Japanse kersebloesem
Tokio, mei 1958
Een volk krijgt de boom die het verdient. Wij nuchtere Nederlanders kregen een smetteloze kerseboom, die eerlijk bloeit en eerlijk vrucht voortbrengt. Ware dit niet zo, wij hadden hem nooit geplant.
De Japanner echter kreeg een kerseboom, die geen kersen voortbrengt en waarnaar men alleen maar met welbehagen kijken kan. En wijl de Japanner een mens is die als geen ander welbehagen schept in de natuur, plantte hij overal waar hij maar kon zijn kersenloze kerseboom. En maakte hem tot het middelpunt van zijn poëtische gedachtenwereld.
De bloeiende Japanse kers is niet wit maar zachtrose. Hij heeft de zachte doorschijnende tint die sommige Japanse meisjes bezitten. En omdat dit zo is heet menig Japans meisje ‘Kersebloesem’.
Beziet men in Japan een bloeiende kers, dan is het of het tere ochtendrood zich, bij het stijgen van de zon, niet heeft opgelost, maar of het is neergedaald in de kruinen der kersebomen. Daar blijft het dan, gecondenseerd tot een wolk van bloesem, een dag lang hangen om eerst bij het vallen van de avond weer op te wieken naar de hemel als doorschijnend rood.
Men ziet in Japan ganse alleeën van bloeiende kersebomen. Geen tempel of schrijn of in zijn onmiddellijke nabijheid bevindt zich een kerseboom. Tegen de wildste bergflank, bezaaid met dennen en cypressen, ziet men toch altijd nog enkele wolkjes kersebloesem - en men beziet ze verwonderd. Verwonderd - omdat zij niet voortdrijven... De Japanse kerseboom heeft iets artificieels. Als men hem ziet - in volle bloei - denkt men niet onmiddellijk aan een boom. Men denkt eerder aan een dier kleurige scheppingen, waarin de Japanners zulke grootmeesters zijn: aan lampions, aan geweldige rozetten van namaakbloemen of aan kleurige wimpels in de vorm van karpers.
Misschien komt dit wel omdat Japan in de maand april meer