| |
| |
| |
Corrida grandiosa
Arles, juni 1951
Wie voor het eerst van zijn leven in een van de prachtige steden van de Provence een vacantie doorbrengt, wordt alras, na het stedenschoon, getroffen door de ontelbare affiches die dit natuurschoon op hun manier versieren. Affiches, waarop reusachtige stieren in een duel op leven en dood gewikkeld zijn met slanke goudkleurige matadores. Maar niet alleen muren en zuilen der stad wemelen van deze kleurige aankondigingen, zij hebben ook hun entrée gedaan in alle wijnhuizen en eethuizen, ja zelfs in de binnenkamers der burgerij. Eet men in een etablissement de Provençaalse keuken of drinkt men er een Provençaalse wijn, dan doet men dit omfladderd door affiches en foto's van stieren en stierenvechters. Ja, het kan gebeuren dat reusachtige koppen van gevelde stieren met een wilde blik vanaf de wanden u het maal en de drank uit de mond kijken, gelijk bij ons in jagers-etablissementen de koppen van hert en everzwijn.
Ge voelt u in zulk een wijn- of eethuis wel ver van de gemoedelijke Provençaalse wereld van het nabije Tarascon, waar Tartarin de Tarascon en zijn club van pettenjagers geen haas, konijn, ja geen leeuwerik onder schot konden krijgen en daarom hun kruit verschoten op hun eigenhandig in de lucht geworpen jagersmutsen.
Op een goede dag, zulk een affiche nauwkeuriger bekijkend, ziet gij dat juist de daarop volgende Zondag een corrida grandiosa zal plaats vinden met de beroemdste toreadores van Spanje en de zes wildste stieren uit de stal van Don Pietro de la Cal.
Gij koopt uw kaartje en twee, drie boeken, die gij in iedere boekhandel krijgen kunt, en die u moeten inwijden in de kunstgrepen en geheimen van het stierengevecht. C'est tout!
Nee, dat is niet alles, lang niet alles! Al zijt gij door uw lectuur alras te weten gekomen dat een stierentournooi uit zes stierengevechten is samengesteld, dat elk stierengevecht uit drie episodes bestaat, dat drie matadores elk op hun beurt ieder in twee stierengevechten een stier bevechten en ter dood brengen en dat de drie
| |
| |
matadores dit bloedige spel bedrijven, bijgestaan door een uitgebreide groep van secondanten: picadores, banderillero's of peones - dat alles geeft u slechts een flauw idee van wat u straks te wachten staat. Maar laten wij de theorie voor later en betreden wij de arena van Arles, een der schoonste arena's uit de Romeinse tijd, blank van steen, blank van boog, een even rank als blank klassiek colosseum.
Duizenden mannelijke zowel als vrouwelijke aficionados (hartstochtelijke supporters) in lentekleding hebben zich reeds op de stenen stoepen van de arena gezet, ieder moment kan de grote gebeurtenis beginnen, de zon zelf, met een groot gouden oog de arena binnenkijkend, is van zins zich geen detail van het spel te laten ontglippen en daar zet het glanzende koper van de kapel de beroemde mars der toreadores uit Carmen in.
Op dat ogenblik gaat een deur in de arena wijd open en een even kleurige als toverachtige stoet betreedt de ronde vlakte van dun, rood zand.
Aan het hoofd van de stoet, op een witte schimmel, steigert de Alguazil de arena binnen, onmiddellijk gevolgd door drie rijen fonkelende costumes, voorop drie matadores, daarachter drie keer drie banderillero's, dan drie keer twee picadores te paard en daarachter de trein van voetknechten en paardenknechten.
Het is een oogverblindende stoet en in de verbeelding wordt gij plotseling naar het Spanje van Philips II verplaatst. De Alguazil, de ruiter op het weerlicht-witte paard, is geheel gestoken in een costuum uit de tijd van Philips II, hij is een historisch overblijfsel van het hoofd der politie, ravenzwart, in ravenzwarte kuitbroek, ravenzwarte wapperende mantel, ravenzwarte soldatenhoed, waarop een zwarte vederbos: het complete achterste van een stuk ravenzwart pluimvee. Al dit ravenzwart wordt slechts onderbroken door een witte kanten kraag en twee witte, kanten lubben aan de mouwen, maar dit maakt zijn figuur des te sinisterder, men voelt dat met deze fladderende, menselijke zwarte raaf ineens een levend stuk souvenir van de Inquisitie binnensteigert en maar al te ras zal blijken hoe juist onze gevoelens zijn.
