| |
| |
| |
Hoofdstuk 5
Het eethuis ‘De jonge Patrijs’ werd jaren geleden door een ondernemende Fransman niet ver van de grot van Lascaux begonnen. De keuken was voortreffelijk, de zaak druk beklant door bezoekers van de grot. Maar in deze tijd van het jaar was de toeloop niet bijzonder groot en de eigenaar was dan ook blij toen hij drie bezoekers zag naderen die hij op het eerste gezicht als Amerikanen herkende.
De eigenaar, monsieur Pepe, die een bijzonder fraaie opgekrulde snor droeg, boog diep en leidde de bezoekers met een breed armgebaar naar een withouten tafel met withouten stoelen. Een der heren - een vijftiger met een dik buikje - vroeg hem in goed Frans een liter wijn van de streek. Toen de waard de wijn gebracht had boog de dikbuikige heer zich naar hem toe en sprak: ‘Goede vriend, ik ben zelf een uitstekend kok en het is mijn hartewens eens een echte Franse maaltijd te bereiden. Morgen komen er enkele vrienden van mij naar de grot van Lascaux en ik zou hen willen verrassen met een echt Frans maal. Zou u ervoor voelen “De jonge Patrijs” voor dat doel morgen aan mij af te staan? U, uw kok en uw personeel moeten de zaak dan voor een enkele dag verlaten, mijn beide vrienden hier zullen hun taak wel overnemen. De verrassing moet compleet zijn, weet u. Ik wil mijn vrienden niet alleen een goed Frans maal voorzetten, ik wil dit ook doen in een eethuis dat een dag lang het mijne is.’
‘Maar monsieur, wat denkt u, mijn zaak af staan aan een vreemde!’ protesteerde de eigenaar.
‘Wat verdient u in een maand in het hoogseizoen, waarde vriend?’ vroeg de dikbuikige heer resoluut.
‘Misschien wel tienduizend franc,’ antwoordde monsieur Pepe.
‘Welnu, mijn vriend, dat bedrag bied ik u voor één enkele dag, als u straks deze zaak verlaat en er eerst morgenavond laat in terugkeert.’
| |
| |
En de Amerikaan haalde energiek zijn portefeuille tevoorschijn en legde tien biljetten van duizend franc op tafel. ‘Voor het vlees, de groenten, de eieren en de andere ingrediënten, die ik bij het koken gebruik, geef ik u dan nog het ongehoorde bedrag van duizend franc extra. U moet natuurlijk wel de nodige discretie betrachten, want de verrassing zou geen verrassing meer zijn als mijn vrienden voortijdig van mijn plan zouden horen.’
‘Als de zaken zo liggen, monsieur, en u zoveel geld overheeft voor een van uw wonderlijke Amerikaanse grillen,’ besloot monsieur Pepe, ‘dan geef ik me gewonnen.’ En hij leidde de dikke Amerikaan naar de keuken, wees hem het fornuis, de braadpannen, de etensvoorraad, de kruiden en de andere noodzakelijke ingrediënten. Daarna gaf hij zijn kok en het dienstertje Nanette een middag en een dag vrijaf en verdween ook zelf een ogenblik later om een stevig glas Pemod te gaan drinken op de fortuinlijke transactie in het dorpscafé van Lascaux.
| |
| |
Nauwelijks was hij verdwenen of voor de ogen van de verbaasde heren Tannebaum en Selzer, die zwijgend van hun glas landwijn genoten, verscheen een Franse kok, met hoge witte koksmuts, groot slagersmes en een snor met zulke fraaie omhooggekrulde punten, dat men hem zonder aarzeling een unicum mocht noemen. Het kostte hun de grootste moeite hun landgenoot te herkennen in de man die in smetteloos Frans vroeg: ‘Wat willen de heren eten vanavond? Kalfscoteletten op zijn Bordeaux's, Bourgondische slakken, of rundvlees op zijn Provençaals? Vraag wat u wenst. Wat monsieur Pepe voor u maakt, kan niemand hem verbeteren. Want er is maar één monsieur Pepe.’
