| |
| |
| |
Hoofdstuk 7
Hoe kan men bewerken dat een mens van een voorgenomen reisplan afziet? dacht Cox. Door hem de schrik van zijn leven te bezorgen. Dan bestaat er kans dat hij zijn biezen pakt en een veilig heenkomen zoekt naar het eigen vertrouwde woonoord. Maar hoe jaagt men iemand in verre landen voldoende schrik aan? Door hem iets bijzonder afschrikwekkends te laten zien.
De kleine dikke man dacht diep na. De hypnose van Tannebaum en Selzer moest om onbegrijpelijke redenen niet geslaagd zijn. Zoiets mocht geen tweede keer gebeuren. Dit keer moest alles op alles gezet worden, het mocht desnoods zijn hele vermogen kosten, als de zaak maar slaagde. En langzaam rijpte er een fantastisch denkbeeld in Cox' brein.
Pet en Petra zouden spoedig Egypte verlaten om een bezoek aan de ruïnes van het oude Babel te brengen. Babel, eens de grootste stad ter wereld, was nu een der meest verlaten oorden ter wereld. De trein van Bagdad naar Basra stopte er alleen op verzoek, de enkele keren dat reizigers een tocht naar de bouwvallen wilden maken.
Dit betekende dat het met veel geld mogelijk moest zijn het oude Babel voor enkele dagen te isoleren. Het zou niet moeilijk zijn in een oosters land als Irak het treinpersoneel om te kopen, zodat er gedurende enkele dagen geen trein in Babel stoppen zou. Op die manier zou het hele gebied gedurende die dagen in handen van Cox zijn.
‘Dit keer pakken wij de dingen werkelijk groots aan!’ riep Cox uit.
‘Ik neem het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen in de arm. En ook het Ministerie van Luchtvaart.’ En hij wreef zich in de handen. Hij besloot onmiddellijk een vliegtuigbiljet naar Bagdad te bestellen. En enkele uren later bewoog William Cox zich door de lucht naar de luidruchtige hoofdstad van Irak.
| |
| |
De volgende morgen besteeg de kleine corpulente man kordaat de trappen van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen in Bagdad en vroeg aan de geüniformeerde portier de secretaris van de minister te spreken. Hij liet een kaartje zien, waarop te lezen stond:
WILLIAM COX
directeur van de gezamenlijke
amerikaanse
elektriciteitsmaatschappijen
De portier greep de telefoon en hij herhaalde tot tweemaal toe wat op het kaartje vermeld stond. Toen zei hij tegen Cox: ‘Het zal de secretaris een eer zijn u persoonlijk te woord te staan.’
Een ogenblik later zat Cox tegenover een koffieboonkleurige oosterling, die hem met grote interesse bekeek. ‘Wat is er van uw dienst, mister Cox?’ vroeg hij toen nieuwsgierig. ‘U is een van de belangrijkste mannen van de Verenigde Staten, nietwaar?’
Cox knikte. ‘U hebt gelijk,’ zei hij op bescheiden toon. ‘Een van de belangrijkste. En een van de meest gefortuneerde,’ voegde hij er met enige nadruk aan toe. ‘Ik kan mij op het gebied van de reclame wel het een en ander veroorloven.’
Het gezicht van de secretaris lichtte nieuwsgierig op.
Cox wist zeer goed dat de secretaris van de minister bijna even machtig was als de minister zelf, al bezat de man dan geen hoge titel. Cox wist evenzeer dat het oor van de man tegenover hem gestreeld zou worden bij het horen van titels, die hem helemaal niet toekwamen.
‘Het is Uwe Verhevenheid ongetwijfeld bekend,’ vervolgde hij, ‘dat er binnenkort een klein maar excellent gezelschap Babel komt bezoeken. Het zijn de winnaars van de wereldprijsvraag en hun gevolg.’
‘Aha!’ riep de secretaris en hij stak zijn hand op. ‘Natuurlijk weet ik
| |
| |
hiervan. Talloze kinderen uit Irak hebben aan de prijsvraag meegedaan.’
