| |
| |
| |
Hoofdstuk 10
Ja, ja, Parijs is een heerlijke stad. En de herberg ‘Madame de Pompadour’ in de Rue de la Verité is een heerlijke herberg.
Maar de beide mannen die er hun intrek hadden genomen schenen noch de stad noch de herberg naar waarde te schatten. Beiden hadden zorgelijke trekken op hun gezicht.
De jongste van de twee zei op een toon waarin een licht sarcasme doorklonk: ‘Hoe voel je je, Cox? Morgen beklimt het gezelschap de Eiffeltoren en daarmee is de expeditie voor Pet en Petra tot een goed einde gebracht. Vaarwel Pinkerton-miljoenen! Weg rijkdom!’
De ander zuchtte en zei toen: ‘Dan is het jou in ieder geval beter vergaan, Richard. Jij hebt de fraaie schetsjes van oom Timotheus, die je zo graag wilde bezitten.’
Er kwam een duistere uitdrukking op het gezicht van de aangesprokene. Valsaard, dacht hij. Maar hij zei: ‘Zeker, deze laatste schetsen van Professor Pinkerton bezitten een grote gevoelswaarde voor mij. Mijn verlangens zijn vervuld, toch zou ik graag ooggetuige zijn van het eind van de wonderlijke expeditie van onze vrienden. Ik denk dat ik morgen ook maar de Eiffeltoren beklim.’
De kleine man rilde. Hij had genoeg op de trap gehoord om te weten op welke wijze de bende van ‘De Rode Hand’ het hele gezelschap op de Eiffeltoren wilde overrompelen. Wat beoogde de bende nu eigenlijk nog? Richard bezat oom Timotheus' schetsen immers, deze waardeloze prullen.
Plotseling sloeg Cox zich voor het hoofd. Zou het niet kunnen zijn dat ‘De Rode Hand’ Pet en Petra wilde ontvoeren om een hoog losgeld voor hen te eisen? Zij waren immers multimiljonairs. De kleine man wreef zich nerveus in de handen. Er moest onmiddellijk iets gedaan worden. Maar wat?
| |
| |
‘Richard,’ zei hij toen, ‘laat ons de Eiffeltoren morgen samen beklimmen.’
‘Niets liever, waarde heer,’ antwoordde deze.
‘Dan maak ik nu nog even mijn gebruikelijke kleine avondwandeling,’ vervolgde Cox terloops. En hij wipte snel in zijn fluwelen jasje en ging de trap van het hotel af.
Richard Kipling volgde hem zo snel hij kon. Hij wilde Arturo's opdracht om Cox geen ogenblik alleen te laten, nauwgezet vervullen. Maar er heerste zo'n drukte in het netwerk van avondstraatjes, dat hij op een zeker ogenblik de dikke man uit het oog verloor, al volgde hij hem ook bijna op de voet. Richard balde zijn vuisten en begon als een razende door de kleine straatjes te lopen. Maar hoe hij ook zocht, er was geen spoor van Cox meer te bekennen.
Richard zou zijn metgezel eerst na middernacht terugzien, nadat hij dodelijk vermoeid was weergekeerd in ‘Madame de Pompadour’. De dikke man lag in een diepe en gezonde slaap en nog wel in zíjn, Richards, bed. Woedend kleedde Richard zich uit en kroop in het bed van Cox.
Een heel andere stemming heerste er diezelfde avond in het hotel Elysée. Daar werd luidkeels gelachen en gepraat en iedereen was er trots op dat de expeditie bijna tot een goed einde gebracht was. Alleen het laatste punt van professor Pinkertons programma moest nog worden afgewerkt. Het bezoek aan de Eiffeltoren.
‘Ik zou het bijna vergeten, kinderen!’ riep professor Ringeling uit.
‘Mijn voordracht. Ober, het schoolbord alstublieft. En een krijtje. Opgelet, geachte aanwezigen. Dit is mijn laatste les.
