Wat de marmotten waren voor de zigeunerkinderen, dat waren de kijkdozen voor de burgermanskinderen: een legale wijze van bedelen. Men begon de kijkdozen financieel te exploiteren door ze tegen een kleine vergoeding te kijk aan te bieden aan familieleden of buren en dan, moedig geworden, ging men de straat op, koos een standplaats en prees de voorbijganger de eigen kijkdoos aan, waarin hij door het kijkgat kijken mocht voor het luttele bedrag van een cent of halve cent. Er waren blagen bij die, na ontvangst van een cent, de kijklustige een lege schoenendoos met een dode muis erin voorhielden, maar er waren ook kleine kunstenaars onder, die een ware toverwereld voor een cent te kijk boden; en ouder geworden en volwassen, gaf ik altijd een cent aan een kind met een kijkdoos - maar ook dat is nu reeds lang geleden. Want de kijkdoos is sinds jaren de wereld uit. De laatste kijkdoos waarin ik keek behoorde toe aan een meisje in de Plantage Middenlaan, zij stond aan het hek van Artis - er zat een verliefd paar op een bank in de kijkdoos, geknipt uit een ansichtkaart van die tijd: zij met kwijnende lach en hangend hoofdje vol goudgeel haar, het lichaam gehuld in bijna doorzichtige lila mousseline, en hij in deftig jongeherenpak, een strohoed op het hoofd. Maar wat de doos tot een toverdoos maakte waren de papieren rozen rond het liefdespaar, geprikt op stokjes van ijzerdraad, vuistgrote rozen, een rozenoerwoud.
De kijkdozen van karton verdwenen in de vuilnisemmer en op de asbelt en wat er van de inhoud aan herinnering rest is verkleurd en vervormd met de tijd. Men schept zijn eigen jeugd ongemerkt naar het beeld en de gelijkenis van de latere jaren. Nochtans zal ik een ernstige poging wagen een aantal kijkdozen uit mijn Amsterdamse jeugd zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren, zodat nog iets teruggeroepen wordt van wat voorgoed verloren ging.
Het enige wat ik mij van hem herinner is, dat hij stond, met goudblond haar, in zijn houten ledikant, een engeltje, want