‘Welnu, Pacha,’ vervolgde Cox, ‘de Gezamenlijke Amerikaanse Elektriciteitsmaatschappijen willen iets bijzonders maken van dit bezoek. Wij willen het gezelschap een groots schouwspel aanbieden. Daarbij mogen wij onze eigen reclamedoeleinden natuurlijk niet geheel uit het oog verhezen. Wij zijn van plan een onvergelijkelijke reportage te maken van het bezoek van Pet en Petra aan Babel en deze op alle Amerikaanse televisiestations te vertonen.’
De secretaris knikte.
‘Nu heb ik uw hulp daarbij nodig,’ vervolgde William Cox. ‘Ik wil een groots licht- en geluidsspel in Babel laten opvoeren voor het gezelschap. Het werd geschreven door een van de bekwaamste Amerikaanse regisseurs van openluchtspelen, Excellentie.’
‘Wat heeft u nu eigenlijk precies nodig, mister Cox?’ vroeg de secretaris gevleid.
‘Veel,’ zei Cox kordaat. ‘Ten eerste: gedurende het bezoek mogen er geen treinen bij Babel stoppen. Niemand mag zich zonder toestemming
| |
| |
van uw Ministerie bij de ruïnes ophouden. Vreemden zouden het spel maar in de war kunnen sturen.’
De secretaris knikte begrijpend.
‘Voorts heb ik een eersteklas geluidsinstallatie nodig en een even goede lichtinstallatie, die de taferelen uit het spel moet belichten. Ik heb de stem van een acteur nodig, die vloeiend Engels spreekt. Maar dit alles is nog maar onbelangrijk gedoe,’ zuchtte Cox. Hij haalde diep adem en vervolgde: ‘Ik heb een groot aantal Arabische dorpsbewoners nodig, die in het licht van de schijnwerpers een soort stamoorlog voeren. Met zwaarden, ouderwetse geweren en speren. En op paarden en kamelen. Dan moeten aan het slot van het openluchtspel vijf vliegtuigen van het Ministerie van Luchtvaart enkele malen met donderend lawaai over de ruïnes van Babel heenvliegen.’
‘Maar,’ riep de secretaris uit, ‘dat kost geld, sir. Veel geld!’
‘Ik weet het,’ zei Cox rustig. ‘Ik ben dan ook bereid een half miljoen dollar beschikbaar te stellen.’
De secretaris zette grote ogen op.
‘En misschien mag ik u voor de moeite een klein presentje geven,’ vervolgde de kleine man onverstoorbaar. En hij schreef rustig een cheque van tienduizend dollar uit en reikte deze over tafel de secretaris aan. Deze verbleekte. ‘Maar sir,’ zei hij. ‘Duizend maal dank. Ik sta geheel tot uw dienst.’
‘Dit vergat ik nog, Excellentie,’ zei Cox. ‘Ik ben een zeer bezet man en moet onmiddellijk na het openluchtspel naar Amerika terug. Is er een landingsplaats, niet ver van Babel?’
‘Er is daar een oud militair vliegveld,’ knikte de secretaris.
‘Dan moet daar een vliegtuig van de Irak Airways gestationeerd worden, zodat ik onmiddellijk naar New York kan vliegen, na de opnamen in Babel. Mogelijk dat de leden van het illustere gezelschap dat Babel bezoekt met mij mee willen vliegen. Babel is het eindpunt van hun expeditie, als ik goed geïnformeerd ben.’
De secretaris luisterde sprakeloos.