De drie matadores - naast de stieren de hoofdpersonen van dit
| |
| |
drama - die aan het hoofd van de drie flonkerende rijen binnenstappen zijn gehuld in strakke gewaden van het puurste gouddraad, bolero's van gouddraad, broeken van voren van gouddraad, vanachter van strak gespannen groene of azuren zijde, strakke oudroze kousen, lage, zwarte muiltjes met pompoenen.
Rond hun schouders hebben zij bij hun entrée grote zijden doeken geslagen, bezaaid met een weelde van witte en rode geborduurde bloemen, rozen en anjelieren op een kleurig fond. Op hun hoofden dragen zij zwarte, overlangse steken en daaronder, achter op hun hoofd, propt als een knotje gitzwart haar een imitatie-vlecht. De gespannen kleurige broek, het strakke gouden vest, - als uit dun plaatgoud geslagen - de zwarte dwarssteek, het opgerolde imitatie-vlechtje geven hun gestalte een ongelofelijke gratie, zij zijn veeleer dansers dan vechtjassen. Alleen de stier vecht, zwaar, voorwerelds, aangrijpend. Maar de matador brengt hem als een danser ter dood.
Achter elk der drie matadores schrijden drie banderillero's binnen, zij hebben niet de veelkleurige sjaals van hun meesters rond de schouders geslagen, maar verder is hun gewaad gelijk, alleen, wat goud is aan de matador is zilver aan de banderillero. Nu volgen de picadores. Zij hebben boerse Spaanse hoeden uit lang vervlogen eeuwen op, een Sancho Panza-gewaad van geelwit zeemleer, waarover een bolero met pailletten, maar hun laarzen zijn van een lachwekkende logheid zoals alleen Don Quichotte er zijn arme knecht een paar zou hebben kunnen aanmeten: grote, vierkante laarzen van geslagen ijzer. En de magere, geblinddoekte paarden, waarop zij gezeten zijn, kan men al niet anders betitelen dan rossinanten, zij zijn langs weerskanten middeleeuws geharnast met dikke, gewatteerde tapijten. Zoals gij al wel begrepen hebt is al dit ijzerbeslag en deze gewatteerde bepantsering gericht tegen de woede van de horens van de stier.
De stoet wordt gesloten door een tros paardenknechten en duvelstoejagers in rode kielen en het met bonte pluimen versierde stel paarden dat na elke mis à mort (ter dood brenging van de stier) het kadaver onder applaus of misprijzend gefluit de arena uitsleept.
Deze vogelbonte stoet marcheert nu onder klaterend applaus toe op de loge van de president, groet hem, de steken op de borst,
| |
| |
groet het publiek en verspreidt zich. Een matador en zijn banderillero's stellen zich op in de arena, de anderen trekken zich terug aan of achter de houten omheining, de president geeft vanuit zijn loge het sein, de kooideur wordt geopend en een wilde stier rent, verblind door het plotselinge zonlicht de arena binnen.
Een Corrida - een stierentournooi - bestaat uit zes stierengevechten. Ieder der drie matadores neemt twee stieren voor zijn rekening. Elk stierengevecht op zich bestaat uit drie episodes. Iedere episode duurt vijf minuten. De tijdsindeling wordt vanaf de tribune door de president geleid. Op een door hem gegeven sein weerklinkt een trompetstoot.
Wat gebeurt er, zult gij u afvragen, in deze drie episodes? Gedurende de eerste episode (de eerste tertio) wordt de stier door de banderillero's met hun rose capes, gevoerd met geel, bestudeerd, dat wil zeggen, men tracht, door de stier de rose mantel op velerlei wijze voor te zwaaien, zijn reacties zo goed mogelijk te bestuderen. In die tijd staat de maestro, de matador, ergens als een flamingo op één been in de arena en kijkt toe. Want dit alles wordt alleen gedaan om de matador aangaande de stier voor te lichten. Dan, na enkele minuten, worden de deuren geopend en de Sancho Panza-achtige picadores komen op hun middeleeuwse paarden binnen waggelen. Zij zijn gewapend met houten lansen, welke uitmonden in scherpe, driehoekige punten. Door manipulaties met de rose cape wordt de stier tot vlak bij het paard gelokt en nu brengt de picador met het scherpe, driehoekige uiteinde van de lans de stier enkele formidabele steken toe in de gebogen nek. Deze toegebrachte wonden hebben tot doel de nekspieren te raken en daardoor de stootkracht van de stier te verminderen. Nu gaat het signaal van de trompet en de tweede tertio of ronde begint.
