| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
Professor Pinkerton was in alle opzichten een merkwaardig man. Alles wat hij deed was ongewoon. Hij kleedde zich ongewoon - hij droeg bijvoorbeeld een das, die meer op een kabeltouw leek dan op een kledingstuk; hij at ongewone dingen - zijn ontbijt bestond niet zelden uit oesters met champagne, of rijst met een of andere rauwe vis; en hij bouwde ongewone gebouwen. Aan dit laatste had hij zijn roem te danken. Geen kind in de Verenigde Staten of het had wel eens van professor Pinkerton gehoord, de architect van enige van de hoogste en modernste wolkenkrabbers in New York. Maar mister Pinkerton had niet alleen wolkenkrabbers gebouwd, hij had ook een bijzonder knap netwerk van over elkaar heenlopende snelwegen ontworpen en daarmee in verschillende staten van Amerika het verkeersprobleem voorgoed opgelost. Iedere miljonair in Boston of Hollywood die een fraai buitenhuis wilde bezitten liet het ontwerpen door professor Pinkerton. De beroemde architect schetste in enkele minuten zo'n droomkasteel en ontving voor de schets een bedrag dat soms nog groter was dan de onkosten die verbonden waren aan de uitwerking van zijn plan. Geen wonder dat professor Pinkerton zelf een der rijkste mannen van Amerika was. Ook al werd hij binnenkort negentig en al zat hij meestal in zijn rolstoel, nog steeds was de oude Pinkerton vol ideeën, nog steeds was zijn geest even revolutionair als toen zijn bezitter twintig was.
Op dit ogenblik zat de oude man onbeweeglijk in zijn rolstoel op de hoogste verdieping van een van de hoogste wolkenkrabbers van New York. De vloer van zijn helderverlichte werkkamer was bezaaid met schetsen van de hand van de architect. Een vreemdeling die een blik op deze schetsen geworpen zou hebben, zou zich in grote verbazing hebben afgevraagd wat zij wel mochten voorstellen. Zij leken nog het meest op voorstellingen van vreemdsoortige planten en bolgewassen.
| |
| |
Wat daar echter op de grond lagen waren professor Pinkertons revolutionaire ideeën op het gebied van de architectuur van de toekomst. Zouden deze merkwaardige schetsen ooit verwezenlijkt worden, dan zou de bewoonde aarde geheel van aanschijn worden vernieuwd.
Jarenlang had professor Pinkerton gezocht naar een bouwstof die van de gebruikelijke bouwstoffen als glas, staal en steen even grondig verschillen zou als de dag van de nacht. Hij had naar een stof gezocht die tot op zekere hoogte zèlf zou kunnen bouwen - een stof enigszins vergelijkbaar met het zaad dat alleen maar in de aarde gelegd behoeft te worden om zich onder de koestering van de zonnestralen tot een plant te ontwikkelen. Na jaren van onderzoek had de architect een dergelijke
| |
| |
groeistof in zijn chemisch laboratorium gevonden. En het was niet bij één stof gebleven. Het waren er meerdere geworden. Hij noemde ze Technicon a, b, c, d, enzovoort. Men had maar iets van deze groeistoffen in poedervorm of vloeibare vorm nodig om er de onderdelen uit te laten groeien waaruit een gehele stad zichzelf kon opbouwen. De stoffen hadden evenals zaden hun eigen gedragspatroon en onder invloed van bepaalde stralingen ontwikkelden zij zich snel tot bollen, buizen of ringen, die op hun beurt onderdelen vormden van vloeren, wanden, daken, huizen, straten en pleinen. Steden konden op deze wijze zienderogen uitgroeien. Dat zij er geheel anders uitzagen dan de steden van het ogenblik bleek wel uit de tekeningen op de vloer. Professor Pinkertons architectuur van de toekomst was niet langer mechanisch van aard. Zij was organisch geworden. De professor beoogde niets minder dan de architectuur van de toekomst haar eigen gang te laten gaan.
Op dat ogenblik werd er op de deur van zijn werkkamer geklopt.
‘Binnen!’ riep de geleerde.