‘Dus, kort samengevat,’ vervolgde Cox, ‘verwacht ik een goede geluidsinstallatie en een goede lichtinstallatie. Een acteur met een geschoolde stem. Een bekwame gids die Engels spreekt. U zorgt voor Ara- | |
| |
bische dorpsbewoners, die ter plaatse een echte plaatselijke stamoorlog opvoeren, zoals wij die kennen van de film. Uw collega van het Ministerie van Oorlog zorgt voor de vliegtuigen - ach, ik schrijf voor hem ook een cheque van tienduizend dollar uit voor de moeite.’ En Cox greep zijn chequeboek. ‘Het spreekt vanzelf,’ besloot hij, ‘dat alle betrokkenen een volledig stilzwijgen moeten betrachten. Het licht- en geluidsspel moet als een complete verrassing ter plaatse door de Gezamenlijke Elektriciteitsmaatschappijen aan het illustere gezelschap worden aangeboden. En wat het halve miljoen dollar betreft, die stort ik vanmiddag op de bank die uwe Excellentie mij gelieft te noemen.’
‘De Bank van het Midden-Oosten,’ mompelde de secretaris van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen te Bagdad. En hij begeleidde William Cox buigend naar de deur. Toen nam hij weer plaats op zijn bureaustoel, bekeek gefascineerd de beide cheques en bleef wel een uur zitten zonder iets uit te voeren. Met ogen, die telkens knipperden, wat alleen gebeurde als hij buitengewoon opgewonden was.
Plotseling echter scheen hij uit zijn verstarring te ontwaken en begon in grote haast te telefoneren met het Ministerie van Oorlog, de licht- en geluidsafdeling van het radiostation Bagdad, de acteur Mohammed Bileam en de gids die het Ministerie uitsluitend reserveerde voor hoge gasten: Kemal Faroek.
In het luxueuze hotel ‘Alexander de Grote’ keken Pet en Petra door de neergelaten jaloezieën neer op het drukke verkeer.
Ouderwetse trams reden af en aan, maar het grootste gedeelte van de passagiers zat niet in de trams maar hing eraan, om op deze wijze de betaling van de rit uit te sparen.
Bedelkinderen in haveloze kleren hielden meestal vruchteloos hun hand op voor de voorbijgangers, die druk met elkaar in gesprek gewikkeld waren. De meeste kinderen waren gebrekkig; sommigen misten een arm, anderen een been.
‘Wat een stakkerds,’ zei Petra. ‘Bij ons in Amsterdam zou zoiets niet voor kunnen komen. Ik vond het een heerlijke reis, Pet. Maar je ziet toch ook wel vreselijke dingen.’
‘De blinden bijvoorbeeld,’ zei Pet. ‘Ik geloof dat minstens een tiende
| |
| |
van de bevolking hier en in Egypte blind is. In Amsterdam zie je maar zelden een blinde, en in ieder geval hoeft een blinde er niet te bedelen om aan de kost te komen.’
Op dat ogenblik werd er op hun deur geklopt. ‘Ik ben het!’ riep professor Ringeling. ‘Ik kom jullie mijn verhaal vertellen over het oude Babylon.’ En hij betrad de kamer, gevolgd door een Arabische bediende met een schoolbord.
‘We zijn hier in het hartje van het oude Mesopotamië, het land tussen de Eufraat en de Tigris. Dit land werd eertijds ook wel Babylonië genoemd. Want niet ver van hier lag Babylon of Babel - een van de beroemdste steden van de oudheid. Professor Pinkerton nu heeft een bezoek aan de ruïnes van Babel voorgeschreven. Waarom? Wel, eens bevonden zich in Babel de beroemde toren van Babel en de niet minder beroemde hangende tuinen van Semiramis. Twee wonderwerken van de vroegste bouwkunst. Wij gaan de resten van deze wereldwonderen bezoeken.
Jullie weten reeds dat de geschiedenis van de bouwkunst hier in het Nabije Oosten begon. Aan de Nijl, in Egypte, waar we het laatst waren. En aan de Eufraat en de Tigris waar we nu zijn.
Dat is natuurlijk niet toevallig.
Hier in het Nabije Oosten heerst een klimaat dat ideaal is voor de oogst. En de Nijl, de Eufraat en de Tigris vormen deltagebieden waar een overvloed van water de velden vruchtbaar maakt.
