| |
| |
| |
Hoofdstuk 2
De wereld kent vele mooie steden, maar weinig steden zijn zo mooi als Amsterdam. Toch heeft ook Amsterdam afschuwelijke woonwijken. Een der lelijkste wijken ter wereld is ongetwijfeld de Dapperbuurt in Amsterdam. Is Amsterdam terecht beroemd om zijn prachtige grachtenhuizen, de Dapperbuurt is berucht om zijn lange rijen huizen, die een soort namaakgrachtenhuizen zijn, maar die de speelsheid van de zeventiende-eeuwse huizen geheel missen. De huizen lijken aan de lopende band gemaakt te zijn, alle van drie verdiepingen, alle met dezelfde onbenullige namaakgevel en alle even bedompt en benauwd. De bewoners delen eenzelfde trap, elkanders geluiden en etensluchten.
Het merkwaardige was dat Pet en Petra zich nauwelijks van deze feiten bewust waren. Zij hadden vanaf hun vroegste jeugd hun leven in deze buurt gesleten en wisten niet beter of buren over de gehele wereld deelden elkanders trap, etenslucht en lawaai. Zij woonden op de tweede verdieping van een huis in de Tweede Van Swindenstraat en hadden zich nooit een ogenblik over dat huis beklaagd. Zij woonden bij een tante die geen tante was, maar een sociaal werkster en zij waren wezen. Julia Smit, alias Tante Bikkeltje, was als jonge vrouw in het verzet geweest en na de oorlog sociaal werkster geworden. Op zekere dag was zij naar de voogdijraad gestapt en had om twee kinderen gevraagd, liefst wezen. En omdat zij zich zo heldhaftig in de oorlog gedragen had, had men haar twee weeskinderen toegewezen. De jongen heette eigenlijk Peter. Het meisje Petronella. Maar Peter en Petronella hadden elkander spoedig Pet en Petra genoemd en zo noemde iedereen in de buurt hen.
Wie niet beter wist zou denken dat Pet en Petra broer en zuster waren en dat Julia Smit hun moeder was. Pet was twaalf. Petra was dertien. Hoe oud Julia Smit was, daarnaar vroeg geen sterveling. Het leek wel
| |
| |
of zij geen leeftijd had. Zij deed haar zegenrijk werk in de buurt zonder er veel ophef van te maken. Daardoor waren haar kinderen veel alleen. Hoewel Julia Smit echt veel van haar aangenomen kinderen hield, probeerde zij er zelfstandige wezens van te maken. ‘Kinderen heeft men te leen,’ placht zij tegen de buren te zeggen en denkende aan dat principe bereidde zij zich er nu al op voor om hen eenmaal aan het grote leven af te staan.
Pet en Petra zaten die vrije woensdagmiddag op de houten waranda, die uitzicht bood op de kleine tuintjes, die geklemd lagen tussen de achterkant van de huizenrijen. Er waren daar wat duiventillen zichtbaar, wat bloeiende seringen en enkele katten, die languit op het afdak van een schuurtje lagen te slapen.
| |
| |
Maar het waren niet deze dingen die de aandacht van Pet en Petra trokken. Zij zaten gebogen over het jeugdblad ‘De Springplank’ en hadden een levendig gesprek.
‘Ik zeg je dat tienduizend dollar meer dan vijfendertigduizend gulden is,’ betoogde Petra. ‘Wat zouden we daar niet voor kunnen kopen voor tante Bikkeltje.’
‘De duurste bontmantel waarschijnlijk,’ beaamde Pet. ‘Maar ze gooit het geld nog liever weg, dan dat ze in een beestevel gaat lopen.’
Petra knikte. ‘Als we winnen,’ peinsde ze wijsgerig, ‘mag ze met het geld doen wat ze wil. Waarschijnlijk zet ze het voor ons op de spaarbank. Maar wat weet jij van de bouwkunst af, Pet?’
‘De bouwkunst, hum,’ bromde Pet. Want het was met een opstel over de geschiedenis van de bouwkunst dat de beide kinderen tienduizend dollar konden verdienen. Zij hadden het zojuist op de achterpagina van ‘De Springplank’ gelezen. In grote letters stond over de volle pagina gedrukt: ‘Prijs van tienduizend dollar. Voor het beste opstel over de geschiedenis van de bouwkunst. Mededinging mogelijk uit de gehele wereld en in alle talen’.