In de deuropening verscheen een man in een gestreept kamerjasje. Hij had een open gezicht dat men rond en boers, maar ook olijk en betrouwbaar zou kunnen noemen. Zijn kalend hoofd was omlijst door een krans van ravenzwart haar, en deze krans van haar rond dat kalend schedeldak verleende de bezitter ervan een aureool van wijsheid en bezadigdheid, eigenschappen die de butler van professor Pinkerton ook inderdaad bezat.
‘Wat is er Homeer?’ vroeg de man in de rolstoel.
De butler, die de onbescheiden naam van Homeer droeg, kuchte nochtans bescheiden. Dat hij genoemd was naar de grootste dichter uit de wereldgeschiedenis, kon hij waarlijk niet helpen. Veertig jaar geleden had zijn vader, Valeer van den Ackeren, een rondborstige Belg uit de buurt van Gent, dirigent van de plaatselijke harmonie ‘Klokke Roelandt’ hem aldus genoemd. De min had de verbaasde vader meegedeeld dat zijn zoon negeneneenhalf pond woog en in gerechtvaardigde trots had Valeer van den Ackeren daarop uitgeroepen, dat hij dit wereldwonder naar 's werelds grootste dichter Homeros, Homeer van den Ackeren wilde noemen.
| |
| |
‘Wat is er Homeer?’, herhaalde de oude architect en hij keek de man, die dertig jaar geleden uit Vlaanderland naar New York was geëmigreerd en nu al sinds jaren zijn trouwe dienaar was, geduldig aan.
‘Uw neef heeft gebeld, sir,’ antwoordde de butler. ‘Hij vraagt of hij u over een uur een bezoek mag brengen.’
Het gezicht van de oude man betrok.
William, de zoon van zijn overleden zuster, enige bloedverwant en erfgenaam van de professor, was nu niet bepaald zijn vriend te noemen. Integendeel, de architect kon zijn neef - een dandy en dikke vijftiger - niet uitstaan. Hij vond hem een onverdraaglijke aansteller en had er dikwijls over gedacht hem te onterven.
William Cox van zijn kant beschouwde zijn oom als een man, die langzaam maar zeker tekenen van geesteszwakte begon te vertonen. Hij bezocht hem steeds veelvuldiger, in de blijde hoop spoedig de bezitter te zijn van een groot aantal miljoenen en wachtte zich er wel voor de oude man te laten blijken dat hij hem niet langer au sérieux nam. Alhoewel hij een sleutel van professor Pinkertons flat bezat, bezocht hij zijn oom toch nooit zonder zich eerst behoorlijk aan te kondigen.
‘Wat voor zin heeft een bezoek van Cox?’ mompelde professor Pinkerton. ‘Ik kan geen vriendelijk woord tegen de nietsnut zeggen.’
‘Wie gal in de mond heeft, kan geen honing spuwen,’ merkte Homeer wijsgerig op. Hij had de merkwaardige gewoonte zijn gesprekken te kruiden met Vlaamse gezegden, die zijn vader en moeder hem in zijn jeugd in groten getale ter lering hadden voorgehouden.
‘Heb je mijn neef Cox eigenlijk ooit gezien, Homeer?’ vroeg de oude man.
‘Nimmer,’ antwoordde Homeer. ‘Mister William beschikt zoals u weet over de sleutel, sir. Als hij komt ben ik altijd op mijn kamer doende, of in de keuken. Het lijkt mij onbescheiden om dan naar buiten te gluren,’ vervolgde hij. ‘Om uw neef als het ware te bezichtigen,’ voegde hij eraan toe. ‘En u belt ook nooit om een drankje of een versnapering als uw neef er is, zodat ik nooit de eer had hem in levenden lijve te zien,’ besloot hij zijn betoog.
‘Het is zo, Homeer,’ antwoordde de oude man. ‘Men kan niet zeggen dat ik familieziek ben en dat ik hem warm ontvang. Hij komt overigens
| |
| |
alleen maar omdat hij mijn miljoenen denkt te erven. Dat ben je toch wel met mij eens, nietwaar?’
