| |
| |
| |
Hoofdstuk 9
Het was maar een korte vliegreis van Athene naar Rome.
‘Kijk,’ riep Pet, toen de Eeuwige Stad in zicht kwam. ‘Dat moet de Tiber zijn. Want Rome ligt aan de Tiber.’
‘En wat is die stenen koepel daar?’ vroeg Petra.
‘Daar beneden? Aan dat plein? Dat is de koepel van de Sint-Pieter, Petra,’ legde professor Ringeling uit. ‘En dat plein ervoor is het beroemde Sint-Pietersplein.’
‘Riemen vast, dames en heren!’ riep de stewardess. Toen liep zij de stoelen langs en vroeg: ‘Waar zitten Pet en Petra?’
‘Hier!’ riep Pet.
‘En hier!’ riep Petra.
‘Er is een briefje voor jullie,’ zei de stewardess. ‘Ik moest het jullie geven voor de landing.’ En zij overhandigde Petra een gesloten enveloppe, die deze dadelijk openscheurde. Zij haalde er een velletje papier uit en las hardop:
Pet en Petra,
Jullie verkeren in groot gevaar
Leden van de bende van ‘De Rode Hand’ staan jullie naar het leven. Zorg dat je steeds in de buurt blijft van de rest van het gezelschap Jullie waarschuwt, met vriendschappelijke gevoelens, een verre neef.
| |
| |
‘Allemachtig!’ zei Petra. ‘Wat betekent dit? Een waarschuwing van een verre neef? Begrijp jij er iets van, Pet?’
Pet begreep er inderdaad niets van. Noch een der andere leden van het gezelschap. Alles wat de stewardess het gezelschap wist te vertellen was, dat het briefje haar op het vliegveld overhandigd was door een kort dik mannetje met een buikje.
‘Korte dikke mannetjes met buikjes lopen er bij duizenden rond de Middellandse Zee,’ merkte Julia Smit snedig op.
‘Ewel, ook bij ons in Vlaanderen lopen ze,’ zei Homeer laconiek. ‘Wij zeggen van zo'n manneke met een buikske: hij loopt met een tonneke.’ Zonder het te beseffen sprak de brave man plotseling het malse dialect van zijn geboortestreek.
‘Wisten we maar wat meer over die meneer met dat tonneke,’ zuchtte Julia Smit.
‘Een meneer met wat?’ vroeg professor Ringeling.
‘Zo'n meneerke dat zich een buikske heeft gekweekt,’ zei Homeer. De bus van het vliegveld reed hen inmiddels naar het hotel Columbus. Tot aan het hotel maakte het gezelschap de wildste gissingen. Maar bij het naderen van het hotel vergat men plotseling het briefje en zijn afzender, de verre neef. Want bij een laatste bocht die de autobus maakte lag de Sint-Pieter voor het verbaasde gezelschap.
Het hotel Columbus immers bevindt zich op nog geen honderd meter van het Sint-Pietersplein.
De verre neef die het briefje aan de stewardess gegeven had was inmiddels niemand anders dan William Cox. Toen Richard Kipling hem in Athene had meegedeeld dat hij Pet en Petra door een misdadigersbende zou laten ontvoeren, was de schrik hem om het hart geslagen.
‘Het is veel beter voor jou zowel als voor mij, dat de beide erfgenamen van professor Pinkerton voorgoed van het toneel verdwijnen,’ had Richard met grote heftigheid gezegd. Het was William Cox ineens duidelijk geworden dat Richard Kipling een maniak was, die voor niets terugdeinsde. Natuurlijk had hij, Cox, ook al het mogelijke in het werk gesteld om de kinderen Pet en Petra van hun reisplan af te brengen, maar dit had hij gedaan omdat hij zichzelf als de werkelijke erfgenaam
| |
| |
van oom Timotheus beschouwde en de kinderen als indringers zag. In ‘De jonge Patrijs’ echter had hij eigenlijk al een zwak voor de kinderen opgevat en zijn sympathie voor Pet en Petra was nog gegroeid in Athene. Er was dan ook geen haar op het hoofd van Cox dat er aan dacht een haar op het hoofd van de kinderen te krenken.