Geen wonder, dat de primitieve jagers en nomaden in deze gebieden zich voor het eerst ontwikkelden tot landbouwers.
En een landbouwer heeft een woonruimte nodig, korenschuren en stallen.
De eerste huizen in Mesopotamië werden heel eenvoudig gemaakt. Men sneed het riet af dat langs de rivieren groeide. Dat riet vormde de wanden van de hut, men boog de rietstengels aan de top naar elkaar toe; zo ontstond het dak. En tussen het riet schoof men gepleisterd vlechtwerk. Daarmee was het huis voltooid. In de voornaamste bouwwerken van het oude Mesopotamië vindt men dat riet nog altijd enigszins terug: het zijn de verticale steunberen van de tempeltorens. Deze tempeltorens
| |
| |
| |
| |
of ziggarats waren hemelbergen: zij wilden een verbinding vormen tussen de hemel van de godheid en de aarde van de mensen. Zij waren vijf of zeven verdiepingen hoog. Men heeft nog de ruïnes van dertig van zulke hemelbergen in deze streek gevonden. Hoe zagen deze ziggarats eruit? Je zou ze heel eenvoudig kunnen namaken door steeds kleiner wordende blokken op elkaar te plaatsen. Het kleinste en bovenste blokje is dan het huis waarin de godheid verblijft.
Babel bezat vanaf de vroegste tijden zo'n hemelberg. Maar Babel werd overvleugeld door Ninive. In 665 voor Christus bouwt koning Nebukadnesar echter een tweede Babylon op het oude, een stad zo modem, dat ze als het New York van de oudheid gold.
Er wordt een stratenplan aangelegd net als in New York. Midden door de stad loopt de Eufraat, en er wordt ook een heel kanalenstelsel rond- | |
| |
om de stad aangelegd. De omtrek van de stad zelf is acht kilometer. Ze is omringd door prachtige muren en bezit acht veelkleurige poorten. Ze bezit een schitterend paleis voor koning Nebukadnesar.
Maar haar meest beroemde bouwwerken zijn toch de tempeltoren van zeven verdiepingen, die de toren van Babel genoemd wordt, en de hangende tuinen, die de koning laat aanleggen voor zijn vrouw, koningin Semiramis, die in werkelijkheid koningin Nitocris heette.
Morgen gaan wij met een wagen van Bagdad naar Babel,’ vervolgde professor Ringeling. ‘Er is helaas bijna niets meer te zien van de vroegere wonderwerken. Ik moet morgen dus echt een beroep doen op jullie fantasie. Wij gaan de nacht doorbrengen in tenten bij de ruïnes van Babel.
Al zien jullie dan misschien niet zoveel, de sfeer van het oude landschap zullen jullie des te meer proeven,’ besloot de professor.
‘We zijn het dus eens, Kemal Faroek,’ sprak William Cox. ‘Als je je zorgvuldig aan de instructies houdt, ben je een vermogend man. Kijk goed naar deze cheque van vijftigduizend dollar. Over enkele dagen is hij in je bezit.’ En Cox wapperde met zijn cheque, terwijl Faroeks ogen begerig schitterden.
‘Je behoeft niets ongeoorloofds te doen,’ vervolgde Cox. ‘Met de regering ben ik overeengekomen dat er een licht- en geluidsspel in Babel opgevoerd zal worden. Een acteur zegt de tekst. Deze is een soort loflied op het moderne Irak. Eerst krijgt het gezelschap een van die kleine stamoorlogen te zien, zoals deze hier vroeger zoveel plaats vonden. Dan vliegt er een gedeelte van de luchtmacht over en de acteur zingt de lof van het moderne Irakse leger. Dit alles in het Arabisch. Maar daar heb jij niets mee te maken. Niemand in het gezelschap spreekt of verstaat Arabisch. Jij moet de tekst daarom vertalen. Ik geef je de tekst die je zeggen moet. Het is een nogal sterke tekst. Na het beluisteren van deze tekst zal het gezelschap zich ongetwijfeld met mij in een gereedstaand vliegtuig naar New York willen begeven.’