‘Als wij nog een vader hadden, dan zou die ons kunnen helpen,’ hervatte Pet het gesprek. ‘Want natuurlijk wordt iedereen geholpen door zijn vader. Vaders willen best een beetje bedrog plegen als hun kind er tienduizend dollar beter van wordt.’
Het was een ogenblik stil.
‘Maar wij kunnen elkaar helpen, Pet,’ zei Petra toen. ‘En het is niet eens bedrog. We ondertekenen samen. Pet en Petra. De twee wezen. Dan kunnen ze lachen.’
‘Schei nou uit, Petra,’ zei Pet. ‘Vijfendertigduizend gulden is een heel bedrag. Laten wij liever eens nadenken. De geschiedenis van de bouwkunst staat natuurlijk in de boeken. We kunnen een boek over de bouwkunst uit de bibliotheek lenen. En dat lezen. Daarna maken wij er een mooi verhaal van.’
‘Overschrijven zeker!’ riep Petra verontwaardigd.
‘Neen, gewoon een nieuw verhaal ervan maken,’ zei Pet. Dat doen al die vaders toch zeker ook.’
De Dapperbuurt mag dan niet tot de fraaiste buurten van Amsterdam
| |
| |
behoren, zij bezit een uitstekende bibliotheek voor kinderen.
Die middag stapten Pet en Petra de bibliotheek binnen en vroegen de juffrouw van de uitlening een boek over de geschiedenis van de bouwkunst. Er was zo'n boek. Het was een boek met veel foto's en tekeningen en er stond alles in opgesomd wat er in kort bestek over de geschiedenis van de bouwkunst te vermelden valt.
Pet en Petra lazen het die middag en de daaropvolgende middagen samen door. Er ging een heel nieuwe wereld voor hen open. Ze lazen over piramiden en tempelgebouwen, hunebedden en hangende tuinen.
‘O, Pet,’ zei Petra. ‘Hoe kunnen wij dat ooit in een opstel navertellen?’
‘Je zou het eigenlijk allemaal eerst met eigen ogen gezien moeten hebben,’ meende Pet. ‘Maar dat zou een wereldreis worden...’
‘Beginnen,’ zei Petra. ‘Hier is de eerste zin.’ En zij schreef met haar potlood: ‘In het begin bestond er geen bouwkunst. De mens woonde in een hol. Zijn gehele bezit bestond uit wat stenen werktuigen, wat beestevellen en een haardvuur.’
| |
| |
Ze zuchtte en beet op haar potlood. ‘Nu jij, Pet.’
‘Op zekere dag echter,’ schreef Pet, ‘waagde zich een holenmens een heel eind weg van zijn hol. Het regende hard maar hij was te ver van zijn hol verwijderd om terug te keren. En er was geen ander hol. Waar moest hij schuilen? Hij zag enkele boomstammen liggen en hij kreeg een idee. Hij sloeg vier boomstammen in de grond, vlocht een mat van riet dat daar in de buurt groeide, legde de mat bovenop de boomstammen, maakte een vuur en droogde zich. Het eerste huis was ontstaan.’
‘Allemachtig, Pet,’ riep Petra, ‘het lukt!’
‘Wacht maar tot we aan de piramiden zijn en de Griekse tempels,’ zei Pet bezorgd. ‘Hoe kunnen we die dingen ooit goed onder woorden brengen?’
‘Natuurlijk wel,’ zei Petra, ‘er zijn misschien wel honderdduizend kinderen die het op het ogenblik proberen.’
‘Honderdduizend vaders bedoel je,’ zei Pet nijdig. ‘Luister Petra, dat is nu alles goed en wel: al die piramiden, tempels, wolkenkrabbers. Maar hoe bouwen we morgen?’
‘Morgen?’ vroeg Petra verwonderd.
| |
| |
‘Ja, morgen,’ zei Pet. ‘Iedereen kan nu wel in zo'n opstel vertellen wat de mens tot nu toe gebouwd heeft. Maar ik vind het veel belangrijker om eens te bedenken hoe de bouwkunst van de toekomst eruit zal zien.’
‘O,’ zei Petra, ‘bedoel je dat? Misschien bouwen ze straks wel met heel andere materialen als nu. Er zijn immers al zoveel nieuwe materialen uitgevonden. Plastic. En nylon.’
‘Stel je voor,’ zei Pet, ‘dat ze een bouwstof uitvonden die groeien kon. Zodat je steden kon laten groeien, als je dat wilde.’
‘Dat is een leuk idee,’ zei Petra. ‘Laten we daar ons opstel straks mee eindigen. Maar eerst moeten wij nog wat vertellen over piramiden, tempels en wolkenkrabbers,’ zuchtte zij.