In Rome vertelde ik jullie dat alle grote vondsten in de bouwkunst al voor Christus door de mens gedaan zijn en dat de architecten gedurende de christelijke jaartelling niet anders gedaan hebben dan deze vondsten uitwerken. Maar hierin komt verandering in de loop van de negentiende eeuw. Men gaat dan het ijzer en staal als bouwmateriaal gebruiken, nadat men ontdekt heeft dat hun draagkracht zoveel groter is dan die van steen.
Rustten gewelven van een tempel of kathedraal op kolommen van mar- | |
| |
mer of baksteen, nu ontdekt men dat een kolom van metaal maar een honderdste gedeelte van de omvang van de vroegere kolom behoeft te bezitten om toch dezelfde draagkracht uit te oefenen.
Het is de tijd dat allerwegen spoorwegen aangelegd worden en het ijzer dus een grote rol in de menselijke samenleving gaat vervullen. Architecten raken bezeten van gigantische ijzerconstructies. Geweldige bruggen worden als ijzeren regenbogen over afgronden of brede wateren gespannen.
Een van de beroemdste constructies uit die dagen is de toren die ingenieur Eiffel in Parijs bouwde. Het is een meesterwerk van de metalen constructie, opgericht bij het eeuwfeest van de Franse revolutie, nu bijna tachtig jaar geleden.
Nog vandaag beheerst de Eiffeltoren het stadsbeeld van Parijs en een bezoek aan deze Eiffeltoren is het laatste punt op ons programma.
Eiffel heeft de toren in zesentwintig maanden voltooid. Driehonderd monteurs, die men gerust acrobaten mag noemen, sloegen tweeëneenhalf miljoen klinknagels in de metalen constructie. De vijftienduizend onderdelen werden in een fabriek vervaardigd en daarna ter plaatse op het Champ-de-Mars in elkaar gezet. Het eerste platform bevindt zich op zevenenvijftig meter hoogte en het bevat vier restaurants voor tweeduizend bezoekers.
Het tweede platform bevindt zich op honderdvijftien meter hoogte en het derde op tweehonderddrieënzeventig meter hoogte.
Morgen gaan wij het welslagen van onze tocht in het restaurant van de Eiffeltoren vieren en wie wil, mag naar het tweede platform klimmen; het derde platform is voor onbevoegden streng verboden.
Jullie moeten weten dat bij flinke wind de toren twaalf centimeter heen en weer beweegt en dat hij, door verschil in temperatuur, zelfs vijftien centimeter in hoogte verschillen kan.
Maar nu nog even over de geschiedenis van de bouwkunst. De uitvinding van de metalen zuil was een geweldige vondst. De architect heeft nu, bij het bouwen, namelijk geen gemetselde muren meer als steun nodig zoals vroeger. Hij kan de ruimte tussen de zuilen eenvoudig opvullen met glas. Door de geweldige draagkracht van het metaal, dat alleen nog de vloeren behoeft te steunen, kan men naar believen in de
| |
| |
| |
| |
hoogte gaan bouwen. De wolkenkrabber ontstaat. De gevel vervalt, het glas neemt zijn plaats in en daarmee doen lucht en zonlicht hun intrede in de menselijke woning.
Naast de metalen bouwconstructie doet men aan het einde van de negentiende eeuw een tweede grote vinding: het gewapend beton. Reeds de Romeinen pasten in hun gigantische bouwconstructies de techniek van het ongewapend beton toe. Maar na de val van het Romeinse Rijk ging deze techniek geheel verloren en eerst in de vorige eeuw werd hij opnieuw ontdekt. Door het beton met ijzer en staal te bewapenen kon dit materiaal voortaan enorme spanningen verdragen; daardoor was de mens in staat de geweldige bouwconstructies van de moderne tijd te verwerkelijken: stadions en stuwdammen, tunnels en torens, schachten en wegen.