Kemal Faroek knikte.
‘Verdiep je verder niet in de zaak,’ vervolgde Cox. ‘Wat ik doe, doe ik in het welzijn van de beide kinderen. Als zij de reis voortzetten, wach- | |
| |
ten hen de grootste gevaren. Je bewijst hun alleen maar een grote dienst, Kemal Faroek, door mee te helpen dat zij hun reis onderbreken.’
Kemal Faroek knikte weer gretig. Vijftigduizend dollar, daarvoor kon hij zich een fraaie villa en drie vrouwen aanschaffen. ‘Ik breng het gezelschap dus na afloop naar uw vliegtuig, sir,’ besloot hij.
‘Precies,’ zei William Cox.
Het was een tocht van bijna honderd kilometer. Aanvankelijk gleed men, rond Bagdad, door groene oogstvelden, maar naarmate men dichter bij het Babylon uit de oudheid kwam, werd het groen schaarser en tenslotte zag het gezelschap alleen nog zandheuvels en kale aardruggen. De oude waterwerken der Babyloniërs waren al lang in onbruik geraakt en een land, dat vruchtbaar had kunnen zijn, leek eerder een woestenij. De wagen gleed voort over de slechte en oneffen wegen.
Het was ongeveer tien uur in de morgen toen professor Ringeling juichend opstond en met de vinger voor zich uitwees. ‘Daar ligt Babel!’ riep hij uit. Niemand van het gezelschap deelde zijn enthousiasme. Men zag alleen puinheuvels en enkele brokstukken van bouwwerken, die geen mens thuis kon brengen.
‘Ik heb het vooruit gezegd,’ zei professor Ringeling, nu het gezelschap uitgestapt was en neerkeek op een grauwe en kleurloze wirwar van lage muren, gebroken gewelven en resten van eerste verdiepingen. ‘Kinderen, sluit je ogen en laat je verbeelding werken.
Dit was eens een van 's werelds grootste en mooiste steden. Zij lag achter hoge goudgele muren, en in die muren waren talloze hemelsblauwe poorten, versierd met afbeeldingen van draken en stieren.
Over de muren heen zag men de roze paleizen en de tientallen witte tempels. De toren van Babel torende boven alles uit als een wolkenkrabber tegen de strakblauwe hemel. Tegen de hemel bewogen zich ook de palmen en de vele kleurige bloemen die bloeiden op de terrassen van de hangende tuinen.
Kijk, hier staan wij voor de Istjarpoort. Hij werd in het begin van de eeuw uitgegraven en overgebracht naar Berlijn, waar hij nu nog de bewondering van ontelbare bezoekers opwekt.
Maar een stuk van de tweede poort is blijven staan.’ En professor Rin- | |
| |
geling wees op enkele brokstukken van de poort die een meter of twaalf hoog waren. Reliëfs waren nog flauw zichtbaar.
‘Daar is zo'n draak!’ riep Pet.
‘Inderdaad Pet,’ zei professor Ringeling. ‘Dat vreemde, bijna onherkenbare wezen is een Babylonische draak. Maar wij gaan voort. Hier achter de poort begint de processieweg. Hij is bijna tien meter breed en zesëneenhalve kilometer lang. Langs deze weg liep men in processie met het beeld van Baal naar de tempel van de god in de stad.’
Langzaam liep het gezelschap voort door de onafzienbare puinvlakte. Alleen heel in de verte was groen zichtbaar. Het was een kronkelend lint van palmen die langs de Eufraat stonden. Maar de Eufraat stroomde niet langer door het oude Babel; hij had zijn bedding, eeuwen geleden al, naar elders verlegd.
‘De hangende tuinen!’ riep professor Ringeling en hij klapte verrukt in zijn handen. Al wat het verbaasde gezelschap echter zag was een kleurloze hoop fundamenten.