‘Ik zou het niet durven zeggen, sir,’ antwoordde de butler. ‘Maar waar kikkers zijn, daar komt de ooievaar, zoals mijn...’
‘Zoals mijn vader Valeer zei,’ knikte de oude man en er kwam een glimlach op zijn gezicht.
‘Pardon, sir. Het was niet mijn vader Valeer,’ verbeterde Homeer hem.
‘Het was dit keer mijn moeder Valentina.’
‘Goed, goed,’ zei professor Pinkerton. ‘Zeg tegen mijn neef Cox dat ik hem over een uur verwacht.’
‘Zeker sir,’ antwoordde de butler en hij haastte zich terug naar de telefoon, waarvan de hoorn al tien minuten van de haak lag.
‘Mister Cox,’ zei hij, ‘professor Pinkerton laat weten dat u welkom bent.’
| |
| |
Een uur later stak neef William zijn sleutel neuriënd in het slot van professor Pinkertons flat. Hij trok zijn fluwelen jasje keurig in de plooi over zijn korte gestalte met het gezette buikje, liep met kleine huppelpasjes door de verlaten gang en opende de deur van het werkvertrek. Zodra hij zijn oom in het oog kreeg, riep hij op gemaakte toon: ‘Hallo, oom Timotheus. Hoe vaart gij? Niet te koud? Niet te warm?’
Zonder de tekeningen te zien, danste hij met uitgestoken hand over het tapijt op de architect in de rolstoel toe.
Deze kreeg een plotselinge aanval van woede. ‘Stommeling!’ riep hij uit. ‘Kun je niet uitkijken? Je staat met je lompe voeten op de kostbaarste plannen die er op dit ogenblik in de wereld te vinden zijn!’
Geschrokken sprong neef William opzij, getroffen door het woord: kostbaarste. Als hij op de kostbaarste plannen ter wereld stond, dan stond hij op zaken die hij waarschijnlijk binnenkort de zijne zou mogen noemen. Hij bukte zich en bekeek de schetsen op het tapijt aandachtig. Er verscheen een vage glimlach om zijn mondhoeken. Het was hem duidelijker dan ooit dat oom Timotheus' geest bezig was zijn glans te verliezen. Nog steeds kijkend naar de schetsen op het tapijt, zei hij op kalmerende toon: ‘Voortreffelijk, oom Timotheus. U keert terug naar de natuur, zie ik. Boomwortels, bloembollen, siergewassen. Hartveroverende sierkunst.’
‘Idioot!’ schreeuwde de oude man. ‘Dat noem je sierkunst. Terwijl het de plannen zijn voor een architectuur die de wereld vernieuwen zal. Doe me een genoegen en verdwijn, Cox. Als toneelspeler ben je mislukt. Als balletdanser ben je mislukt. Niets ben je. Nog niet een gat in een mouw. En laat me de eerstvolgende weken niets meer van je te zien krijgen, volmaakte nietsnut.’
William kende zijn oom Timotheus. Als de oude man kwaad was, viel er niet met hem te praten. Trouwens, waarom zou hij redeneren met een man, die duidelijke tekenen van zwakzinnigheid begon te vertonen. Dat zou de miljoenenerfenis maar in gevaar brengen. ‘Sorry, oom,’ zei hij daarom. ‘Tot over enkele weken. Werk met plezier. De wereld mag best een beetje vernieuwd worden.’ En na deze woorden deed hij de deur van het vertrek zachtjes achter zich dicht.
‘De wereld mag best een beetje vernieuwd worden,’ gromde Timotheus
| |
| |
Pinkerton. ‘Jazeker. Laat ons daarom beginnen met mijn testament te vernieuwen. Ik zal een betere erfgenaam weten te vinden dan een idioot die de grootste plannen van alle tijden op bouwkundig gebied voor sierkunst verslijt.’ En de oude man rolde zich naar zijn safe, haalde zijn testament tevoorschijn en begon driftig in het stuk te schrappen. Vervolgens bracht hij een aantal veranderingen aan en naarmate hij vorderde begon een zonnige glimlach zijn gelaat te verhelderen.