Integendeel, nu hij wist welke snode plannen Richard Kipling koesterde, achtte hij zich niet alleen verplicht de kinderen te waarschuwen, maar hij begon ook te overwegen hoe hij het best over hun veiligheid zou kunnen waken.
Richard had hem voorgesteld samen met hem naar Rome te reizen en daar toe te slaan. Natuurlijk zouden zij niet met hetzelfde vliegtuig als Pet en Petra kunnen reizen, want Homeer zou Richard kunnen herkennen. Zo vlogen zij enkele uren later dezelfde route welke Pet en Petra met hun vrienden die morgen hadden afgelegd.
‘Ik heb professor Pinkertons schetsen nog niet kunnen bestuderen,’ zei Richard. ‘Maar ik ben je zeer erkentelijk, Cox. Je zult na Rome geen last meer van de kinderen hebben. Niet alleen dat zij de laatste etappe van hun reis - Parijs - niet zullen bereiken, en de door professor Pinkerton gestelde opdracht niet zullen vervullen. Ze zullen nooit meer een reis maken. Tenzij een laatste, naar de eeuwigheid,’ voegde hij er veelbetekenend aan toe.
Er was een rilling over Cox' rug gelopen en het koude zweet was op zijn voorhoofd gekomen.
‘We dalen,’ zei Richard met koude stem. ‘Kijk naar de koepel van de Sint-Pieter, Cox. Op nog geen meter afstand van het Sint-Pietersplein logeren onze gouden erfgenaampjes. In het hotel Columbus. Morgen vertrekken zij - net als Columbus - naar de andere wereld.’ En Richard lachte duivels.
Hij is krankzinnig, dacht William Cox. En hij zwoer dat hij alles in het werk zou stellen om het leven van de kinderen te redden.
‘Jullie hebben al een eerste blik op de Sint-Pieter - ons vijfde reisdoel - geworpen,’ zei professor Ringeling tegen Pet en Petra, ‘het is nu tijd om een kort overzicht te geven van de bouwkunst van Rome en van de Sint-Pieter in het bijzonder.’ Hij had zijn onafscheidelijke krijtje ge- | |
| |
nomen en trad ermee toe op het bord.
‘Geen stad geeft zo'n goed overzicht van de geschiedenis van de Europese bouwkunst als Rome. Jullie herinnert je nog de Griekse tempels waarvan het Parthenon zo'n prachtig voorbeeld was. Het is een van de hoogtepunten, misschien wel het hoogtepunt van de bouwkunst. Het decoratieve en technische element smelten er samen tot een volmaakte eenheid. De oude Romeinen waren diep onder de indruk van de Griekse architectuur. Maar zij waren veel materialistischer ingesteld en wij zien
| |
| |
dan ook dat zij weer de nadruk gaan leggen op het technische karakter van de bouwkunst. Zij bouwden geweldige bouwwerken voor openbare vermakelijkheid, zoals het Colosseum in Rome, waar vijftigduizend mensen op hun gemak de spelen met de wilde beesten konden volgen. Zij bouwden gigantische aquaducten, die het water van de bergen naar de stad brachten. Zij bouwden zelfs al flatwoningen met centrale verwarming voor een heel huizenblok tegelijk. Van dit alles vindt men bij en rondom Rome uitstekende voorbeelden. Bovenal bouw
| |
| |
den zij het koepelgewelf. Het Pantheon in Rome is een van de mooiste koepelgewelven op aarde.
Zo waren in de eeuwen voor Christus eigenlijk al alle grote architectonische vondsten gedaan; daarna werkt men ze alleen verder uit.
In de vierde eeuw na Christus stort het Romeinse Rijk in. De bouwkunst die dan omstreeks het jaar duizend ontstaat heeft een sterk verdedigend karakter: de Romaanse bouwkunst. Kerken en kloosters zijn uiterst eenvoudig van constructie en daarbinnen heerst bijna duisternis.