‘De kelders van de hangende tuinen,’ haastte professor Ringeling zich te zeggen. ‘En ik geloof dat het gezelschap er beter aan doet nog eens even de ogen te sluiten om zich de tuinen goed voor te kunnen stellen. De hangende tuinen hebben in werkelijkheid nooit gehangen. Zij waren onderdelen van een hoog paleis, dat trapsgewijze opliep en waarvan de
| |
| |
daken dakterrassen waren, die men in tuinen herschapen had. Koning Nebukadnesar had het paleis voor zijn vrouw laten bouwen, omdat zij uit een land kwam waar grote schaduwrijke parken waren.
Het paleis lag aan de Eufraat en men had een vernuftig systeem uitgevonden om het water van de rivier in emmers naar het hoogste dakterras te voeren. Een systeem zoals men dat ook toegepast ziet bij onze baggermolens. Door holle kolommen van het paleis stegen de baggeremmers met water naar het hoogste terras, daar keerden zij zich om en het water liep van terras naar terras omlaag, besproeide de tuinen en verkoelde de atmosfeer.
Vanaf het hoogste terras had de koningin een prachtig uitzicht op de stad. Beneden haar wemelden de schepen en galjoenen op het water van de rivier. Rondom zag zij de gele drukbevolkte straten, de witte tempels, de roze paleizen. En voor haar rees de goudgele toren van Babel hoog de hemel in.’
Als de professor sprak, scheen de stad te herleven.
‘En dit is alles wat er van de toren van Babel over is,’ zei de professor een kwartier later. Het gezelschap stond voor een donkere poel. ‘De oudheidkundigen hebben hier gegraven, ze hebben de fundamenten van de toren gevonden, ze vonden ook de eerste trappen die naar boven liepen - maar dat is al weer vijftig jaar geleden en hun opgravingster- | |
| |
rein is sindsdien vol water gelopen en een modderpoel geworden.
Jullie zult je afvragen: hoe kan zo'n toren van negentig meter hoog zo volledig verdwijnen? Dat komt zo. Babylon werd in 480 voor Christus door Xerxes vernietigd. Maar dat was het ergste niet. Later kwam Alexander de Grote naar Babel en hij wilde de stad herbouwen en tot de schoonste stad ter wereld maken. Daarom gaf hij zijn leger bevel eerst de ruïnes te slopen en de bodem weer bouwrijp te maken voor het nieuwe Babylon. Maar kort na dit bevel stierf Alexander in Babylon; de stad werd nooit herbouwd, en de ruïnes - die zo waardevol zijn voor de oudheidkundige - waren intussen grotendeels opgeruimd. Dat is de reden waarom er van de beroemdste toren van de wereld niets meer over is dan deze modderpoel.
Eens was hij zeven verdiepingen hoog. Hij had een hoogte van negentig meter en een basis van zestienhonderd vierkante meter. Een trap, bijna tien meter breed, en twee zijtrappen leidden naar omhoog. De hoofdtrap begon op een afstand van zestig meter van de toren en bracht de bezoekers halverwege. Vandaar klommen zij langs zigzag-trappen rond de toren naar de bovenste verdieping: het heiligdom, waar de godheid woonde. Maar waarschijnlijk alleen de priester mocht zover komen op dit wonderwerk, waarvan de Bijbel zegt, dat de mens hem zo hoog wilde optrekken tot zijn spits in de hemel reikte. En dat God dit verijdelde door de mensheid met de spraakverwarring te straffen.’
Nu zat men eindelijk in het kleine tentenkamp en keek toe hoe de oosterse maan oprees boven de ruïnes van Babel, die flauw zichtbaar in de verte lagen. Het was vredig. Arabische bedienden hadden gekookt en men had voor het eerst van zijn leven kamelevlees gegeten.
Plotseling flitsten er in de buurt van de ruïnes schijnwerpers aan.
‘Vreemd,’ zei professor Ringeling verbaasd. ‘Hebben jullie schijnwerpers bij de ruïnes gezien, Pet en Petra?’