De tweede tertio is geheel gewijd aan het spel met de banderillen, de kleurig versierde harpoenen die in de rug van de aanstormende stier worden geplant. Op het laatste moment veert de banderillero voor de horens opzij en plant met ongelofelijke behendigheid de kleurige harpoenen in de voorbijstormende stier. Trompetstoot en derde tertio.
Deze tertio wordt praktisch geheel uitgevoerd door een gevecht, lijf aan lijf van de matador met de nu onmenselijk getergde stier.
| |
| |
De matador is gewapend met een degen en de muleta, een kleine rode lap, die over een degen hangt.
Hij plaatst zich tegenover de stier, lokt hem met de lap naar zich toe en springt dan niet, zoals gij misschien zoudt denken, opzij. Het meesterschap van de matador bestaat hierin dat hij zich nimmer beweegt als de stier op hem toekomt. Hij handelt als volgt: hij beweegt de lap, die om de degen gewikkeld is, vlak naast zich. Een stier stormt nimmer af op iets dat onbeweeglijk is, hij stormt af op iets dat beweegt, hij stormt dus af op de fladderende lap en passeert de matador op nauwelijks enkele centimeters. Nu zijn er voor de kenner tientallen manieren om de stier rakelings te doen passeren, de matador ligt bijvoorbeeld geknield, de matador - door een snelle manoeuvre - doet de stier weer terstond omkeren, kortom er zijn talloze variaties, de een al gevaarlijker dan de andere. Is dit spel uitgespeeld dan komt misschien het gevaarlijkste moment. De matador plaatst zich onbeweeglijk voor de stier en brengt met een welgerichte stoot van zijn lange degen het dier de genadestoot toe. Ge begrijpt, dit is levensgevaarlijk. Op het moment dat hij de degen inplant is hij nagenoeg lijfelijk in aanraking met de stier. Eén foute beweging en niet hij doorboort de stier, maar de stier doorboort hem en doodt of verwondt hem.
Nu wij iets van de regels weten vestigen wij onze blik weer op de zonovergoten arena. De Alguazil, die menselijke raaf, is op zijn weerlichtsnelle paard de arena binnengesteigerd. Achter hem treden Luis Miguel Dominguin, Julio Aparicio, Miguel Litri, drie van Spanje's grootste matadores, de arena binnen. Een ogenblik staan zij stil en slaan, man voor man, met een ernstig gezicht een kruis.
Dan zetten zij zich in beweging en geheel de fonkelende volière volgt in vogelstap. Applaus. Men stelt zich op. En dan stormt de stier als een wild, voorwerelds monster in de arena. Maar hij is snel gevangen in de ban der wapperende mantels, die een drietal banderillero's hem voorhoudt, waar hij gaat of staat. De banderillero's halen ware kunststukken met hun rode mantels uit, hun maestro - de matador - staat intussen op veilige afstand in de arena in rusthoudingen bestudeert de reacties van de toro, de stier.
| |
| |
Nu op een sein van de president, gaan de deuren van de arena open en de picadores, die inmiddels van het toneel verdwenen waren, waggelen te paard het veld op, de een naar rechts, de ander naar links. Het is 'n weinig sierlijk gezicht, bijna grenst 't aan 't lachwekkende. Want de paarden zijn dermate gepantserd dat zij de poten bijna evenmin kunnen verzetten als de paarden op een schaakbord. Hetzelfde geldt voor de picador die even log met zijn ijzeren laarzen te paard zit als een ruiter met benen in het gips. Het is nu de taak van de banderillero's de stier met hun rose cape tot vlak bij het paard te lokken. Is dat gebeurd dan heft de logge picador als een trage robot zijn houten lans en drukt die met zijn volle gewicht in de gebogen nek van de stier, zodat de ijzeren, driekantige punt enkele centimeters in de nekspier van de stier dringt. Het is een afzichtelijk toneel dat twee tot driemaal herhaald wordt. De stier, brullend van pijn, stort zich op de robot, niet zelden stort het paard, juist door de bepantsering, om als een levend monument, alleen zijn vier poten trillen omhoog als vier enorme voelsprieten en het gebit van het verschrikte dier staat bloot van angst. Op dat ogenblik is de weke buik van het paard onbeschermd en wee het paard waarop de stier zijn woede met de horens koelt. Maar reeds zijn de banderillero's toegestormd en zij trachten met hun fladderende mantels de aandacht van de stier op zich te vestigen. Het paard wordt met behulp van de paardenknechten weer opgericht als 'n omgevallen voetstuk, de loodzware picador, die in het stof der arena lag wordt weer in het zadel gehesen als een monument op zijn voetstuk en het spel herbegint. Dikwijls mislukt de stoot van de lans, schampt af, dikwijls draait de picador in zijn ijver de ingeplante lanspunt, naar de zin van het publiek te veel rond, waardoor de wonde groter en gapender wordt en uit honderden kelen gilt men dan: Boucher! Vile Boucher! Slager! Gemene slager!
