| |
| |
| |
Hoofdstuk 3
Julia Smit, alias tante Bikkeltje, was nooit getrouwd geweest. Zij kon zelfs niet zeggen of zij ooit verliefd geweest was. Toch bezat zij een onstuimige mensenliefde die tijdens de oorlog zelfs heldhaftige vormen had aangenomen. Zij had talloze joodse kinderen het leven gered en was daarbij van een niets ontziende hardheid geweest voor zichzelf en voor de vijand. In de Dapperbuurt wist men te vertellen dat zij eigenhandig twee Duitse ss-officieren, die een jodentransport bewaakten, buiten gevecht gesteld had. Bikkelhard was zij geweest tijdens de oorlog. En dat had haar de merkwaardige naam van tante Bikkeltje bezorgd.
Niemand wist dat zij voor de oorlog gestudeerd had, dat zij vloeiend de moderne talen sprak en dat zij de dochter van een dokter uit de Zaanstreek was, die tijdens zijn leven een van de bekendste Nederlandse anarchisten was geweest. Het behoorde tot de vele merkwaardigheden van tante Bikkeltje dat zij niemand haar mening opdrong. Ze liet de kinderen volstrekt zichzelf zijn. Ze liet hen veel alleen - als zij een of ander gezin dat in moeilijkheden geraakt was te hulp schoot. Soms ook trok zij dagen met de kinderen op. Dan sprak zij met hen in een van de talen die zij beheerste. Dat was weer een van haar eigenaardigheden. ‘Een mens heeft zoveel levens als de talen die hij spreekt,’ beweerde zij altijd.
Pet en Petra waren het vanzelfsprekend gaan vinden. Zij spraken van iedere moderne taal een mondje vol, al gebeurde het nogal eens dat zij de ene taal met de andere vermengden.
Op school beschouwde men Pet en Petra als twee wonderkinderen. Nu, dat waren zij niet. Ook al hadden zij beiden een zeldzame verbeeldingskracht. Hetgeen de lezer al bemerkt zal hebben toen hij te weten kwam hoe hun denkbeelden over de bouwkunst van de toekomst waren.
| |
| |
Die morgen belde de telegrambesteller, terwijl de familie Smit aan het ontbijt zat. Petra daalde de trappen af om het telegram in ontvangst te nemen, terwijl Julia Smit zich verbaasd afvroeg wie ter wereld haar een telegram kon sturen. Haar verbazing werd echter nog groter toen het telegram aan Pet en Petra gericht bleek te zijn.
Julia Smit zou Julia Smit niet geweest zijn als zij niet geëist had dat haar pupillen zelf het telegram zouden openen. ‘Lees het voor Petra,’ zei ze. Maar Petra las het niet voor, ze gaf een kreet van blijdschap.
‘Tienduizend dollar!’ schreeuwde ze.
| |
| |
‘Voor jou, tante Bikkeltje, van ons!’ juichte Pet, die zich ook over de tekst van het telegram gebogen had. ‘Je mag er de mooiste bontmantel ter wereld van kopen.’
‘Een bontmantel?’ riep Julia Smit verbaasd uit. ‘Denk je dat ik in een beestevel wil rondlopen, Pet?’
‘Heb ik het niet gezegd, Petra?’ riep Pet. ‘Wist ik niet precies vooruit wat ze zeggen zou?’
‘Hoor eens,’ vroeg Julia Smit, ‘is dit een grap?’
‘Neen, tante Bikkeltje,’ riepen Pet en Petra door elkaar. ‘We hebben de prijsvraag gewonnen. We gaan naar Amerika. En u gaat mee. Kijkt u maar wat er in het telegram staat: Jullie kunt een volwassene meenemen naar eigen keuze.’
En aan een uiterst verbaasde Julia Smit legden de kinderen uit dat zij meegedaan hadden aan een wereldprijsvraag en de eerste prijs hadden gewonnen.
Intussen reed een eveneens uiterst verbaasde directeur van Lissone-Lindeman in zijn Lancia de Dapperbuurt binnen. Hij had zojuist een telefoon gehad uit Amerika van de directeur van Lissone-Lindeman aldaar.
Hem was verzocht de kinderen Pet en Petra twee of, zo zij dat wensten, drie vliegreizen naar New York aan te bieden. En een cheque van duizend dollar voor reis- en kleedgeld. In opdracht van professor Pinkerton, een beroemd architect in Amerika.