Pet en Petra meenden van niet, maar zij hadden daar natuurlijk niet in het bijzonder op gelet. Veel tijd tot bespiegelingen hadden zij echter niet. ‘Kijk,’ riep Pet. ‘Bedoeïenen op kamelen!’ En inderdaad, er was een aantal gewapende bedoeïenen verschenen, die onder luide kreten in het licht van de schijnwerpers de zwaarden trok.
| |
| |
Nu verscheen ook een tweede groep bedoeïenen in de schijnwerpers. De mannen namen de ouderwetse geweren van de schouders en richtten deze op de leden van de andere groep. Schoten weerklonken, er vielen enige oosterlingen van hun paarden. Een onbeschrijfelijk tumult ontstond, kreten met de naam van Allah stegen ten hemel; het was duidelijk dat er een fel gevecht gaande was tussen twee vijandige stammen. Nu klonk er een luide Arabische stem op uit de woestijn. In dit licht- en luchtspel - sprak de stem - ziet u hoe nog niet lang geleden de stammen van dit land elkaar op leven en dood bevochten.
Maar niemand van het kleine reisgezelschap verstond Arabisch.
‘Grijp de geweren!’ riep Kemal Faroek, in schor Arabisch, naar de bedienden. ‘Wij moeten het spel voor onze Amerikaanse vrienden zo realistisch mogelijk opvoeren.’
De Arabische bedienden snelden de tenten in, grepen hun karabijnen en stelden zich in krijgshaftige houding rond het gezelschap op.
‘Wat moet dit betekenen?’ vroeg Julia Smit verblekend.
‘Ja, wat is hier gaande?’ vroeg professor Ringeling geschrokken.
‘Hier klopt iets niet!’ riep Homeer uit. ‘Dat sluit als zes vingers in een handschoen.’
De Arabische stem intussen vulde gejaagd en onafgebroken de nacht.
‘Professor, professor!’ riep Kemal Faroek handenwringend uit. ‘Ik vergeet geheel dat u het Arabisch niet machtig bent. Maar er zijn verschrikkelijke dingen bezig te gebeuren. De gehele Arabische wereld is in rep en roer. Hoor! Er staat daarginds een mobiele colonne van het leger opgesteld, die juist de laatste berichten uit Bagdad uitzendt. Overal oorlogsdreiging, meldt de omroeper. U ziet wel hoe de Arabische stammen elkaar te lijf gaan. De gezamenlijke Arabische landen kunnen ieder ogenblik de oorlog aan Israël verklaren.’ Kemal Faroek wiste zich het zweet van het voorhoofd. ‘Dat zou een wereldoorlog betekenen,’ voegde hij eraan toe.
Op dat ogenblik gierde er een aantal vliegtuigen over de ruïnes van Babel, de vechtende bedoeïenen vlogen als bij toverslag uiteen, zij hesen de gewonden op paarden en kamelen en waren een ogenblik later in het duister verdwenen.
‘Het is schoon van verre, maar verre van schoon,’ bromde Homeer.
| |
| |
Zijn woorden gingen echter in het lawaai verloren, want het gieren der vliegtuigen hield onafgebroken aan; telkens keerden zij weer en de Arabische stem vulde angstaanjagend de woestijn.
‘Het moderne Iran is trots op zijn luchtmacht,’ galmde de stem.
Maar Kemal Faroek gaf zijn eigen lezing van het gebeuren.
‘De omroeper zegt dat in Athene de mobilisatie is afgekondigd,’ vertaalde hij. ‘In Rome is het kabinet bijeengeroepen. In Parijs is de regering omvergeworpen. En hier is een persoonlijk woord van de ministerpresident van Iran. Hij raadt alle vreemdelingen en toeristen aan dit land terstond te verlaten en naar hun eigen land terug te keren.’
Alle leden van het gezelschap waren met stomheid geslagen.
‘Oorlog,’ zuchtte Julia Smit, handenwringend. En zij schudde wanhopig het hoofd.
‘Kom, kom,’ troostte Homeer. ‘Moed verloren, al verloren.’