De vliegreis van New York naar Parijs en van Parijs naar Bordeaux was niet al te vermoeiend geweest. In Bordeaux had het gezelschap, dat bestond uit professor Ringeling, Homeer van den Ackeren, Julia Smit en Pet en Petra, in een hotel overnacht. De volgende morgen was men in alle vroegte in een grote auto met chauffeur naar Lascaux vertrokken. Op dit ogenblik liep het gezelschap door een landschap vol olijfbomen en eiken. Over de rotsachtige bodem naderde men de beroemde grot. Pet en Petra gingen voorop met professor Ringeling. Julia Smit en Homeer volgden op hun gemak.
‘Wat een vreemde plant,’ riep Petra, die altijd een levendige belangstelling voor bloemen en planten had, ‘en wat ruikt hij lekker!’
‘Tijm,’ zei professor Ringeling. En zich bukkend en een andere plant plukkend vroeg hij: ‘Ken je deze plant, Petra?’
‘Neen,’ zei Petra, de geur opsnuivend, ‘hij ruikt ook al zo heerlijk.’
‘Marjolein,’ zei professor Ringeling. ‘Heerlijke planten. De Fransen gebruiken ze veel als kruiden bij het eten. Ach, kinderen, ons leven is veel te kort. Men heeft alleen al een mensenleven nodig, wil men alle kruiden leren kennen. Een tweede leven voor de vogels. En een derde leven voor de insekten. Een mens heeft aan duizend levens niet genoeg om te leren wat er hier op aarde eigenlijk allemaal gaande is. Laten we daarom proberen van dat ene korte mensenleven te maken wat er van te maken is. Maar geen filosofie meer,’ besloot professor Ringeling.
‘Hier is de ingang tot de grot.’
Professor Ringeling schudde de hand van de bewaker van de grot, die
| |
| |
hij van een vorig bezoek kende. Deze gaf de professor een krachtige elektrische toorts.
‘Volgen maar!’ riep de professor en een ieder volgde hem voetje voor voetje naar binnen.
‘Even de ogen sluiten!’ riep professor Ringeling en hij knipte zijn toorts uit. ‘Open de ogen alstublieft,’ sprak hij toen. En het gezelschap kon een kreet van verbazing niet onderdrukken. Reusachtige stieren bedekten de muren in het gewelf. Er ging een geweldige kracht van de dieren uit. Wild en onstuimig leken zij op de toeschouwer af te stormen.
‘Ziet u de prachtige kleuren?’ vroeg de professor. En hij ging voort met te wijzen op de herten, bizons, oerossen, die in zwart, rood en geel op de muren en gewelven geschilderd waren.
‘Schilderde de holenmens al met penselen?’ vroeg Petra verbaasd. ‘Neen,’ lachte professor Ringeling. ‘Hij veegde de kleur met zijn vin-
| |
| |
| |
| |
gertop op de wand. En soms blies hij de kleurstof waarschijnlijk op de muur door het holle pijpje van een vogelbotje.’
‘Hoe oud zijn de schilderingen?’ vroeg Julia Smit.
‘Volgens de nieuwste schatting met de radiokoolstofdatering zijn ze vijftienduizend jaar oud,’ antwoordde de professor.
‘Kijk, een mannetje,’ riep Pet, toen zij diep in de grot waren doorgedrongen, wijzend op een figuurtje dat voor een bizon lag, die door een speer was doorboord.
‘Ja,’ knikte professor Ringeling. ‘Zo op het eerste gezicht lijken het allemaal jachtscènes. Maar toch moeten zij een hogere betekenis gehad hebben, die ons ontgaat. De grot van Lascaux werd niet bewoond; ze moet als een tempel gebruikt zijn, waar men een hoger wezen vereerde. In die tijden meende de mens dat men datgene wat men afbeeldde in zijn macht had. De dieren die op de muren staan afgebeeld, wenste de primitieve jager als zijn jachtbuit te bezitten.
Maar laten wij afscheid nemen van de grot, die ook wel de Sixtijnse Kapel van de Oudheid genoemd wordt. Nog kan de mens in deze tijd
| |
| |
niet bouwen. Hij is nog bijna een dier. En wat is hij vandaag? Ik vraag het me dikwijls af, Homeer,’ besloot de geleerde, terwijl hij zich uitsluitend tot Homeer scheen te richten. ‘De mens, wat is de mens, vandaag? Ik zou het zo willen uitdrukken, Homeer. De mens is een dier dat met zijn voorpoten Bach speelt.’