De grote man zelf inmiddels voelde zich niet goed. Hij had de laatste jaren al tweemaal een hartaanval gehad - maar dit wisten alleen zijn lijfarts en zijn butler Homeer.
‘Homeer,’ sprak op dat ogenblik de oude architect, ‘ik wilde enige vertrouwelijke dingen met je bespreken.’
‘Zeker sir,’ knikte de butler.
‘Ik geloof niet dat ik nog lang te leven heb, vriend,’ begon de architect.
‘Ik twijfel eraan of ik de negentig wel haal.’ De oude man rolde zich met moeite naar de safe, hij wilde hierbij nog steeds niet geholpen worden door zijn butler.
| |
| |
‘Kijk eens, Homeer,’ sprak hij. ‘Hier liggen mijn twee kostbaarste stukken. Mijn testament en een aktentas, gevuld met ontwerpen van een nieuwe bouwkunst. Wat mijn testament betreft: mijn vermogen is ongeveer driehonderd miljoen dollar groot. Welnu, Homeer, als erfgenamen van mijn vermogen en mijn plannen heb ik de beide winnaars van de ons welbekende prijsvraag aangewezen.’
De brave Homeer vertrok geen spier van zijn gezicht bij het horen van deze opzienbarende mededeling.
Na een korte stilte vervolgde professor Pinkerton: ‘Er is echter een voorwaarde verbonden aan het in bezit nemen van de plannen en de erfenis. De beide jongelui, die zo voortreffelijk over de bouwkunst en haar geschiedenis geschreven hebben, moeten in levenden lijve een tocht langs een aantal meesterwerken van de bouwkunst maken. Ik heb een lijst opgesteld van de monumenten die zij moeten bezoeken. Zij zullen voorgelicht worden door professor Ringeling, een van onze bekwaamste kunstgeleerden, die bovendien nog een weinig Nederlands verstaat, want zijn vader was een immigrant uit Nederland. Er is een groot bedrag uitgetrokken voor het bekostigen van de expeditie. En voor ik het vergeet, Homeer: ik vermaak jou een bedrag van een miljoen dollar, uit dank voor je trouwe diensten.’
Dit keer vertrok Homeer wel een spier van zijn gezicht. Hij mompelde zelfs:
‘Dank u, sir. Dank u beleefd.’
‘Ik heb al bericht uit Amsterdam,’ vervolgde professor Pinkerton. ‘De beide kinderen, die inderdaad wezen zijn, brengen hun pleegmoeder mee. Het moet een vrouw zijn die zich in de oorlog op buitengewone wijze gedragen heeft.
En nu mijn verzoek, Homeer. Ik had graag dat je samen met professor Ringeling de zorg voor het welslagen van de expeditie op je zou willen nemen. Ik wens dat je alles in het werk stelt om de kinderen te helpen het gestelde doel te bereiken. Ik hoop dat je met hun pleegmoeder op zult kunnen schieten. Bescherm de vrouw en de kinderen. Zoals je weet heb ik de naam van mijn neef Cox als enig erfgenaam van mijn vermogen uit het testament geschrapt. Hij is een volslagen idioot. Ik laat hem een legaat van een miljoen na. Dan heeft hij zich over niets te beklagen.
| |
| |
| |
| |
Maar houd hem in de gaten. Homeer. Hij zou zich in het hoofd kunnen zetten dat hij toch nog enig erfgenaam zou zijn als hij de kinderen zou kunnen beletten de expeditie tot een goed einde te brengen. Het is dus best mogelijk dat hij een of andere verraderlijke actie onderneemt.’
‘Een slapende vos valt niets in de bek,’ knikte Homeer wijsgerig.
‘Juist,’ vervolgde de oude man. ‘Dan weet je ook dat ik de laatste dagen een pijnlijke ervaring heb opgedaan. Mijn beste student Richard Kipling bleek niet langer betrouwbaar. Hij heeft getracht een van mijn plannen te stelen. Ik heb daarbij zijn blik gezien. Mijn plannen zouden een groot gevaar betekenen in zijn handen. Zij hebben niet alleen een grote bouwkundige, maar ook een grote strategische waarde. Kipling zou in staat zijn de plannen aan een vijand van ons land te verkopen. Ik draag je daarom op, Homeer, over deze tas met plannen te waken. Ik acht ze niet veilig meer sinds Richard van hun bestaan op de hoogte is. Het lijkt me het beste dat je ze meeneemt op de expeditie. Daar zal niemand ze zoeken.’