Soms gebeurt het dat de dolgeworden stier paard en ruiter gelijkelijk op zijn nek neemt en ter aarde werpt; een onbeschrijfelijke verwarring ontstaat, die toch dikwijls eindigt zonder gewonden, omdat de mantelzwaaiers bliksemsnel de stier van zijn slachtoffer weten weg te lokken. Gedurende een der drie corrida's die ik te Arles, Alès en Nîmes bezocht zag ik hoe de stier paard met picador onderste boven stiet, vervolgens het angstig hinnikende paard
| |
| |
op zijn horens nam, door de lucht wierp en deed neerstorten op de picador die in zijn ijzeren onmacht, als een stuk mechanisch speelgoed op laatste toeren, door de arena kroop. Even later werd het paard bloedend uit de arena gesleept, de picador in de armen van twee toreadores te midden van een verschrikkelijke verwarring in veiligheid gebracht. Het enige menselijke aan hem was zijn lijdend gezicht, van pijn vertrokken en van angst verschrompeld. Voor het overige was hij geen mens, maar een slapgevallen robot, wiens mechaniek nu in het geheel niet meer functionneerde. Zijn gelaat was in een groene kramp omhoog en omlaag getrokken, zijn tanden en tandvlees stonden in nog steeds niet geheel doorstane angst bleek naar buiten gespalkt. Hij was zwaar gewond. Even later stierf het paard.
Gij hoorde zojuist het publiek de picador toeroepen: gemene slager! Maar laat u dit niet in de waan brengen dat er zich in de arena dierenbeschermers bevinden.
Waarom, vraagt gij u af, trekt het publiek dan partij voor de zo mishandelde stier? Sommigen schreeuwen omdat zij menen dat door deze vilaine wonde de stootkracht van de stier te zeer verminderd wordt en dat daardoor het element van gevaar voor de tegenspelers, de mensen, te zeer afneemt. Anderen schreeuwen omdat zij de stier als een eervolle tegenstander beschouwen, die met alle égards behandeld moet worden. Brengt de stier dan ook een picador ten val, stort hij zich onvervaard op matador en banderillero dan krijgt hij een even grote ovatie als deze laatsten en de kreet ‘Bravo toro!’, ‘Goed zo, stier’ is niet van de lucht. De Zuidelijke vrouwen in hun extase weten het nog bonter te maken; ze betitelen de bloedende, voorbij komende stier als ‘Mon petit, mignonne... Mijn kleintje, mijn lieveling, wat is hij mooi, wat is hij lief!’
Nu de trompet het einde van de eerste tertio aankondigt en de picadoren houterig en bezweet op hun paard de arena uitwaggelen, is de voorname stier van daareven veranderd in een beklagenswaardig wezen. Niet dat hij iets van zijn kracht en zijn vuur schijnt te hebben ingeboet, maar trage stromen bloed, lichtrood als bessensap, fonkelen langs zijn flanken. Hij is nu door een der banderillero's met de mantel in het midden van de arena tot rust
| |
| |
gebracht, hij staart met half gebogen, half opgerichte kop voor zich uit in het zonlicht en zijn blik drukt zulk een tragisch onbegrip uit, zulk een absoluut niet begrijpen waarom dit alles plaats moet vinden, dat men als niet aficionado (als niet hartstochtelijk supporter) volkomen op de hand van het beest is gebracht en dat men in zijn hart de onmenselijke wens gaat koesteren dat hij zich wreken zal op zijn beulen alvorens te sterven.