Notre-Dame-du-Hauf, Ronchamp - Le Corbusier
De bouwwerken van de mens worden weer van een grote zakelijkheid,
| |
| |
zoals de bouwwerken van de primitieve mens dit waren. De beroemde architect Le Corbusier is een van de vurige voorstanders van de nieuwe zakelijkheid, waarbij de bouwheer beoogt de mens zoveel mogelijk ruimte, lucht en zonlicht te bieden. Maar de hedendaagse architect kan toch niet voorkomen dat de mens door de geweldige bevolkingsaanwas en de heersende woningnood gedwongen wordt in eentonige honingraten te leven, waar zoveel mogelijk mensen zo zakelijk mogelijk ondergebracht worden. De wereld van de moderne bouwkunst gonst dan ook van de protesten en van de meest revolutionaire ideeën.
Zo is er in Parijs een architect, die een beweeglijke architectuur wil scheppen. Hij wil geweldige metalen hemelbruggen oprichten en in de ruimten daartussen mag ieder zijn huisje bouwen. De eerste etage ligt twaalf meter boven de grond, daarboven zijn nog tien tot twintig verdiepingen aan te brengen en daaronder vindt het leven op straat plaats. De onderdelen van hun huizen zouden de bewoners kunnen kopen in warenhuizen. Als het gezin zich uitbreidt, breidt men ook de woning uit, zodat ieder lid zijn eigen woon- of werkvertrek heeft. Wil men weg, dan verhuist men naar een andere hemelbrug. De huizen worden een soort vogelnesten in bomen; als het de vogel niet langer bevalt, verhuist hij naar een andere boom; de vogels zouden ook gezamenlijk kunnen besluiten de boom ergens anders neer te zetten; men verplaatst dan eenvoudig de hemelbrug. De woonwijken die op deze wijze ontstaan hangen aan zulke kilometerslange hemelbruggen, die de eigenlijke skeletten van de woonwijken vormen. Iedere bewoner krijgt een stukje van zo'n skelet ter beschikking en bewoont het op zijn eigen persoonlijke manier. Een woonwijk komt er op deze wijze waarschijnlijk uit te zien als een bont-opgetuigde kerstboom.
Ik ken zelfs twee revolutionaire jonge architecten,’ besloot professor Ringeling, ‘die eraan denken een nieuwe architectuur op te bouwen op basis van de scheikunde. Zij willen stoffen gebruiken, in poedervorm of vloeibare vorm, die zich onder een bepaalde straling uitzetten, om onderdelen te vormen van steden en stadswijken. Steden, op deze wijze verkregen, zouden zelfs kunnen zweven en zich verplaatsen. Het is alles nog een toekomstdroom natuurlijk, maar wie weet...’
En hier knipoogde professor Ringeling verstolen naar Pet en Petra.
| |
| |
Petra glimlachte terug achter haar hand. Maar Pet kon het niet laten: hij knipoogde heel bescheiden naar professor Ringeling terug.
De fraaie Rolls Royce, die het gezelschap gehuurd had, gleed langs de oevers van de Seine. Homeer stuurde, als naar gewoonte. Maar het viel Pet en Petra op dat hij zijn aktentas geen moment uit het oog verloor.
‘Hebt u weer last van evenwichtsstoornis, nonkel Homeer?’ schertste Pet. ‘U neemt uw tas weer overal met u mee, zoals in Lascaux. En in Egypte.’
Homeer lachte, maar deed er verder het zwijgen toe. Hij had nooit van zijn leven last van evenwichtsstoornissen gehad. Maar hij twijfelde er niet aan of Richard zou nu ieder ogenblik ontdekken dat de plannen die in zijn bezit waren vals waren. Professor Pinkerton had indertijd naast de echte plannen een stel vervalsingen vervaardigd en Homeer in zijn geheim ingewijd. ‘Als men ooit op de plannen loert, Homeer,’ had hij gezegd, ‘verruil de echte dan voor de valse.’