De perschef van Climax had een bedrag van ettelijke tienduizenden dollars genoemd als ruwe schatting voor de te maken onkosten bij de actie, die hij de actie-Pinkerton noemde. Het werden er bijna honderdduizend! Naar alle bladen ter wereld waren circulaires gezonden met mededelingen over de prijsvraag. In alle landen waren vervolgens de inzendingen door een landelijke jury beoordeeld. De beste inzendingen waren vertaald en naar Amerika gezonden. Daar had Climax een laatste jury gevormd, die bestond uit een aantal bekende bouwkundigen, kunstkenners en schrijvers, die de laatste duizend inzendingen had moeten beoordelen. Dit alles had tijd en geld gekost. Maar als professor Pinkerton iets deed, deed hij het grondig. Na maandenlange selectie had de jury tenslotte tien opstellen uitgekozen die hij als de beste tien beschouwde. Deze lagen op dat ogenblik op het bureau van de man, die de laatste beslissing moest nemen.
| |
| |
De heer Timotheus Pinkerton had zojuist een kreeft en een halve fles champagne genuttigd en daarmee de lezing der tien opstellen, die al de gehele voormiddag duurde, onderbroken. Men kon niet zeggen dat zijn gezicht bij het lezen sporen van verrassing had getoond. Hij had in alle toonaarden gelezen hoe de mens als holbewoner zijn levensloop was begonnen, hoe zijn eerste woning een paalwoning was geweest of een plaggenhut, hoe vernuft en wilskracht hem tenslotte gemaakt hadden tot de bouwheer van de hunebedden, koningsgraven, de toren van Babylon, de hangende tuinen van Semiramis, en de wolkenkrabbers.
Het opstel wat hij nu ter hand nam was het laatste. De leden van de jury hadden er unaniem hun handtekening opgezet, die zij vergezeld deden gaan van uitroepen als uitstekend, uitmuntend, zeer goed. Maar dergelijke uitroepen stonden op ieder van de laatste tien werkstukken die door de jury uitverkoren waren en zij lieten de professor koud.
Hij las: ‘In het begin was er geen bouwkunst. De mens woonde in een hol.’
Professor Pinkerton wist na deze aanhef precies hoe de rest van het opstel luiden zou. Hij zuchtte geërgerd. Toen keek hij naar het onderschrift en moest glimlachen. ‘Pet en Petra, de twee wezen,’ stond er. Die houden tenminste van een grapje, dacht hij. Er moest maar geloot
| |
| |
worden tussen de beste tien, vond hij. De gelukkige zou dan tienduizend dollar krijgen. Ach, zijn werkelijke plan - dit toppunt van originaliteit - zou geen doorgang kunnen vinden...
Het was natuurlijk ook teveel gevraagd van kinderen meer dan een eenvoudig werkstuk te verwachten. Zij konden moeilijk iets anders doen dan nakauwen wat hun door handboeken voorgekauwd was. En misschien waren het dan nog wel de vaders van de kinderen die de werkstukken grotendeels geschreven hadden.
Nu, met Pet en Petra was dit waarschijnlijk niet het geval. Zij hadden vermoedelijk als de twee wezen getekend om de nadruk te leggen op het feit dat zij alles zelf geschreven hadden en dat hun vader hen niet geholpen had. ‘Originele gedachte, in ieder geval,’ mompelde de professor. Daarop liet hij zijn ogen terugkeren naar de plaats waar hij het werkstuk onderbroken had. Ja, het was helaas het gewone recept: ‘De machtige piramiden ... van een grootsheid ... zelden of nooit meer in de geschiedenis der bouwkunst geëvenaard.’
Professor Pinkerton las geduldig verder. Toen, plotseling, gromde hij goedkeurend. Het werkstuk had een geheel andere vorm aangenomen.