De oude man nam de aktentas en haalde een stapel tekeningen tevoorschijn.
Toen vroeg hij Homeer zich met hem over de schetsen te buigen.
Met zijn vinger wees hij de verschillende tekeningen aan. ‘Zie je het verschil nog tussen de bovenste en de benedenste stapel?’ vroeg hij zachtjes.
Homeer knikte.
Professor Pinkerton legde de plannen weer terug in de safe. ‘Je kent het nummer van de brandkast,’ zei hij. ‘En breng mij nu een fles champagne, Homeer. Met twee glazen.’
‘Gezondheid, mijn vriend,’ zei hij een ogenblik later. ‘Op de jeugd.’
‘Gezondheid, sir,’ antwoordde de butler en hij hief het glas naar zijn meester. ‘Op de ouderdom. U kunt wel honderd worden.’
‘Ik zou het niet eens willen, vriend,’ zei de oude man. En hij tikte met zijn vinger op zijn rolstoel.
In het vliegtuig zaten Pet en Petra aan de koude kip, die de steward hun zojuist had voorgezet. Julia Smit wachtte op haar maal, zij zat op de stoelenrij achter die van de kinderen. In plaats van de maaltijd bracht
| |
| |
de stewardess haar echter een telegramformulier, dat de radiotelegrafist zojuist had ingevuld. Julia Smit las:
= professor pinkerton heeft hartaanval gehad + toestand ernstig =
= homeer van den ackeren +
Er kwam een rimpel op Julia Smits voorhoofd. Wat betekent dit bericht? dacht zij. Kan het betekenen dat de tienduizend dollar nu niet uitbetaald worden? Maar zij schudde de zorgen resoluut van zich af en begon glimlachend aan de koude kip, die de steward inmiddels ook haar bezorgd had.
‘Het is niet waarschijnlijk dat professor Pinkerton de dag van morgen haalt, madam,’ zei Homeer in onvervalst Vlaams tegen de verbaasde Julia Smit, die zich al helemaal op de Engelse taal had ingesteld en tijdens de vliegreis alleen maar Engels met de kinderen gesproken had.
‘De wagen staat bij de uitgang van de luchthaven,’ vervolgde hij. ‘Ik zal u naar het Hilton-hotel rijden, waar kamers voor u en de kinderen besproken zijn. Maar de professor heeft een laatste wens. Hij zou vandaag nog graag met de kinderen kennis maken.’
‘Vanzelfsprekend,’ zei Julia Smit. ‘Maar is het niet beter dat de kinderen en ik na dit bezoek naar Amsterdam terugkeren?’ vervolgde zij.
‘U zegt dat professor Pinkerton de dag van morgen waarschijnlijk niet meer haalt. Dan zal de beloning van de prijsvraag waarschijnlijk ook niet uitgekeerd worden.’
‘Ik ben professor Pinkertons butler maar, madam. Ik kan u niets zeggen. Over een uur zien de kinderen de professor zelf. Het is beter de koning aan te spreken, dan zijn minister, zoals mijn vader Valeer zei,’ zei Homeer ernstig. Er gleed een glimlach over Julia Smits gezicht.
Nog diezelfde namiddag stegen Pet en Petra met de lift in een van 's werelds grootste wolkenkrabbers omhoog.
‘Seffens zullen wij de professor zien,’ sprak Homeer. ‘Wilt wel bedenken dat mijn meester uiterst zwak is. Maar, ewel, gij zijt flinke kin- | |
| |
deren, zie ik. Ik hoef u niets te vertellen of te gebieden.’
Een ogenblik later werden Pet en Petra door Homeer naar het bed van de oude man gebracht. Hij zag er inderdaad heel oud uit en zijn stem klonk zwak, maar zijn gelaat drukte een grote genegenheid uit. En ook fonkelde er nu en dan nog iets van de oude humor in zijn ogen.
‘De twee wezen,’ zei hij zacht. ‘Maar niet de twee wezen uit het toneelstuk. Dit zijn de echte, in levenden lijve.’
Pet en Petra wisten eerst niet goed wat te zeggen. Maar toen nam Petra het woord en sprak: ‘Hartelijkdank, professor, voor de prachtige prijsvraag.’