Romaans: St. Paul, te Issoire, elfde eeuw
In het begin van de dertiende eeuw ziet men echter overal de gothische kerken en gebouwen verrijzen. Men wil als het ware de hemel en het hemelse licht op aarde brengen. De massieve pijlers worden uiterst slank, de zware gewelven worden dunne ragfijne bogen, de muren zet men vol veelkleurige gebrandschilderde glazen: kerken als de kathedraal van Chartres en de Dom van Milaan ontstaan. En bij jullie de
| |
| |
Sint-Jan van 's-Hertogenbosch. De torens van deze kerken trachten als pijlen door te dringen in de hemel. Maar omstreeks het einde van de veertiende eeuw keert de mens zijn blik weer van de hemel af en richt de ogen op zichzelf. De mens ziet zich weer als het middelpunt van alles. Zijn ideaal wordt het heidense voorbeeld uit de oudheid: de kunst van Grieken en Romeinen. Men noemt dit de wedergeboorte of de renaissance. De renaissance vindt haar hoogtepunt in de barok. En het hoogtepunt van de barok is ongetwijfeld de Sint-Pieter. Men kan erover strijden of de Sint-Pieter een van de schoonste bouwwerken is of niet. Vele bezoekers vinden deze grootste kerk van de wereld veel te overladen. De kerk is inderdaad van geweldige afmetingen. Jullie moeten morgen maar eens goed kijken. Alleen de engeltjes aan de wijwaterbakken al zijn twee meter groot.
Gotiek: de kathedraal van Keulen, 1248
De koepel van Michelangelo heeft een doorsnee van tweeënveertig- | |
| |
eneenhalve meter en je kimt de Dom van Utrecht gemakkelijk onder hem plaatsen, want de koepel is nog twintig meter hoger dan de Domtoren. Trouwens, de vier pijlers waarop de koepel rust hebben ieder een omtrek van eenenzeventig meter, dat wil zeggen een omtrek even groot als die van de Domtoren van Utrecht.
Maar ik wil jullie niet met getallen overbluffen. Persoonlijk vind ik de Sint-Pieter het mooist gezien vanaf het prachtige Sint-Pietersplein,’ besloot professor Ringeling, ‘met zijn beroemde colonnade van Bemini, zijn fraaie fonteinen en zijn hoge obelisk. Maar wij hebben hem al even van buiten gezien. Morgen bekijken we hem van binnen.’
Het bezoek aan de Sint-Pieter was bijzonder boeiend geweest. Pet en Petra hadden versteld gestaan van de geweldige ruimte en de reusachtige monumenten daarin ter nagedachtenis aan de pausen. Ze waren met de lift naar het platte dak van de kerk gestegen en vandaar langs een stenen trap naar de eerste galerij in de koepel van Michelangelo geklommen.
Als men naar beneden keek waren de mensen in de Basiliek zelfs nog kleiner dan de kleinste mieren.
Een bezoeker had hen erop gewezen dat men alleen maar tegen de ronding van de koepel behoefde te fluisteren en dat een ander dan aan de andere kant van de koepel alles duidelijk kon horen.
Petra had gefluisterd: ‘Hoor je mij, tante Bikkeltje?’
En Julia Smit had, aan de andere kant van de koepel, teruggefluisterd: ‘Woord voor woord.’ En beiden waren verbaasd geweest dat zij elkaar inderdaad woord voor woord hadden verstaan.
Terugkerend naar beneden waren zij weer uitgekomen op het geweldige platform, dat uitzicht geeft op het Sint-Pietersplein. De balustrade daar ter plaatse is getooid met de gigantische beelden van de apostelen, die stuk voor stuk zo hoog zijn als een huis.
Arbeiders waren bezig een der beelden te herstellen. De arm van het beeld, die alleen al misschien twee meter lang was, was beschadigd. Uit een krat werd een nieuwe arm van travertijnsteen geladen en Pet en Petra keken geboeid toe.
‘Zouden ze de oude arm van het beeld afnemen en de nieuwe op het
| |
| |
beeld aanbrengen?’ vroeg Petra aan Pet.
‘Kinderen,’ zei Julia Smit, ‘ik ben werkelijk te moe, laat ons naar het hotel gaan.’
Professor Ringeling en Homeer juichten dit voorstel onmiddellijk toe. Maar Pet en Petra wilden nog even toekijken hoe de arbeiders het beeld schoonmaakten. ‘We zijn hier vlakbij het hotel Columbus, tante Bikkeltje. We hoeven alleen maar het Sint-Pietersplein over te steken. Zo dicht bij de paus van Rome kan ons toch niets overkomen.’