Maar reeds is de tweede tertio begonnen, een der banderillero's in een sneeuw van zilverdraad, stelt zich op enkele meters afstand van de stier op, zijn armen omhoog als had hij vleugels, in zijn handen twee veelkleurige harpoenen. Voor de onbeweeglijke stier begint de man te dansen, hij stoot kreten uit - oeah, oeah... ihihi, ihihi - en plotseling flitst de stier op hem toe. Maar juist als men denkt dat de stier hem doorboren zal, springt hij hoogop en scheert schuin voor de hoorns langs gelijk een schoonspringer die naar omhoog duikt, een veelkleurige vliegende vis en in dat flitsende moment heeft hij beide banderilla's in de rug van de hem voorbij stormende stier geplant. Het is, gij kunt het u wel voorstellen, een levensgevaarlijk bedrijf, maar van een angstwekkende elegantie.
Elk der drie banderillero's plaatst op zijn beurt de harpoenen, duikt voor de toestormende horens van de stier langs naar het azuur, is een ogenblik een vliegende vis en plonst dan in het klaterende applaus dat tegen de tribunes opgolft en uitsterft in de trompetstoot die de derde tertio inluidt.
Stel u nu de stier voor. Reutelend, hijgend, als een aarde in aardbeving. Bloed gutst langs zijn flanken. Zes kermiskleurige harpoenen hangen aan weerskanten van zijn rug. Een totaal veranderd wezen. Na de eerste tertio een tragisch verwonderde. Maar nu herschapen in een luguber brok ontembare levenswil. Een wezen, wetend dat men het op zijn leven gemunt heeft en bereid zich tot de laatste ademtocht te verdedigen.
Onder doodse stilte betreedt de maestro, de matador, de arena. Met een nonchalant gebaar werpt hij zijn dwarssteek in de plot- | |
| |
seling bevende druiventrossen van het publiek en aanvaardt de degen en de muleta, de kleine rode doek die hij over de degen hangt.
Met deze, over de degen gevouwen, doek stapt hij langzaam, de borst vooruit, de benen naar achteren, het hoofd met het haar-knotje naar achteren, op het schone, beklagenswaardige monster toe - langzaam en uitdrukkelijk als een parmantige, uiterst behoedzame steltvogel. Vlak voor de gebogen stier stelt hij zich op. En nu begint het spel van de maestro: la fuena de muleta, het werk met de rode lap. Langzaam begint de lap, waarin de degen schuil gaat te trillen als een espenblad op de wind. Langzaam wordt de stier zich bewust dat zijn laatste en zwaarste tegenstander tegenover hem staat. Het trillen van de lap gaat over in wapperen, het wapperen in gezwaai. En plotseling stort de stier zich als een stormram op de matador, mist hem nauwelijks op een centimeter, want zijn stoot was gericht op de wapperende muleta. Onbeweeglijk als had hij wortel geschoten blijft de matador staan, hij mag niet wijken terwijl de stier passeert. Maar nauwelijks is dit gebeurd of hij keert zich om en lokt de stier, dit keer nog dichter langs met zijn wapperende muleta. Hij doet dit op tientallen manieren, even vele kunstgrepen - izquierda's, manoletina's, derichazo's, passa's à l'estribo - met altijd de muleta in één hand. Het is of de muleta, de rode lap, verandert in een reusachtige rode vlinder, die op de speelsheid van zijn vleugels fladdert nu hoog dan laag, in bochten, in lasso's, in serpentine's, altijd woedend achtervolgd door de stotende stier, die op nauwelijks een centimeter scheert langs de onbeweeglijke figuur van de matador, op dolle jacht achter zijn fata morgana.
Eén onbeheerste beweging van de matador en hij is zelve het onvermijdelijke doel van de stoot geworden. Maar een bovenmenselijke zelfbeheersing doet hem versteend staan, borst naar voren, benen en hoofd naar achteren, de horens schrapen zijn vest van gouddraad, bloed bespat zijn smetteloze tenue.