‘Niets te danken, kinderen,’ antwoordde professor Pinkerton. ‘Door jùllie toedoen is het een prachtige prijsvraag geworden. Toen ik jullie opstel las dacht ik: Kunnen die twee wezen mijn gedachten lezen? Want er staan dingen in waarover ik een leven lang gedacht heb om ze op mijn tachtigste uit te werken. Luister, Pet en Petra. Ik heb geen kinderen gehad, maar nu ik op mijn sterfbed lig, wil ik niet heengaan zonder twee kinderen na te laten. Homeer zal jullie straks wel uitleggen dat je
| |
| |
de erfgenamen bent van mijn grote fortuin. Er is echter een voorwaarde aan het ontvangen van de erfenis verbonden. Jullie moet een wereldreis maken langs een aantal monumenten van de bouwkunst. Vergeet niet, dat dit een bindende voorwaarde is. Ik ben nu eenmaal altijd een origineel man geweest die altijd originele dingen gedaan heeft. En nu ik jullie zie, weet ik dat ook jullie originele kinderen zijn. Houdt dus vol, want ik zou het heel erg vinden als mijn neef Cox toch nog in het bezit van mijn vermogen zou komen, omdat jullie zouden falen.’
‘Wij doen niets liever dan een wereldreis maken,’ verzekerde Pet.
‘Natuurlijk, mijn jongen,’ glimlachte de oude man. ‘En ik zou niets liever willen dan dat die wereldreis je op het idee zou brengen om later architect te worden. Trouwens, onze kleine Petra mag later ook best voor architect studeren. We zijn de tijd voorbij dat mannen de wereld regeerden en vrouwen de wereld dienden. Misschien kunnen jullie dan over een jaar of tien meehelpen mijn laatste grote plannen te verwezenlijken. Ze zijn strikt geheim. Homeer bewaakt ze. Maar ze zijn van jullie. Omdat jullie mijn enige wettige erfgenamen zijn - als jullie aan die
| |
| |
ene gestelde voorwaarde voldoet. Doe je best. Het zal jullie zeker gelukken. Nietwaar, Homeer?’ besloot de oude man.
‘Wie de handen uit de mouw steekt, krijgt ringen aan de vingers,’ beaamde Homeer.
‘Ringen aan de vingers, ringen aan de vingers, ringen...’, fluisterde de oude man vermoeid.
Toen zonk hij uitgeput in de kussens terug. Het gesprek had het uiterste van hem gevergd. Voorzichtig greep Homeer naar het schellekoord en belde om de verpleegster.
‘Kinderen,’ zei hij vriendelijk, ‘jullie moeten de professor nu alleen laten.’
Professor Pinkerton knikte. Hij hief langzaam zijn twee smalle witte handen op om Pet en Petra de hand te drukken. Nooit zouden Pet en Petra dit ogenblik vergeten. Zij hielden ieder een ogenblik een hand van de oude architect in de hunne, en deze scheen bijna niets te wegen; het gewicht van een vogeltje was groter. Er kwam een glans van geluk op het gelaat van de oude man. Toen richtte hij zijn ogen op zijn butler en keek hem zonder te spreken een ogenblik aan. Homeer boog het hoofd en veegde met zijn hand langs zijn ogen.
‘Slaap zacht, sir,’ fluisterde hij toen. ‘Een goed geweten is het zachtste kussen.’
Dankbaar glimlachte professor Pinkerton zijn butler toe.
‘Kom, kinderen,’ sprak deze, ‘ik zal jullie terugbrengen naar het hotel.’
Bij de deur draaiden Pet en Petra zich nog een keer om, om hun wonderlijke begunstiger ten afscheid te groeten. Maar deze was weggezonken in de kussens. Zijn ogen waren gesloten, heel langzaam ging zijn borst op en neer - hij sliep.
Die avond in het Hilton-hotel aten Pet en Petra dingen, die zij nog nooit voordien gegeten hadden. ‘Echte schildpadsoep, Pet!’ riep Petra.
‘Kreeft,’ riep ze later, verbaasd naar het roodgekookte schaaldier kijkend, dat een dichter eens ‘de kardinaal van de zee’ genoemd heeft. Het diner was de beide prijswinnaars en hun begeleidster, tante Bikkeltje, door de directie aangeboden. Die wilde onder geen beding dat dit
| |
| |
door wie dan ook betaald werd; zij vond het een veel te grote eer ‘De Kampioenen van de Bouwkunst’, zoals een New Yorkse krant hen schertsend had genoemd, als haar gast te mogen beschouwen.