‘Nu, dat zal wel zo zijn,’ meende Julia Smit. ‘Goed dan,’ zei ze. ‘Maar over een half uur gaan we aan tafel.’
Professor Ringeling, Julia Smit en Homeer van den Ackeren gingen naar de lift en daalden een ogenblik later naar de geweldige ruimte van de Sint-Pieter. Vervolgens slenterden zij de kerk uit.
Zij zagen niet hoe de man die de lift bediende door twee werklieden overweldigd werd. Zij duwden hem haastig een prop in de mond en
| |
| |
sloten hem op in een kast naast de lift. Daarna vatten zij post bij de toegang tot de lift in de basiliek en vertelden iedereen die naar boven wilde dat de lift werd nagekeken en een half uur voor het publiek buiten werking was.
Op het platte dak van de Sint-Pieter gebeurden even later vreemde dingen. De arbeiders schenen plotseling iedere belangstelling voor het herstel van het beeld verloren te hebben, nu zij de gigantische arm uit de krat hadden geladen. Twee van hen stapten op Pet en Petra toe.
‘Er zal jullie niets overkomen,’ zei een van hen met een brede grijns.
‘Als jullie maar als zoete kinderen de krat instappen.’
Pet en Petra keken om zich heen. Maar er was niemand op het dakterras aanwezig dan de arbeiders, die vastbesloten en grimmig keken, terwijl hun voorman op de krat wees.
Er bleef Pet en Petra niets over dan te gehoorzamen. Achter elkaar stapten zij de houten kist binnen. Onmiddellijk werd de deksel tegen de kist gezet en met snelle hamerslagen vastgenageld.
Het was stikdonker geworden. Maar de krat werd al weggedragen.
Het eerste wat Pet tegen Petra zei was: ‘Voel je het, Petra? We gaan in de lift naar beneden.’
In het hotel Columbus heerste grote ongerustheid. Het duister was al over de Eeuwige Stad gevallen en nog waren de kinderen niet terug. Er moest iets met hen gebeurd zijn. Sinds Julia Smit en de andere reisgenoten hen op het dakterras van de Sint-Pieter hadden achtergelaten, had niemand hen meer gezien. Wel was de portier van de lift overvallen en in een kast naast de lift opgesloten, waar hij een half uur later gevonden was. Hield dit verband met het verdwijnen van de kinderen? Wat het zonderlingst van alles was: niemand in het Vaticaan had opdracht gegeven een beeld op de balustrade te herstellen. De vreemde arm van travertijnsteen, die men op het terras gevonden had, kon ook onmogelijk aan het beeld gezet worden. Alles wees erop dat hier een bijzonder geraffineerde bende aan het werk was.
In een klein, donker hotel, ‘De kleine Beurs’ genaamd, in Trastevere,
| |
| |
ijsbeerde William Cox heen en weer. Met Richard Kipling had hij er een kamer betrokken, maar de student was verdwenen om te telefoneren. Toen hij even later terugkeerde, lag er een vreemde uitdrukking op zijn gezicht.
‘Gelukgewenst, William Cox,’ sprak hij. ‘Je moogt je vanaf dit ogenblik een van de rijkste mannen ter wereld noemen.’
‘Zijn Pet en Petra dood?’ vroeg William Cox verblekend.
‘Zo goed als,’ gromde Richard. ‘Ze zijn levend begraven in een van de minder bekende onderaardse catacomben. Er komt daar nooit iemand.’
‘Kunnen ze er niet meer uit?’ fluisterde Cox.
‘Neen,’ zei Richard. ‘Er zit een zware houten poort voor de onderaardse ingang. Ten overvloede wordt de ingang bewaakt door twee mannen van “De Rode Hand”. Wij maken onze handen liever niet vuil, Cox,’ vervolgde Richard. ‘Maar als iemand sterven wil van honger, dan kunnen wij hem dat natuurlijk niet beletten.’
‘Knap werk,’ zei William Cox sidderend. ‘Maar toch is er nog een ding, Richard. Ik moet de kinderen een laatste maal zien. Professor Pinkerton heeft hun enkele geheimen op zijn sterfbed coevertrouwd. Geheimen, die ik graag zou kennen. Ik geloof wel dat Pet en Petra in deze omgeving bereid zijn te spreken. Zo'n verlaten catacombe en een lege maag maken zelfs de meest zwijgzame mens spraakzaam.’ Cox trachtte een valse glimlach op zijn gezicht te toveren.