Maar grote toreadoren als Dominguin en Aparicio vergen het uiterste van zichzelf. Zij gaan tegen de houten rand van de arena staan, ja knielen en laten de stier rakelings passeren. Eén misstoot en hun blijft geen redding over, zij worden te pletter gestoten tegen de arenawand. In het midden van de arena halen zij hun kunst- | |
| |
stukjes uit die aan het waanzinnige grenzen. Zij draaien de stier aan zijn horens rond hun middel als een wentelend rad rond zijn spil. Na een serie flitsende aanvallen van de stier keren zij, op een halve meter afstand van zijn op stoten gerichte kop, hem de rug toe, ja, knielen met de rug naar hem toe in het stof onder de ademloze stilte der duizenden. En alsof dit nog niet alle verbeelding tartte treden zij langzaam op hem toe en kussen het dier op het voorhoofd tussen de horens.
Op die momenten is men geneigd te denken dat zij de stier als dierentemmer wel onder hun hypnose moeten hebben.
Zij zijn in die momenten ook dermate geconcentreerd, dermate beheerst van figuur en beweging, dat zij het duizendkoppige publiek totaal uit het oog verloren hebben en zich nog slechts in trance lijf aan lijf met de stier bevinden.
Dan, na een gans vlinder-repertoire en een serie aan waanzin grenzende uitdagingen brengt de matador de nu dodelijk vermoeide stier vlak voor zich tot stilstand. Langzaam trekt hij uit de muleta de flitsende degen te voorschijn. Langzaam heft hij de degen in het zonlicht, richt hem en in één flitsende fractie van een seconde steekt hij deze, van boven tussen de ribben door, tot aan het heft in het hart van de stier, zó snel, dat hij op hetzelfde moment naast het dodelijk getroffen dier staat, dat langzaam door de knieën gaat en met een oneindig moe gezicht de dood afwacht, die als een schaduw over zijn ogen valt.
Bloemen storten neer in de arena, handtassen, zakdoeken, hoeden, de matador ontwaakt uit zijn eenzelvige begeestering, groet, dankt, ontvangt een oor van de stier, soms twee, soms zelfs na een buitengewone prestatie ook nog de staart van de stier, die hierna star en weerbarstig stijf door de opgetuigde paarden in wolken stof uit de arena wordt getrokken onder het applaus en geschreeuw van het publiek: Bravo toro, bravo toro!
Wat ik u zoëven beschreef, lezer, was een perfecte estocade, een volmaakte genadestoot. Maar zo gaat het lang niet altijd. Vaak, door een foutieve berekening van de matador of door het blote feit dat hij geen geluk heeft, raakt hij een rib, de degen schampt af en dringt niet door het hart, maar de punt treedt te voorschijn uit een der flanken van de stier. Een dergelijke misstoot kan tot
| |
| |
vier, vijf keer voorkomen - het publiek scheldt dan de gevierde matador voor gemene slager - en een der banderillero's of de matador zelf brengt het gefolterde, steunende dier dan de genadestoot toe met de descabello, een speciale degen, die met een definitieve stoot achter de horens meestal de onmiddellijke dood ten gevolge heeft. Bij een der mis à morts die ik zag wankelde de zandbruine stier na drie steken met de degen en drie met de descabello, nog niet gedood, als een dronken brok oerwereld op zwabberende poten door de arena, vallend, opstaand.
Ik beschreef u de mis à mort van een stier. Er volgen er nog zes maar ik bespaar u de détails. Zeker is dat het stierengevecht verschillende elementen bevat van ongelooflijke schoonheid en moed.
Het is er mee als met een slagveld, waar het mensonwaardige element triomfeert, maar waar daarom de elementen van schoonheid en menselijke moed niet noodzakelijk afwezig zijn. Wie dat mocht betwijfelen leze slechts enkele desbetreffende bladzijden uit Tolstoï's onsterfelijke ‘Oorlog en Vrede’.
Ik heb eens een gedicht van een Griekse dichter gelezen die een gloeiende lofzang uit op een Olympische worstelaar, die - alles was geoorloofd in deze worstelwedstrijd tot wurgen toe - zijn tegenstander de vereiste tijdsduur aan de grond brengt, en, dit doende, zegevierend maar gewurgd het leven op zijn overwonnen tegenstander laat.
Ik zal niet in het voetspoor van deze Griekse dichter treden. Maar eenmaal op het paard zittend - gelukkig niet de geharnaste rossinante van de picador - mag ik niet nalaten de schone momenten van de bloedige inzet te scheiden. Zoals ik u reeds zeide zijn de costumes en de verrichtingen van matadoren en banderillero's van een balletachtige gratie en de waarde daarvan wordt voor het publiek nog verhoogd door het feit dat de menselijke verrichtingen met inzet van het eigen leven geschieden.