Het kan bijna niet anders of het moet eindelijk tot Richard doorgedron- | |
| |
gen zijn dat hij in het bezit is van de vervalsingen, overwoog Homeer, terwijl hij rustig achter het stuur zat. Dat betekent dat ook de bende van ‘De Rode Hand’ nu weet dat zij bedrogen is. Ongetwijfeld zal zij opnieuw tot actie overgaan. Als Richard en zijn bendeleden eindelijk eens gaan nadenken, moeten zij slim genoeg zijn om te achterhalen waar de plannen zich bevinden. Op de plek waar men ze het minst verwacht, natuurlijk. In mijn aktentas.
Want het was in de zwarte aktentas dat de plannen van professor Pinkerton zich bevonden.
Van het begin af had Homeer alle aandacht op deze aktentas gevestigd. Waarom? Omdat hij deze eerst gevuld had met waardeloos papier. Maar toen de waardeloze inhoud eenmaal gestolen was, had Homeer de echte plannen in de aktentas gedaan, wel wetend dat de dief ze daar zo spoedig geen tweede maal zou zoeken.
Richard Kipling had Cox dan ook inderdaad in Athene opdracht gegeven overal te zoeken, behalve in de aktentas. Het resultaat was geweest, dat Cox de valse plannen gevonden had die Homeer in de binnenwand van de koffer had verstopt. Precies zoals Homeer het bedoeld had. Voor de tweede maal was Richard om de tuin geleid.
Maar moest de eerzuchtige student inmiddels geen licht zijn opgegaan? Moest hij niet begrijpen dat de plannen zich op dit ogenblik bevonden op de plek waar hij ze al die tijd het minst verwacht had? In de aktentas? Het was daarom dat de brave Homeer de tas geen ogenblik alleen wilde laten. Terwijl hij zich door het drukke verkeer van Parijs bewoog, mompelde hij zachtjes voor zich uit: ‘Ik verwacht dat er nu spoedig iets gebeuren zal. Als het appeltje rijp is, valt het vanzelf. Wanneer de reis straks volbracht is, sluit ik de plannen toch maar liever veilig weg in de safe van een van de grote bankgebouwen van New York. Er zijn teveel kapers op de kust. Maar de man die mij van de tas wil beroven, moet toch nog wat vroeger opstaan. De tanden op elkaar, Homeer. Als het dan niet anders kan, dan gaan wij op de vuist. Wie de eieren hebben wil, moet nu eenmaal het kakelen van de kippen verdragen. Zoals mijn vader Valeer reeds zei.’
‘De Eiffeltoren!’ riep Petra, terwijl de wagen zwenkte en de Seineoever verliet om een open vlakte op te rijden. ‘Wat een gek groot ding.
| |
| |
Net de poot van een geweldige sprinkhaan. Pet.’
Pet keek met open mond toe, nu de stalen onderhouw vlak boven hen zichtbaar werd.
‘Ja, gek is het zeker, Petra,’ zei Pet. ‘Ik vind het net een groot voor-historisch dier op vier poten. Een soort geweldige dinosaurus van ijzer.’
‘Nu, fantasie hebben jullie wel,’ zei professor Ringeling. ‘Hoe dan ook, een meesterwerk van de bouwkunst kun je de Eiffeltoren misschien wel niet noemen. Maar het is toch een revolutie geweest in de bouwkunst. Een doorbraak naar nieuwe, vrijere vormen.’
‘De toren krijgt blijkbaar een grote schoonmaakbeurt,’ zei Julia Smit, terwijl het gezelschap de wagen verliet.
Julia Smit had gelijk. Er reed een grote autobus met witgekielde arbeiders onder de Eiffeltoren. Een tweede bus met witgekielde arbeiders stroomde net leeg. Sommige van de arbeiders droegen bezems, andere emmers. Een eerste groep ging al met de lift naar boven.