Het moest hem bijzonder goed gelukt zijn. Want Richard antwoordde zonder aarzeling: ‘Ze zitten levend begraven in de catacombe van Santa Daphne, anderhalve kilometer van de Via Appia - wacht, ik zal het voor je uittekenen op een stukje papier. Men noemt de catacombe ook wel de catacombe van de steeneiken.’
Buiten adem vroeg een kleine dikbuikige man aan de portier van het Columbus-hotel of hij onmiddellijk Homeer van den Ackeren mocht spreken.
‘Met wie heb ik de eer?’ vroeg de butler even later aan de late bezoeker.
‘Met William Cox,’ antwoordde deze. ‘Neef van de overleden professor Pinkerton.’
‘Dan bent u de neef van mijn overleden meester,’ knikte Homeer. ‘Het
| |
| |
is mij een grote eer u te mogen ontmoeten. Het heeft lang geduurd. Maar Gent en Brugge zijn ook niet op één dag gebouwd, mister Cox.’
‘Laat ons geen tijd verliezen,’ hijgde William Cox. ‘Pet en Petra zijn in groot gevaar. En hij vertelde Homeer dat de kinderen de gevangenen waren van de bende van “De Rode Hand”.
Nauwelijks vijf minuten later zat het tweetal in een taxi naar de Via Appia.
‘Hebt u wapens?’ vroeg Homeer van den Ackeren. ‘Want als ik u goed begrijp hebben wij met echte misdadigers te doen.’
‘Neen,’ knikte William Cox mismoedig.
Homeers stem ging tot een fluistertoon over. ‘Uw oom, mijn vereerde meester, was een genie,’ fluisterde hij. ‘Hij was niet alleen de grootste architect van deze eeuw. Hij deed ook spelenderwijze talloze uitvindingen.’ Homeer greep naar zijn binnenzak en haalde twee ballpoints tevoorschijn. Hij gaf er een aan William Cox.
‘Een ballpoint?’ zei deze verbaasd.
‘Een ballpoint,’ beaamde Homeer. ‘Maar als u straks tegenover een van de beide gangsters staat, richt u dan de punt van de ballpoint onmiddellijk op hem. Daarna drukt u hem aan de achterkant in, alsof u schrijven gaat. De boef is dan terstond uitgeschakeld.’
Cox keek Homeer met open mond aan. Maar hij had geen tijd dieper op de kwestie in te gaan. De kinderen moesten onmiddellijk worden gered.
De taxi had inmiddels de Via Appia bereikt en kon niet ver meer van de catacombe van de steeneiken verwijderd zijn. Cox keek ongeduldig naar de chauffeur. Hij had deze het kaartje gegeven dat Richard getekend had.
‘Het is tweehonderd meter gaans van hier,’ zei de man en stopte aan de rand van een ondoorzichtig struikgewas. ‘Iets verderop loopt het pad naar de catacombe,’ wees hij.
‘Wilt u zo goed zijn op ons te wachten, vriend?’ vroeg Cox. ‘Hier heeft u wat geld.’ En Cox gaf hem kwistig enkele biljetten van duizend lires.
Het was een donkere nacht, welke alleen verlicht werd door de sterren aan de zwarte hemel. Het pad door het kreupelhout was echter flauw
| |
| |
zichtbaar en William Cox en Homeer van den Ackeren slopen achter elkaar het pad af. Plotseling doemde er een heuvel met steeneiken voor hen op. ‘Hier moet de ingang tot de catacombe zijn,’ fluisterde Cox.
‘Voorzichtig, Homeer.’
‘Wiedaar?’ klonk een rauwe stem.
‘Goed volk,’ antwoordde Cox. ‘Richard Kipling en William Cox.’
‘Houd uw ballpoint gereed, mister Cox,’ fluisterde Homeer.
Twee donkere gestalten kwamen behoedzaam op hen af. Toen zij op twee meter afstand genaderd waren riep Homeer: ‘Richten!’
Cox gehoorzaamde. Tot zijn grote verbazing zag hij hoe de gestalten geluidloos voor zijn voeten en die van zijn metgezel in het gras zegen.