‘Dat is buitengewoon fraai gezegd, professor,’ knikte Homeer. ‘Dat had mijn vader Valeer moeten horen. Het had zijn muzikale hart deugd gedaan.’
Even groot als de bewondering van de bezoekers voor de grot en zijn grootse beschilderingen tijdens het bezoek geweest was, even groot was nu - aan het einde van hun bezoek - hun eetlust. Het zal dan ook niemand verwonderen dat het Julia Smits voornaamste zorg was een goed eethuisje te vinden. Maar dit keer behoefde zij zich niet veel zorg te maken. Bij de portier van de grot lag een briefje dat gericht was aan Pet en Petra en dat de man met een buiging aan professor Ringeling overhandigde, die het op zijn beurt aan Petra gaf. Het luidde:
Beste Pet en Petra,
Het is ons een grote eer jullie en jullie gezelschap als onze eregasten uit te nodigen in het eethuis ‘De jonge Patrijs’. Wij bieden jullie kosteloos een uitstekende Franse maaltijd aan uit onze gerenommeerde keuken.
Monsieur Pepe, eigenaar.
| |
| |
Het was maar vijf minuten lopen naar monsieur Pepe, langs een weg waarlangs de geurende tijm en marjolein in grote overdaad bloeiden. Aan de deur van het eethuis wachtte de eigenaar hen al op. Het was een typische Fransman, hij had een buikje, droeg een sierlijke snor met fraaie punten en een zelfgedraaide sigaret hing uitgedoofd aan zijn onderlip.
Hij boog wel driemaal en nodigde het gezelschap met een brede armzwaai naar binnen. Daarna zei hij in goed, hoewel wat gebroken Engels: ‘Hartelijk welkom, goede vrienden. Ik heb over uw komst gelezen in de kranten en ik dacht: deze jonge artiesten - want het zijn artiesten - moet ik ontvangen als vrienden. Excuseert u mij als mijn Engels niet vlekkeloos is, ik heb het geleerd in de army. Wat mag ik u aanbieden? Ik ben niet alleen de eigenaar, ik ben ook de kok van deze zaak. Ik kan voor u maken...’
En nu volgde er in het Frans een eindeloze opsomming van heerlijke schotels en onbekende delicatessen, die het gezelschap het water in de mond deden lopen.
Professor Ringeling bestelde om te beginnen een dozijn Bourgondische wijnslakken. Pet en Petra, die genegen waren op deze reis alles wat hun onbekend was te leren kennen, sloten zich onmiddellijk bij de professor aan. Julia Smit, die zich anders over niets verbaasde, vond slakken toch eigenlijk maar een vreemd gerecht en bestelde kalfscoteletten op zijn Bourgondisch. En Homeer tenslotte had zijn zinnen gezet op rundvlees op zijn Provençaals, want dat had hij in zijn jonge jaren eens - na een stierengevecht - in Arles gegeten.
Maar eerst bracht de goede monsieur Pepe met vrolijke huppelpasjes twee gevulde karaffen Franse landwijn aan.
‘Wijn is medicijn,’ knikte Homeer goedkeurend.
Nog geen half uur later verscheen monsieur Pepe in kokstenue met de eerste dampende schotels en weldra was de withouten tafel bedekt met de vele gerechten.
‘Het gaat allemaal een beetje langzaam,’ zei hij op klagende toon, ‘want het personeel is toevallig afwezig wegens familieomstandigheden. Grootmoeder van ons dienstertje is ziek. Zuster van de kok heeft een tweeling gekregen. Ja, ik kook niet iedere dag,’ vervolgde
| |
| |
monsieur Pepe. ‘Maar voor zo'n eminent gezelschap zou ik nog van een oude schoenzool een voortreffelijke biefstuk weten te maken.’
Julia Smit, die zelden haar gevoelens uitte, zei in het Nederlands tegen de kinderen: ‘Wat een heerlijke man, Pet en Petra. Dit is nu de Fransman op z'n best.’
Monsieur Pepe, die geen Nederlands kende, scheen de loftuiting toch verstaan te hebben, want hij boog diep en bleef glimlachend staan toekijken hoe een tevreden en gelukkig gezelschap zijn smakelijke schotels met grote eetlust verorberde.