‘Er is hier een militair vliegveld niet ver vandaan,’ vervolgde Kemal
| |
| |
| |
| |
Faroek gejaagd. Verstolen haalde hij de tekst tevoorschijn die William Cox hem gegeven had om er een blik op te werpen. ‘Daar staat toevallig het toestel van een rijke Amerikaan,’ vervolgde hij. ‘De directeur van de Gezamenlijke Amerikaanse Elektriciteitsmaatschappijen. Hij zal u zeker helpen.’
Op dat ogenblik stak er een avondbriesje op uit de woestijn. Het velletje papier dat Kemal Faroek zojuist nog in de hand hield, woei weg in de richting van Julia Smit.
Deze raapte het op en wierp er een snelle blik op. Haar gezicht kreeg een verbaasde uitdrukking.
OPENLUCHTSPEL
aangeboden door William Cox,
directeur van de Gezamenlijke Amerikaanse Elektriciteitsmaatschappijen
las zij luidop.
De aanwezigen keken elkaar aan.
‘Een openluchtspel?’ vroeg professor Ringeling verwonderd. ‘Is dit een openluchtspel?’
‘Aangeboden door William Cox,’ knikte Julia Smit. ‘Maar wie, in 's hemelsnaam, is William Cox?’
‘William Cox is de neef van de overleden professor Pinkerton,’ zei Homeer. ‘De erfgenaam, die een legaat van een miljoen dollar ontving.’
‘En is hij directeur van de Gezamenlijke Amerikaanse Elektriciteitsmaatschappijen?’ vroeg professor Ringeling.
‘Niet dat ik weet,’ antwoordde Homeer.
| |
| |
Kemal Faroek was wit om zijn neus geworden. Hoe, bij de baard van de profeet, had hij het papier uit zijn handen kunnen laten vallen! Het was onvergeeflijk. Op het laatste moment was het plan, dat zo zorgvuldig was opgezet, in duigen gevallen. Hoe moest hij zich hieruit redden?
‘Dit was een verrassing, u aangeboden door mister William Cox,’ stamelde hij. ‘Hij heeft de tekst van het spel zelf geschreven. Hij wil het gezelschap wijzen op de vergankelijkheid van de wereld, die zo treffend voelbaar wordt bij de ruïnes van het oude Babel.’
‘Een vreemd soort humor,’ bromde professor Ringeling.
‘Zou het niet veiliger zijn toch maar onmiddellijk naar huis terug te keren?’ huiverde Julia Smit.
‘Vertrouw maar op Homeer, madam,’ antwoordde de butler. ‘De ergste schrik is achter de rug. En wie over de kat heen is, komt ook wel over haar staart.’
Toen de leden van het gezelschap in hun tenten zaten, sloop Kemal Faroek door de vlakte naar het naburige vliegveld.
‘Waar is het gezelschap?’ vroeg Cox hem verbaasd. ‘Is er iets misgegaan?’
Kemal Faroek vertelde hem wat er gebeurd was. Cox sloeg met zijn hand tegen zijn voorhoofd. ‘Mijn vermogen!’ riep hij uit. ‘Grotendeels verloren! Hier heb je duizend dollar,’ besloot hij. ‘Het is meer dan je verdient, schurk. Voor mij zit er niets anders op dan weer naar Bagdad te vliegen.’
Het geluid van het starten van vliegtuigmotoren was duidelijk in de nacht waarneembaar. Maar iedereen in het tentenkamp sliep vast na de doorstane emoties van de avond. Alleen Homeer ontwaakte een ogenblik en hoorde het vertrekkende vliegtuig. Hij mompelde: ‘William Cox? Directeur van de Gezamenlijke Amerikaanse Elektriciteitswerken? Niet dat ik weet. Maar wie kan ook alles onthouden, zei de boerin en zij ging uit melken zonder haar melkemmers.’
En na deze treffende bespiegeling draaide de brave man zich op zijn andere zijde en sliep weer in.
|
|