‘Het mag dan een revolutionair bouwwerk zijn,’ beaamde professor Ringeling, ‘het is nu ook alweer bijna tachtig jaar oud. En wie bijna tachtig geworden is krijgt nu eenmaal ouderdomsverschijnselen en moet af en toe opgekalefaterd worden. Kom kinderen,’ zei hij toen.
‘We nemen de lift. Op de eerste verdieping is een restaurant. En daar drinken wij iets op het welslagen van de expeditie.’
Even later ging het gezelschap met de lift omhoog. Rondom hen dromden schoonmakers in het wit, die met een uitdrukkingloos gezicht voor zich uit keken. Beneden voor de lift stonden er nog tientallen te wachten met emmers, zwabbers en ragebollen.
‘Er is hier werk aan de winkel, Homeer,’ zei Julia Smit.
| |
| |
‘Werk brengt honing op het brood,’ knikte Homeer. Hij hield de aktentas angstvallig onder de arm geklemd.
Professor Ringeling volgde inmiddels zijn eigen gedachtengang. Zich tot Pet en Petra richtend, sprak hij:
‘De bouw van zo'n toren is een geweldige onderneming. De architect ontwerpt de plannen van de bouw en zet deze op papier. Maar de eigenlijke uitvoering en organisatie van de bouw laat hij over aan de man, die van oudsher de aannemer wordt genoemd. Voor een vast van tevoren berekend bedrag neemt hij de uitvoering van het bouwplan “op zich” of aan - vandaar de naam aannemer.’
Op dat ogenblik stopte de lift op de eerste verdieping.
‘Ach,’ zei Julia Smit, genietend van haar vermouth, ‘ik heb het wel gezien, kinderen, heel Parijs ligt aan mijn voeten. Voor mij is de reis volbracht.’ Men keek hier inderdaad uit over heel Parijs. Ginds lag de Notre Dame. De Sacré-Coeur. Het Pantheon.
‘Ja, Pet en Petra,’ zei professor Ringeling. ‘De reis is tot een goed einde gebracht.’ Hij stond op en verdween.
Toen hij een ogenblik later lachend terugkeerde zei hij: ‘Ik heb aan de notaris in New York vanuit de Eiffeltoren zelf telefonisch een telegram verzonden dat luidt: Opdracht door Pet en Petra volledig vervuld.’
‘Maar eigenlijk moeten we de Eiffeltoren nog beklimmen,’ zei Petra.
‘Je kunt nog een heel stuk hoger, hebt u gisteren verteld, professor.’
‘Natuurlijk,’ zei Pet, ‘we gaan naar boven, Petra. We willen Parijs nog dieper aan onze voeten zien liggen.’
‘Nu, het behoort strikt genomen niet meer tot de opdracht, kinderen. Ga jullie gang, jullie kimt nog een verdieping hoger komen. Maar jullie oude professor blijft hier.’
‘Het kan toch geen kwaad?’ vroeg Julia Smit.
‘Volstrekt niet,’ zei professor Ringeling. ‘Als ze maar nergens overheen hangen. Er staat een straffe wind. Voelt u niet hoe het restaurant een heel klein beetje heen en weer beweegt?’
‘Ja,’ zei Julia Smit verbaasd, ‘is het dat?’
‘Nu, die beweging wordt natuurlijk hoe langer hoe sterker naarmate men hoger klimt. Net als een riet dat door de wind bewogen wordt.’
| |
| |
‘Ik ga mee,’ zei Homeer plotseling vastbesloten. Een vaag gevoel van onrust overviel hem. Hij stond op en hield zijn aktentas steviger omklemd dan ooit. ‘Ik ga mee, Pet en Petra,’ herhaalde hij vastberaden.
Achter het dagblad De Figaro, in een hoek van het restaurant, fluisterde Richard Kipling tegen William Cox: ‘De beide wereldreizigers klimmen naar de tweede verdieping van de Eiffeltoren. Vind je niet dat wij mèt hen van het onvergetelijke uitzicht op Parijs moeten genieten?’