‘Er zit tijm in mijn slakken, professor Ringeling!’ riep Petra.
‘Juist, mademoiselle,’ knikte monsieur Pepe, ‘tijm en rozemarijn en knoflook en peterselie. En nu tot slot onze delicate Turkse koffie!’ juichte monsieur Pepe. ‘Maar eerst wil ik mijn jonge vrienden Pet en Petra de keuken laten zien en de stal met mijn lievelingsezel: President Johnson. Excuseer, een grapje natuurlijk.’
Pet en Petra waren opgesprongen en volgden monsieur Pepe naar de keuken.
‘Alles oud koper,’ sprak deze op de etens- en braadpannen wijzend.
‘En dat vergat ik nog, mijn tortelduifjes. Wij maken hier in Lascaux een overheerlijke appelcider. Ik schenk jullie een glaasje in.’
En monsieur Pepe vulde twee kleine glaasjes met een gouden vloeistof. Zo kwam het dat Pet en Petra nooit de lievelingsezel van monsieur, President Johnson, zagen. Een onverklaarbaar gevoel van slaap overviel hen. Geeuwend keken Pet en Petra elkaar aan.
‘Ik zie het al, mijn duifjes,’ kirde monsieur Pepe. ‘Jullie zijn oververmoeid door de lange reis en de genietingen van de Franse keuken. Maar geen nood. Er staan twee ligstoelen klaar in het kamertje van Nanette, de serveuse, die naar haar zieke grootmoeder is. Slapen jullie maar een uurtje. Het zal jullie goed doen.’
Pet en Petra lieten zich gewillig naar Nanettes kamertje leiden. Zij sliepen al meer dan zij hepen. Nauwelijks hadden zij zich in de ligstoelen neergelaten, of zij vielen in een diepe slaap.
‘De kinderen zijn oververmoeid,’ zei monsieur Pepe, terwijl hij handenwrijvend de eetzaal binnenkwam. ‘Ik heb hun aangeraden een middagslaapje in Nanettes kamertje te doen. Madame, wilt u even kijken
| |
| |
of ze goed liggen?’ sprak hij vriendelijk tot Julia Smit.
Julia Smit keek een ogenblik om de hoek van de deur. Ze zag hoe Pet en Petra elk in een ligstoel gevlijd lagen. Ze moeten ook wel doodmoe zijn, dacht zij.
‘Rustig als gebraden tortelduifjes, nietwaar?’ lachte monsieur Pepe, toen zij terugkeerde. ‘Ik serveer zo dadelijk een koffie met cognac. En als ik u en de beide heren iets mag aanraden: neemt u ook een uurtje rust na de maaltijd. Er staan drie luie stoelen gereed op het terras.’
| |
| |
De heren Tannebaum en Selzer hadden de tijd gedood met een kaartje te leggen in het vertrek, dat op normale dagen het privévertrek van de kok was en dat grensde aan de eetzaal. Af en toe was dokter Tannebaum opgestaan om te luisteren naar de gesprekken die in de eetzaal gevoerd werden. Plotseling werd zijn oor door iets ongewoons getroffen. Hij hoorde de stemmen van twee jonge mensen die elkaar met Pet en Petra aanspraken. Pet en Petra ... Dat waren blijkbaar de kinderen die door hem en Selzer gehypnotiseerd moesten worden. Peinzend keerde hij naar zijn vriend Selzer terug. ‘Doc,’ sprak hij op ironische toon (Selzer noch hij waren gediplomeerde artsen, zij waren hypnotiseurs die zich wederrechtelijk de titel van dokter toegeëigend hadden), ‘Doc, er gaat mij een licht op. Ik herinner mij iets in Amerika gelezen te hebben over twee kinderen die een wereldreis gingen maken en die misschien wel de erfgenamen van de Pinkerton-miljoenen geworden waren. Zou er verband bestaan tussen de wereldreis en de erfenis? Onze cliënt Cox zou immers eerst erfgenaam van de Pinkerton-miljoenen worden? Het heeft er alle schijn van dat hij onterfd is. En dat de kinderen op een of andere wijze als erfgenamen in aanmerking komen. Nu laat Cox hen door ons hypnotiseren om te verhinderen dat zij de wereldreis maken. Zou het niet zo zijn dat de kinderen de wereldreis moeten maken, om de erfenis te krijgen? En dat Cox erfgenaam wordt, als zij falen?’