Wat eveneens - vooropgezet dat het stierengevecht een gegeven feit is waaraan men als eenling niets veranderen kan - van een tragische schoonheid is, is het werk van de ten dode gedoemde stier. De stier weet niet dat hij ter dood veroordeeld is, hij beseft
| |
| |
dit misschien pas in de laatste minuut. Hij ontplooit dus zijn volle kracht van wild dier en men ziet voor zijn ogen de gouden drinkbeker van Creta tot leven komen, dat prachtige vaatwerk, beslagen met jachttaferelen op wilde stieren. Of een der wildejachttaferelen op de muur van een Egyptische tempel. Maar naarmate de stier meer gekweld wordt, wordt hij beklagenswaardiger, hij geeft minder partij, daartegenover staat dat toreador en matador zich directer aan hem blootstellen.
Het aangrijpendste moment echter is wel de dood van de stier. Dikwijls geeft hij zich gewonnen, buigt de kop op een manipulatie van de matador met de muleta en in een plotselinge algehele gelatenheid wacht hij de degenflits af, gaat langzaam en trillend door de knieën en sterft voornaam met een laatste rouwfloers over de ogen, bijna ongeïnteresseerd in zijn beulen. Dat laatste moment wijdt hij geheel aan zichzelf, hij heeft niet eens het ‘vile boucher! Gemene slager!’ van het publiek voor de matador over. Men denkt op dat ogenblik onafwendbaar aan het beroemde gedicht van de Vigny ‘La mort du loupe’ met zijn onsterfelijke regel: ‘Seul le silence est grand, tout le reste est faiblesse...’ (Het zwijgen alleen is groot, al het overige is zwakheid).
Maar niet altijd is het zo. Manolete, Spanje's populairste matador, werd tijdens het volvoeren van de estocade op de Plaza de Limares in 1947 in de laatste seconde door de stier gegrepen, ter aarde geworpen en gedood.
Een laatste blik in de arena vol bloedplekken werpend, zien wij verwonderd hoe talloze kleine jongetjes het nu ongevaarlijke strijdperk zijn binnengedrongen en daar met hun jasjes voor toreador spelen, terwijl een hunner vriendjes als een dolle de stier imiteert en hoe dit alles plaats vindt onder het daverend gelach van het wegstromende publiek. Zelfs boven op de brokkelige, antieke arcaden maken de kinderen hun levensgevaarlijke sprongen hoog tegen het blauwe azuur...
Eens zat de grote Provençaalse dichter Frederik Mistral in alle eenzaamheid in deze zonovergoten arena. Genietend van de zon zag hij hoe enkele jongetjes hun waaghalzerijen uithaalden op deze zelfde arcaden. Plotseling stormde er iemand bleek de arena binnen, het was de verschrikte vader van een der knaapjes. De man rende de stenen treden van de arena op, klom op de brokke- | |
| |
lige arcade, greep zijn zoontje en liet hem, om hem zijn onvoorzichtigheid voorgoed te verleren, een eindweegs buiten de arena zakken in de duizelingwekkende diepte, uitroepend: ‘Als je het nog een keer doet, kwajongen, laat ik je zo naar beneden vallen!’ Toen, na een ogenblik van doodse stilte, hoorde Frederik Mistral een kinderstemmetje dat opgewekt riep: ‘Nog iets dieper, vader. Ik raak bijna een vogelnestje!’
Wij, Noorderlingen, houden van de natuur en wij zien liever een vogelnestje dan een stierengevecht. Niet omdat wij kleiner van ziel en gemoed zijn dan de Spanjaarden. Zeker ook niet omdat wij groter van ziel en gemoed zijn dan Spanjaarden. Gij zoudt u verbazen wanneer gij u een ogenblik mengde onder een gezelschap van toreadoren over hun zachtaardigheid, hun wellevendheid en hun goedmoedigheid.
Dat wij de wreedheid van het stierengevecht zo slecht verdragen kunnen, berust op een morele hygiëne, gevormd door een traditie - of liever gezegd: gevormd bij gebrek aan een traditie, de Zuidelijke traditie van het stierengevecht.
|
|