‘Zeker,’ zei Cox op effen toon.
Het ontging hem niet hoe Richard een teken maakte naar een heer, die aan een tafeltje naast hem zat.
Het was een deftige heer met grijs haar aan de slapen. Een monocle bengelde aan zijn revers.
‘O Pet,’ giechelde Petra, ‘de toren zwiept hier werkelijk. Wat staat er een wind.’
‘Heerlijk,’ zei Pet en hij keek door de tralies die hem omgaven neer op Parijs, dat onmetelijk diep beneden hen scheen te liggen.
Steeds weer moesten zij op de wenteltrappen uitwijken voor witgekielde arbeiders, die zich overal in de toren bevonden, omgeven door emmers en stoffers. Niet dat zij nu overmatig hard werkten. Integendeel. Ze keken Homeer en Pet en Petra met uitdrukkingloze gezichten aan, alsof zij hen helemaal niet zagen en staken nauwelijks een hand naar hun werktuigen uit. Hetgeen Homeer onvermijdelijk verleidde tot een van zijn puntige Vlaamse gezegden. ‘Werken is zalig, zeiden de begijntjes, en zij waren met zeven om een ei te klutsen,’ bromde hij.
‘Nou, het lijkt wel of wij ook geklutst worden,’ grinnikte Pet. ‘Hou je vast Petra, we zijn op het platform van de tweede verdieping.’
‘Hier is een lift!’ riep hij opeens.
‘Maar niemand mag hoger dan de tweede verdieping,’ antwoordde Petra.
Er was inderdaad een lift en de liftdeur stond open. Er stonden enkele witkielen en zij wenkten Pet en Petra. ‘We moeten toch naar boven om de liftkoker schoon te maken,’ riep een van hen. ‘Gaan jullie maar mee om op het hoogste platform een kijkje te nemen.’
| |
| |
Pet en Petra haastten zich de lift in. Homeer kon nog net naar binnen springen, voor de deuren gesloten werden en men omhoog zweefde.
De witkielen lieten Pet en Petra en Homeer een ogenblik later uit op het platform. Zelf waren zij weer onmiddellijk met de lift verdwenen.
Petra kneep haar ogen stijf dicht, want een eerste blik in de ontzaglijke diepte had haar een akelig gevoel in de maagstreek bezorgd.
‘Diep ademhalen, Petra,’ zei Homeer, ‘dan gaat het over.’ En hij sloeg zijn arm beschermend om het meisje.
Zo zag hij niet hoe een man geluidloos op hem afsloop. Het was niemand anders dan Richard Kipling. Hij gaf de brave butler een geweldige klap op het hoofd, ontrukte hem met een snel gebaar de aktentas en probeerde zich als een haas uit de voeten te maken.
Maar een dikke korte man belette hem de toegang tot de wenteltrap en ontrukte op zijn beurt de tas aan Richard Kipling. Hij verborg deze achter zijn rug en trok zich langzaam terug naar de balustrade.
Met een onstuimige vaart wierp Richard Kipling zich nu op de nieuwe bezitter van de tas. Een blinde drift scheen zijn kracht te verdubbelen.
| |
| |
Hij omklemde de korte dikke man als in een schroef en tilde hem langzaam omhoog tegen de balustrade, terwijl het platform in de zwiepende wind akelig heen en weer bewoog.
‘Niet doen, niet doen, help! Neef Cox!’ gilde Petra, die zag hoe de kleine man zich wanhopig aan de balustrade probeerde vast te klampen. Op dat ogenblik ontwaakte Homeer uit zijn versuffing. Hij sprong op de balustrade toe en zette de niets vermoedende Richard de klap van zoëven betaald. Eén ding was zeker: als Homeer in drift ontstak, werd hij zo sterk als een Vlaams boerenpaard. Richard Kipling zeeg ineen op de vloer van het platform. Ook William Cox wankelde. Maar hij herstelde zich onmiddellijk en hield de aktentas vastbesloten tegen zich aangedrukt.