‘Ik denk dat je gelijk hebt, Tannebaum,’ sprak Selzer. ‘In dit geval
| |
| |
worden wij door een hoge geldelijke beloning verleid dingen te doen die in strijd zijn met onze medische principes.’
‘Zeg kortweg: principes. We zullen het woord “medische” voor de gelegenheid laten varen,’ bromde Tannebaum. ‘Het is helemaal niet tegen mijn principes om tienduizend dollar te aanvaarden, die op zo'n gemakkelijke wijze te verdienen zijn. Onder een klein voorbehoud.’
Plotseling ging zijn stem tot een fluistertoon over en wat hij zei was een ogenblik alleen voor Selzer verstaanbaar. Maar even later sprak hij weer iets luider. ‘Op deze wijze doen wij onze medische of welke principes ook geen geweld aan,’ zei hij. ‘En bovendien stel ik voor ons honorarium te verdubbelen, dank zij de kennis van zaken die wij inmiddels bezitten.’
Toen monsieur Pepe een ogenblik later resoluut op het kokskamertje klopte en daarna binnentrad, vond hij daar twee mannen met ernstige gezichten.
‘Schort er iets?’ vroeg de dikbuikige man.
‘Er schort inderdaad iets,’ begon Tannebaum. ‘Een eenvoudige redenering heeft ons tot de overtuiging gebracht dat wij de kinderen van hun plan om een wereldreis te maken moeten afbrengen om hen daardoor van een erfenis te beroven en u aan deze zelfde erfenis te helpen.’
‘En onze medische principes laten dit niet toe,’ viel Selzer nu in.
‘Maar Tannebaum en Selzer!’ riep monsieur Pepe verblekend uit.
‘Dokter Tannebaum en dokter Selzer,’ zei Tannebaum op koude toon.
‘Goed, dokter Tannebaum en dokter Selzer,’ hernam monsieur Pepe.
‘U sprak zojuist over principes. Principes zijn een waardevol bezit. Maar geld is ook een waardevol bezit. Ik wil niet lang met u redetwisten. Ik verdubbel uw honorarium. U ontvangt ieder twintigduizend dollar.’
Tannebaum en Selzer wisselden een snelle blik. ‘Er zit iets logisch in uw redenering,’ zei de een.
‘Accoord,’ zei de ander.
‘Maar de hypnose heeft alleen effect als wij haar toepassen in volstrekte concentratie en afzondering,’ besloot dokter Selzer.
‘Heren doktoren, ik breng u naar mijn beide jonge vrienden, die op het
| |
| |
ogenblik een middagdutje doen. Zoals u zei, slaap vermindert het effect van de hypnose niet. Ik laat u daar met de beide patiëntjes alleen. Na afloop geef ik u ieder een cheque van vijftienduizend dollar, in aanvulling op de vijfduizend dollar die u reeds als voorschot van mij ontving.’
‘We zullen hen een half uur lang onder hypnose houden,’ lachte dokter Tannebaum. ‘Onafgebroken zullen wij hun onderbewustzijn bewerken en hun inprenten: Beëindig de reis. Keer terug naar huis.’
En hij wenkte dokter Selzer om hem naar Nanettes kamertje te volgen.
‘Ik hypnotiseer het meisje, jij hypnotiseert de jongen,’ zei Tannebaum, nadat hij de deur zorgvuldig achter zich gesloten had.
De beide hypnotiseurs hurkten naast de ligstoelen en legden hun hand
| |
| |
op het voorhoofd van de slapende kinderen.
Op zachte toon begonnen zij ieder aan de behandeling. Eentonig, maar onafgebroken, herhaalden zij: ‘Pet, zet door. Petra, zet door. Voltooi de reis. Voltooi de reis. Laat je door niets weerhouden. Door niets, begrepen? Door niets.’
Soms keken zij elkaar een ogenblik grinnikend aan of gaven elkaar een knipoog. Na een half uur was de behandeling voltooid.
In de gang kwam monsieur Pepe hen tegemoet. ‘Alles gelukt?’ vroeg hij gespannen.
‘Alles gelukt,’ antwoordden de doktoren Tannebaum en Selzer luchtig. ‘Succes dus verzekerd?’ vroeg monsieur Pepe.