‘Toen wij tot hiertoe gekomen waren,’ las de professor, ‘dachten wij (Pet en Petra): het leven is wel belangrijk maar de toekomst is nog belangrijker. Belangrijker dan de vraag hoe de bouwkunst van het verleden eruit zag lijkt ons de vraag hoe de bouwkunst van de toekomst eruit zal zien. Nu denken wij dat de bouwkunst van de toekomst een heel ander gezicht zal hebben dan alles wat men tot nu toe onder bouwkunst verstaan heeft. Nieuwe uitvindingen brengen nieuwe materialen aan het licht. Het lijkt ons dan ook waarschijnlijk dat de bouwkunst van morgen geen gebruik meer zal maken van de gewone materialen als steen, staal, glas en beton, maar dat er geheel nieuwe bouwstoffen gemaakt zullen worden. De geleerden zullen zeker moeten zoeken in de richting van stoffen die een eigen groeikracht zullen bezitten en die zich door een eenvoudige bewerking van buitenaf zullen kunnen vermeerderen. Stel bijvoorbeeld dat men een metrotunnel zou kunnen maken uit een materiaal dat zou kunnen groeien. Men behoeft dan de eerste ring maar te leggen en door een soort bestraling zou men deze ring zich
| |
| |
| |
| |
dan kunnen laten herhalen en vermenigvuldigen, tot de tunnel de gewenste lengte bereikt heeft. De tunnel zou dan groeien ongeveer zoals een bamboestengel groeit, alleen veel sneller en eenvoudiger, omdat de onderdelen van een tunnel nu eenmaal veel eenvoudiger zijn dan de onderdelen van een plant.
Wij zouden dan hele steden snel kunnen laten voortkomen uit een groot aantal eenvoudige onderdelen, als blokken, hoepels, bollen en ringen, die zich snel zouden kunnen vermeerderen.
Pet merkt hierbij nog op dat er in de toekomst misschien een materiaal te vinden is dat zo licht is, dat steden kunnen zweven, omdat men de holtes bijvoorbeeld met een soort gas zou kunnen vullen. Zo zou men bewegende steden krijgen, die net als schepen op zee ergens, naar eigen vrije keuze, in de ruimte voor anker zouden kunnen gaan. De grote vraag die ons, Pet en Petra, bezighoudt is natuurlijk: wie zal deze nieuwe groeistoffen uitvinden en wanneer zal dat gebeuren? Misschien is de man die dit doen zal al geboren, misschien moet de wereld nog eeuwen op hem wachten. Maar hoe dan ook: de bouwkunst van de toekomst zal er beslist heel anders uitzien dan de bouwkunst van het verleden. Hiervan zijn volkomen overtuigd,
Pet en Petra
de twee wezen
uit de Tweede van Swindenstraat 22II hoog
te Amsterdam-Oost.
Professor Pinkertons wangen hadden een hoogrode kleur van opwinding gekregen. Met zijn albastwitte handen sloeg hij op de leuningen van zijn rolstoel - het leken wel twee jonge vogels, die voor het eerst trachtten te vliegen. Tranen liepen langs zijn wangen. De oude man was zijn ontroering niet meer de baas. ‘Hoe is het mogelijk!’ fluisterde hij. ‘Zou dit helderziendheid zijn?’ Zouden kinderen, in hun eenvoud
| |
| |
van geest, dingen kunnen zien waarover geleerden zich eeuwenlang het hoofd breken? Neen, hier was sprake van een duidelijke visionaire begaafdheid, die ontwikkeld moest worden en gesteund door vermeerdering van kennis.
Er was dan toch gebeurd wat hij zo vurig gehoopt had, dat gebeuren zou. De onbekende was niet langer onbekend. Hij had een naam. Hij had zelfs twee namen. Want hij bestond uit twee personen.
Met zijn handen rolde professor Pinkerton de rolstoel naar de safe. Hij haalde zijn testament tevoorschijn en rolde zich terug naar de tafel. Hij keek nog eens zorgvuldig naar de namen en het adres onder het werkstuk en vulde dit alles in op het stuk papier voor hem. Toen drukte hij de knop op zijn bureau in en vroeg zijn butler te komen.
‘Homeer,’ zei hij, ‘heb je ooit geweten dat kinderen geniale gedachten kunnen hebben?’
De brave butler wreef zich peinzend over zijn met zwarte krullen omkranste schedel.
‘Verzend het volgende telegram, Homeer,’ vervolgde professor Pinkerton. En hij dicteerde:
Pet en Petra
Tweede Van Swindenstraat 22 twee hoog
Amsterdam-Oost.
De prijs van tienduizend dollar is door jullie gewonnen. Ik wens dat jullie de prijs persoonlijk in ontvangst komen nemen. Plaatsen in het vliegtuig zijn besteld. Alles voor jullie verblijf in New York is geregeld. Jullie kunt een volwassene meenemen naar eigen keuze. Proficiat.
Professor Pinkerton.
‘Begrepen Homeer?’ vroeg professor Pinkerton.
‘Begrepen,’ zei de butler en hij greep de telefoon en gaf de tekst van het telegram woordelijk door. Want hij had een verbazingwekkend geheugen.
|
|