Julia Smit vond de onafgebroken stroom van delicatessen die de tafel vulde eigenlijk een enorme geldverspilling. Men kon voor dat geld beter rijst naar de achtergebleven gebieden sturen, vond zij. Maar gewoontegetrouw drong zij haar mening niet aan haar pupillen op; integendeel, zij nam vrolijk deel aan de algemene feestvreugde en bekeek de prachtige kreeft opgetogen door de ogen van de kinderen.
‘Zo'n beest is een soort pantserwagen op de bodem van de oceaan,’ meende Petra.
‘Wie zou toch aan alle dingen zo'n prachtige passende gedaante gegeven hebben?’ droomde Pet luidop. ‘Er is niets of het heeft zin. Neem nu mijn wenkbrauw. Wie denkt er nu ooit na over zijn wenkbrauw! Maar toen wij in het vliegtuig zaten transpireerde ik zo verschrikkelijk, dat het zweet over mijn voorhoofd stroomde. Toch liep het zweet maar eenmaal in mijn oog en dat beet nogal. Voor het eerst van mijn leven begreep ik dat mijn wenkbrauw een soort afdakje was om mijn oog te beschermen. Zoals een luifel een huis beschermt tegen de regen,’ besloot Pet.
‘Heb je gezien, Pet, dat professor Pinkerton bijna geen wenkbrauwen meer had, alleen nog enkele dunne sneeuwwitte haren? Hij was heel lief, tante Bikkeltje,’ vervolgde Petra tot Julia Smit. ‘Maar ik denk wel dat hij erg zwak was. En een beetje in de war. Geloof jij dat het allemaal normaal was wat hij zei, Pet? Hij beschouwde ons als zijn kinderen, zei hij. En als zijn erfgenamen. En wij moesten later zijn plannen uitwerken.’
‘Hij was wel zwak,’ beaamde Pet. ‘Maar hij was beslist niet in de war. Dat geloof ik nooit. Ik vond hem de meest originele man die ik ooit gezien heb.’
‘Zoals tante Bikkeltje de meest originele vrouw is,’ lachte Petra.
Er stond een stuk taart voor haar dat deels bestond uit veelkleurige soorten ijs, deels uit room, deels uit gebak en dat gesneden was uit een veel grotere taart die ter ere van de gasten door de kok vervaardigd was in de vorm van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld.
| |
| |
Op dat ogenblik bracht de maître d'hotel een briefje aan Julia Smit. Het was getekend door Homeer van den Ackeren. Julia Smit las het haastig door. Even zweeg ze. ‘Pet en Petra,’ zei ze toen, ‘professor Pinkerton is vanavond in zijn flat overleden. De notaris heeft, onmiddellijk na het overlijden, bekend laten maken dat, afgezien van enkele legaten van een miljoen gulden, Pet en Petra uit de Van Swindenstraat, Amsterdam-Oost, de enige erfgenamen zijn van een fortuin van circa driehonderd miljoen dollar.’
‘Je had gelijk, Pet,’ zei Petra zacht.
‘Soms heb ik wel eens gelijk, Petra,’ antwoordde Pet dromerig.
Julia Smit stak haar dessertlepel in haar ijskoude portie van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld. Toen zei ze op nuchtere toon: ‘Gefeliciteerd, kinderen. Je weet, ik moraliseer niet vaak. Maar dit keer spreek ik toch een wens uit. Ik hoop dat jullie zulk een gebruik van dit vermogen maakt, dat je je er nooit voor behoeft te schamen.’
‘Doe niet zo gek, tante Bikkeltje ... Het geld is toch evengoed van jou,’ zei Petra. En zij stond op en kuste Julia Smit op beide wangen.
‘Als je gaat schoolmeesteren, tante Bikkeltje, dan moet je ook de verantwoording dragen en het vermogen mee beheren,’ zei Pet. En hij stond op en kuste op zijn beurt Julia Smit op beide wangen.
‘Neen,’ zei Julia Smit resoluut. ‘Het was een origineel idee van een origineel man jullie een enorm vermogen na te laten. Het zou een zonde zijn tegen zijn nagedachtenis hierover anders te beslissen. Het vermogen is van jullie en alleen van jullie.’
‘Je vergist je, tante Bikkeltje,’ zei Petra. ‘We zijn nog niet meerderjarig. Of je wilt of niet, je bent onze voogdes.’
Het was een van de weinige keren dat Julia Smit tranen in haar ogen kreeg. Zij stond op en omhelsde eerst Petra en toen Pet. ‘Nu weer gewoon doen,’ zei ze, en zij stak haar vork luidruchtig in haar ijs.
|
|