‘Succes verzekerd,’ antwoordde dokter Tannebaum. ‘Althans voor negenennegentig percent.’
‘Er blijft altijd ruimte voor één percent twijfel,’ voegde dokter Selzer eraan toe. ‘Wij hebben met mensen te maken. En de mens is en blijft een mysterie.’
‘Bedankt,’ zei monsieur Pepe. ‘Hier zijn de getekende cheques. U hebt nu dus de man twintigduizend dollar ontvangen. Vanavond nog kunt u met het vliegtuig van Bordeaux naar Parijs. Daar hebt u aansluiting op New York. Morgen al bent u weer bij uw patiënten, heren doktoren.’
Het hele gezelschap had een middagdutje gedaan. En Julia Smit ging naar Nanettes kamertje om haar pupillen te wekken. Maar hoe zij Pet en Petra ook schudde of aan de arm trok, de beide kinderen bromden slechts in hun slaap, maar wakker worden deden zij niet.
Julia Smit was heel verbaasd. De eerste etappe van de reis was vermoeiend geweest, maar toch niet zo vermoeiend dat veerkrachtige kinderen als Pet en Petra moesten verzinken in een slaap die grensde aan bewusteloosheid.
Op dat ogenblik kwam een bezorgde monsieur Pepe het vertrek binnenstormen. ‘De grapjassen!’ zei hij, op Pet en Petra wijzend. ‘De kleine stouterikken! Ze hebben in mijn keuken een slokje van de appel-cider willen nemen. Maar zij hebben mijn slaapdrank voor cider aangezien. Ik ben een man die aan grote slapeloosheid lijd, madame. Wel, wel, een heel klein glaasje van mijn slaapdrank,’ vervolgde hij. ‘Het
| |
| |
kan geen kwaad gelukkig. Maar de eerste uren zullen zij wel in een gezonde slaap verzonken zijn.’
‘Wij zullen ze in de auto moeten dragen,’ meende Julia Smit. ‘Dan kunnen ze achter in de wagen verder slapen. Het kan toch werkelijk geen kwaad, monsieur Pepe?’
‘Volstrekt niet, madame,’ zei de kleine Fransman beslist. ‘Dacht u dat ik in mijn keuken flesjes had staan waarvan de inhoud gevaarlijk voor het eten zou kunnen zijn? Nooit of te nimmer, madame.’
Het was men later, het gezelschap naderde Bordeaux al. Pet werd het eerst wakker.
‘Je hebt van het slaapdrankje van monsieur Pepe gedronken, Pet,’ zei Julia Smit ernstig.
‘Werkelijk?’ vroeg Pet verbaasd. ‘Ik kan het mij niet herinneren, tante Bikkeltje.’ Hij kneep Petra in haar neus, die nu ook geeuwend wakker werd.
‘We hebben van het slaapdrankje van monsieur Pepe gedronken, Petra. Herinner jij je iets?’
‘Niets,’ zei Petra beslist. ‘Ik herinner me alleen maar hangende tuinen, piramiden en tempels. Prachtig, joh. Ik heb nog nooit zoveel zin gehad in deze reis als na die droom.’
‘Hè, Petra,’ zei Pet. ‘Ik heb gedroomd dat de luidspreker op het vliegveld van New York onafgebroken riep: “Pet zet door. Pet zet door.” Alle mensen die het vliegtuig namen keken naar mij om en knikten en lachten. Gek hè?’
‘Dat is zeker gek,’ zei Petra. ‘Ik heb ook een stem gehoord in mijn droom. Die zei steeds maar weer: “Petra zet door, Petra zet door.” Maar de stem kwam niet uit een luidspreker. Het was de stem van President Johnson, maar het was niet de president die sprak. Het was een ezel.’ Professor Ringeling keerde zich lachend om. ‘Het is een goed ding dat jullie zo dromen van doorzetten,’ zei hij. ‘Maar je eerbied voor de Amerikaanse overheid, Petra, neemt evenredig af met de afstand die je van Amerika scheidt. Althans in je dromen, kind. Ik hoop niet dat dit zo voortduurt. Want overmorgen nemen wij in Marseille de boot naar Egypte. Daar zie je de President dan misschien wel als een kameel.’
|
|