‘Een miljoen kan die zot van een William van mij krijgen,’ knikte hij. ‘Maar de rest van mijn fortuin besteed ik zo...’
Voor de tweede keer die morgen klopte de butler van professor Pinkerton op de deur van diens werkkamer.
‘Hier is ingenieur doctor Richard Kipling voor u,’ sprak hij, na de deur geopend te hebben. ‘Hij vraagt of u hem ontvangen kunt.’
‘Is neef Cox verdwenen?’ vroeg professor Pinkerton.
‘Ik meen van wel, sir,’ antwoordde de butler. ‘Ik hoorde zoëven de huisdeur toeslaan.’
‘Laat Richard Kipling dan binnen,’ sprak de professor. ‘Hij weet de weg.’
De zonnige glimlach, die op zijn gezicht verschenen was bij het veranderen van het testament, verdween niet nu Richard Kipling op de deur klopte. Want Kipling was Pinkertons privéstudent. Heel zijn lange arbeidzame leven had professor Pinkerton privéstudenten gehad; hij had hen zelf gekozen uit de vele honderden candidaten die zich in de loop der tijden hadden aangemeld en hij had hen geheel gratis met de geheimen van zijn wetenschap bekend gemaakt. Kipling was zijn laatste en beste student.
De jongeman, die zojuist de deur van het vertrek opende, deed niet bepaald denken aan de figuur, die iemand voor zijn geestesoog krijgt bij het horen van een naam als ingenieur doctor Richard Kipling. Hij was nog maar vijfentwintig jaar oud, sportief gekleed, had een wilskrachtige kin en een eerzuchtig gelaat. Er lag onmiskenbaar een trek van berekening om zijn mond, die op onbewaakte ogenblikken soms veranderen kon in een uitgesproken trek van sluwheid.
Het eerste wat Richard Kipling in het vertrek opmerkte waren de vele
| |
| |
schetsen op het tapijt. Hij probeerde zijn verrassing te verbergen.
Maar professor Pinkerton had het bemerkt en genoot ervan.
‘Neem plaats, Richard,’ zei hij. ‘Ik heb aan je gezicht gezien dat je weet wat daar ligt. Mijn plannen voor een nieuwe architectuur. Ik zou willen zeggen: mijn plannen voor een nieuwe wereld. Geen steen meer, geen staal, geen glas. Maar Technicon a, b, c en d, de nieuwe bouwstof, die zich vanzelf vermeerdert als men hem op de juiste wijze bestraalt.
| |
| |
De formules staan naast de plannen genoteerd, mijn vriend. Ik wil ze voorlopig nog geheim houden. Maar één ding wil ik je zeggen.’ Professor Pinkerton kreeg een lichte blos van opgewondenheid. ‘De grondstof, waaruit deze steden van de toekomst gevormd zullen worden, is wonderbaarlijk licht. Men kan deze steden eenvoudig in de lucht hangen. Tientallen problemen worden met één slag opgelost. Neem het probleem der forensen. De duizenden, die zich, iedere dag weer, in alle
| |
| |
vroegte vanuit hun voorsteden naar de hoofdstad moeten begeven. Luister, mijn vriend. De voorsteden der toekomst zweven voortaan des morgens zèlf naar de hoofdstad, vlijen zich ernaast neer en keren des avonds - wanneer de dagtaak van haar bewoners is volbracht - weer terug naar hun isolement in de ruimte.
En neem het nijpende probleem van de woningnood,’ vervolgde professor Pinkerton. ‘Met mijn Technicon wordt de woningnood voorgoed opgelost. Onder invloed van de toegepaste straling groeien binnen enkele dagen nieuwe huizen, straten en pleinen aan een al bestaande stad. Door een eenvoudige menselijke ingreep ontwikkelt de stad van de toekomst zich als het ware vanzelf.’ Professor Pinkerton wreef zich in de handen en vervolgde: ‘Mijn laatste ontdekking wordt de kroon op mijn levenswerk.’