Nu echter verscheen er een derde man door het trapgat. Het was de keurige heer met het grijze haar en de monocle. Hij hield een fluitje in zijn hand en sprak met koude stem: ‘U allen hier bent mijn gevangenen. De werklieden, die de gehele Eiffeltoren bezet houden, zijn leden van mijn organisatie “De Rode Hand”. Ik behoef alleen op dit fluitje te blazen en zij zullen met tientallen tegelijk dit platform bestormen om u te overmeesteren. Als u echter rustig doet wat ik zeg, zal u geen leed geschieden.’ En zich richtend tot de dikbuikige man, sprak hij bevelend: ‘Overhandig mij zonder tegenwerking de tas met de inhoud.’ Er kwam een verachtelijke trek op het gezicht van William Cox. ‘Ik | |
| |
moet u deze onnozele tekeningen van mijn oom Timotheus Pinkerton overhandigen!’ riep hij uit. ‘Deze waardeloze schetsjes van knollen en wortels. Waarvoor u een moord in de zin hebt. Een moord op Pet en Petra. Nooit.’ En met een bliksemsnel gebaar deed hij een greep in de aktentas en trok de inhoud eruit.
Richard Kipling uitte een luide kreet. Hij kroop tegen de balustrade omhoog en siste tegen Cox: ‘U hebt mij in Athene vervalsingen bezorgd. Dit keer wil ik de echte, bedrieger!’ En hij trachtte zich opnieuw op Cox te storten. Maar het was te laat. Met een forse zwaai had William Cox de bundel schetsen over de balustrade geworpen; ze vlogen hoog op in de wind, als een zwerm witte duiven, begonnen zich toen te ver- | |
| |
spreiden, en waren een ogenblik later niet groter dan stippen papier, om vervolgens voorgoed te verdwijnen in het ontzaglijke gewoel van de wereldstad.
Richard Kipling leunde doodsbleek tegen de balustrade. Maar de keurige heer met de monocle was hoogrood geworden en schreeuwde als een waanzinnige: ‘Hiervoor zult u boeten. Ik laat u ontvoeren! Uw levens zijn vele miljoenen waard. Ik zal u leren wat het betekent als men niet gehoorzaamt aan het bevel van “De Rode Hand”!’ Snerpend weerklonk zijn fluitje.
Het was het sein waarop de witkielen gewacht hadden. Als zwermende bijen uit een bijenkorf kwamen zij uit het trapgat tevoorschijn. Ook de liftkooi verscheen weer plotseling, gevuld met witkielen. Het volgende ogenblik was het hele platform met hen overdekt.
Tot grote verbazing echter van Homeer, Pet en Petra wierpen zij zich terstond op Richard Kipling en de heer met de monocle en deden hun de handboeien aan. Een van de witkielen bekeek de heer met de monocle met grote aandacht. Opgetogen sprak hij toen tot zijn kornuiten: ‘Dit is de grootste vangst van de Sureté sinds jaren. Ik mag wel zeggen: het is de grootste vangst in de loop van een eeuw. Deze schurk is niemand minder dan signor Porcamia, de bendeleider van “De Rode Hand”.’
Toen trad hij op William Cox toe en schudde diens hand. ‘Mag ik u bedanken, mon ami?’ sprak hij. ‘En niet alleen in naam van de Parijse Sureté. Ook in naam van alle weldenkende mensen op aarde. Want dank zij u deden we deze grootste vangst in de loop van de...’
‘Van de eeuw,’ had de commissaris willen zeggen. Maar hij was een taalgevoelig man en wilde zich niet herhalen.
‘In de loop van de geschiedenis van de Eiffeltoren,’ vulde Cox, bescheiden glimlachend, aan.
|
|