‘Daar liggen zij nu, met hun schiettuig nog in de hand,’ lachte Homeer.
‘Ja, ja, kakelen kan iedereen, maar eieren leggen is iets anders.’
‘Zijn ze dood?’ vroeg Cox angstig.
‘Maakt u zich niet bezorgd,’ antwoordde Homeer. ‘Over enkele uren ontwaken ze zo fris als hoentjes. Ze zullen zich alleen niet al te veel herinneren. Professor Pinkerton noemde deze instrumentjes zijn slaapmiddeltjes voor noodgevallen. Hij gaf ze mij voor het geval dat ik ze ooit nodig zou hebben op onze expeditie.’
‘Maar nu de kinderen!’ riep Cox.
| |
| |
‘Er zijn twee hefbomen tegen de deur geplaatst,’ merkte Homeer op.
‘Als we die verwijderd hebben gaan de deuren waarschijnlijk vanzelf open.’
Homeer had gelijk. Een minuut later vlogen Pet en Petra hem om de hals.
‘We zijn uitgehongerd,’ zei Pet.
‘Ik versta dat,’ bromde Homeer. ‘Kinderen en kiekens hebben altijd honger.’
‘Maar wie is dat?’ vroeg Petra.
‘Dat is jullie neef Cox, jullie redder in de nood,’ sprak Homeer.
‘Te veel eer,’ antwoordde neef Cox. ‘De werkelijke redder in de nood was oom Timotheus Pinkerton met zijn slaapmiddeltjes.’
‘Ik moet terug naar mijn logement in Trastevere,’ zei Cox tegen Homeer van den Ackeren. ‘Morgen vertrek ik naar Parijs. Ik druk u nog één ding op het hart, vriend Homeer,’ hernam hij. ‘Zorg goed voor de kinderen.’
‘Het blijft voor mij een raadsel waarom men de kinderen naar het leven staat,’ zuchtte Homeer.
‘Misschien kan ik een tip van de sluier van het geheim voor u oplichten. Want ik heb mij een theorie gevormd over het vreemde optreden van de bende van “De Rode Hand”,’ antwoordde Cox. ‘Mijn oom maakte aan het eind van zijn leven een aantal aardige schetsjes naar de natuur, moet je weten. Boomstronken, wortels, knolgewassen. De oude heer was echter in die tijd niet meer zo goed bij zijn verstand. Stel je voor, Homeer, hij beweerde dat de bolgewassen ontwerpen waren voor een bouwkunst voor de toekomst. Zijn leerling Richard...’
‘Richard Kipling!’ riep Homeer uit.
‘Juist,’ antwoordde Cox. ‘U kent hem natuurlijk. Welnu, deze Kipling geloofde onvoorwaardelijk in mijn oom. Hij geloofde dus ook dat deze schetsjes serieuze plannen waren van professor Pinkerton voor een bouwkunst van de toekomst. Hij wilde ze tot elke prijs in zijn bezit krijgen en heeft daarom de bende van “De Rode Hand” in de arm genomen. Ik geloof dat hij waanzinnig is. Ik moet hem in het oog houden. Ik acht hem tot alles in staat. Denk je eens in, Homeer,’ vervolgde Cox, ‘dat de
| |
| |
waanzinnige Richard zich in het hoofd gezet had dat hij mij een dienst bewees door de kinderen uit de weg te ruimen. Hij meende dat ik dan de erfgenaam van de Pinkerton-miljoenen zou worden. Gelukkig hoorde ik tijdig van zijn misdadig plan en wist het samen met jou te verijdelen. Ik denk niet dat de kinderen nu nog last zullen hebben van Richard Kipling en de bende van “De Rode Hand”. Door een toeval weet ik namelijk dat Kipling in het bezit geraakt is van de schetsjes van oom Timotheus. Laat hij er de muren van zijn kamer maar mee versieren,’ besloot Cox. ‘En nu moet ik terug naar mijn logement, mijn waarde Homeer.’ De beide mannen schudden elkaar hartelijk de hand.
