppeltje regen omlaag of zij schieten vliesdunne regenjasjes aan over hun middeleeuwse kledij. En er gaat zelfs een plastic huls over hun hoed van riet.
Het gaat allemaal geluideloos en vlug en de plechtigheid gaat zonder de minste vertraging door...
En dat alles eindigt zoals iedere pelgrimstocht waar ook ter wereld eindigt. Met een overvloedig maal en een goed glas.
Met onze rijststokjes eten wij wonderlijke visjes en zure, zoete en zoute wortels. Nauwelijks is ons glaasje rijstwijn leeg of een der Jamaboesji heeft het reeds weer gevuld. Ergens uit hun middeleeuwse kledij toveren zij, vrolijk geworden, naamkaartjes tevoorschijn met kleurige Japanse letters erop.
En een voor een nodigen zij ons warm uit hen later een bezoek te brengen in Kyoto.
Wie had gedacht dat deze wonderlijke marsmannetjes zich zouden ontpoppen als kleine keurige Japanse zakenlieden en boekhouders.
Even is Reverend Thomson weggeweest. Hij komt terug met twee grote Japanse azalea's, koraalrood, die hij met wortel en tak uit de bergwand gehaald heeft.
‘Voor mijn huis in Kyoto’, zegt hij. ‘Mijn vrouw zal er blij mee zijn.’
De marsmannetjes lachen.