William Cox stak een ogenblik later een van de Tiberbruggen over op weg naar zijn logement. De brave Homeer zat op dat ogenblik in een van de diepe fauteuils van de hal van het hotel Columbus. ‘Het gaat dus om de schetsjes van professor Pinkerton,’ mompelde hij. ‘Precies zoals ik dacht. En nu zouden zij dan in het bezit van Kipling en de bende van “De Rode Hand” zijn? Neen, neen, men moet vroeger opstaan om Homeer van den Ackeren te verschalken. Die is niet voor één gat te vangen, mijne heren. Evenmin als dat slimme Vlaamse dier, de vos Reinaerde.’
In het logement ‘De kleine Beurs’ intussen bestudeerde een jongeman door een loep een aantal tekeningen. Zijn gezicht was van woede vertrokken. ‘Ze zijn vals,’ mompelde hij. ‘William Cox heeft mij in Athene niet de tekeningen van professor Pinkerton overhandigd, maar een stapeltje vervalsingen. De tekeningen zijn wel ongeveer dezelfde,’ gromde hij. ‘Maar de formules die naast de tekeningen zijn aangebracht, zijn je reinste onzin.’ Weet Cox hiervan? vervolgde de jongeman zijn gedachtegang. Of heeft Homeer ook hem bedrogen? Is de butler werkelijk zo'n slimme vos dat hij ons telkens weer bij de neus weet te nemen?
In de halfduistere gang van het logement zocht Richard Kipling stommelend naar het telefoontoestel en belde het nummer van de Romeobar, die, zoals hij wist, het Italiaanse centrum van ‘De Rode Hand’ was. ‘Ik heb slecht nieuws, Arturo,’ sprak Richard Kipling. ‘Bij nadere be- | |
| |
studering zijn de plannen die William Cox mij in Athene gegeven heeft vals.’
‘Ik heb nog slechter nieuws,’ snauwde de stem van Arturo terug. ‘De kinderen Pet en Petra zijn verdwenen. De beide mannen, die hen bewaakten, zijn door iemand verdoofd. Toen ze bijkwamen stond de catacombe open. De vogels waren gevlogen.’
‘Er was maar één man die, buiten ons, wist waar de kinderen verborgen
| |
| |
waren,’ siste Richard. ‘William Cox. Hij moet de kinderen bevrijd hebben. Dan heeft hij mij ook welbewust de valse plannen in handen gespeeld.’
‘Wij zullen het hele gezelschap in moeten rekenen,’ antwoordde Arturo. ‘Want als wij het hele gezelschap in onze macht hebben, hebben wij ook de plannen. Waarheen begeeft het gezelschap zich morgen?’
‘Naar Parijs,’ zei Richard. ‘Het bestijgt overmorgen de Eiffeltoren. Het is hun laatste reisdoel.’
‘Dan zetten wij de hele Franse afdeling van “De Rode Hand” in. Honderd man. Ik zal telegrafisch opdracht geven dat de Eiffeltoren overmorgen een grondige schoonmaakbeurt moet krijgen - wij kopen de betreffende instanties wel om. Overmorgen ontvoeren wij het gehele gezelschap en daarmee komen de plannen vanzelf in ons bezit. Ik zal zorgen dat Porcamia zelf aanwezig zal zijn. Niemand van de Franse afdeling kent hem. En hij kent niemand van de Franse afdeling. Het is dan ook een uitgezóchte gelegenheid voor hem om kennis te maken met de Franse bendeleden.’
‘De grote baas leidt de operatie dus zelf,’ zei Richard. ‘En de hele Eiffeltoren wordt bezet met mannen van “De Rode Hand”. Schoonmakers en opruimers, veronderstel ik.’
Richard hoorde niet hoe de trap van het logement even kraakte. Een korte dikbuikige man hield zijn adem in en luisterde gespannen.
‘Verlies William Cox geen moment meer uit het oog,’ besloot Arturo. ‘Laat hem niet merken dat je zijn bedrog ontdekt hebt. Op de Eiffeltoren rekenen wij ook met hem af.’
‘Ik laat hem geen moment meer alleen!’ schreeuwde Richard opgewonden. ‘Honderd man schoonmaakpersoneel. Bendeleden van “De Rode Hand”. Overal verspreid over de Eiffeltoren. Een geniaal idee!’
Cox maakte intussen ijverig aantekeningen op de achterkant van een enveloppe.
|
|