Richard Kipling bracht duizelig zijn hand aan zijn voorhoofd. Hij twijfelde er geen ogenblik aan of de professor sprak de waarheid. In al die jaren had niet een van zijn studenten de briljante man op een fout in zijn concepties kunnen betrappen.
‘U zult de meest besproken man ter wereld zijn, als u uw ontdekkingen openbaar maakt,’ knikte Richard. ‘U wordt nu al beschouwd als de meest originele man van Amerika. Straks bent u de meest originele figuur uit de hele wereldgeschiedenis.’
‘Ja,’ lachte professor Pinkerton, ‘originaliteit is nu juist mijn zwakste zijde niet,’ en hij liet zijn hand over de leuning van zijn rolstoel gaan. ‘Het probleem waarmee ik kamp is mijn leeftijd, Richard. Ik ben negenentachtig.’
De jonge man knikte. Maar hij luisterde nauwelijks. Hij keek naar de plannen op het tapijt. Steden, die men door een kleine ingreep van de mens kon laten groeien, flitste het door zijn hoofd. Steden, die zich kunnen verplaatsen in de ruimte. Deze plannen moeten van onschatbare waarde zijn...
Professor Pinkerton scheen Richards gedachten te raden. ‘Ik zal mijn plannen niet meer kunnen verwezenlijken,’ zei hij. ‘Ik ben te oud. Ik wil ze ook niet nalaten aan William Cox, mijn neef en enige erfgenaam. Ken je hem?’
‘Ik kwam hem zojuist bij de lift tegen,’ antwoordde Richard ver- | |
| |
strooid. ‘Hij vroeg of ik u bezoeken ging. Hij scheen nogal terneergeslagen.’
‘Hij is een volslagen idioot,’ bromde de oude man. ‘Hij zou in staat zijn deze plannen aan een vijand van ons land te verkwanselen. Ik heb hem zojuist onterfd. Hij krijgt een miljoen en daarmee basta. De rest van mijn fortuin gaat naar een onbekende...’
‘Een onbekende...’, stamelde Richard.
‘Ja Richard..., een nu nog onbekende,’ herhaalde professor Pinkerton. ‘Je weet: ik sta bekend om mijn originele ideeën. Welnu, ik heb een bijzonder origineel idee. Ik wil de jeugd van de gehele wereld interesseren in de bouwkunst en zijn geschiedenis. Ik ga dan ook een prijsvraag uitschrijven over de gehele wereld. Voor jonge mensen tussen de twaalf en achttien jaar. Onderwerp: de bouwkunst. Voor het beste verslag loof ik tienduizend dollar uit.’
Richard Kipling zuchtte opgelucht. ‘Dat is een heel bedrag voor een jong mens, sir,’ zei hij toen. ‘Maar u sprak zoëven over een onbekende, die uw plannen en uw vermogen erven zou...’
‘Jazeker, een onbekende,’ herhaalde professor Pinkerton. ‘Is er iets originelers dan een vermogen en de kostbaarste plannen die er zijn te vermaken aan een volstrekt onbekende?’
‘Maar sir, een onbekende,’ stamelde Richard. ‘Dat is toch waanzin.’
‘Laten wij er verder niet over praten, vriend,’ zei professor Pinkerton ernstig. ‘Geef mij liever mijn zwarte aktentas, die op de tafel ligt. Maar vul hem eerst met de plannen. Raap ze op van het tapijt. Ze mogen onder geen beding een onbevoegde onder ogen komen.’
Richard Kipling bukte zich en raapte de plannen een voor een op. Toen hij een tekening zag die bijzonder dicht met formules beschreven was - formules die op het eerste gezicht ongetwijfeld het geheim van de chemische grondstoffen moesten bevatten - trachtte hij het kostbare blad in zijn binnenzak te laten verdwijnen.
‘Richard!’ klonk snijdend de stem van professor Pinkerton.
Verblekend voegde de jongeman het plan snel bij de andere in de aktentas en overhandigde deze aan de oude architect.
Professor Pinkerton rolde zich in zijn rolstoel naar de safe en sloot de aktentas met plannen bij zijn testament. Toen keerde hij zich om en zei:
| |
| |
‘Richard, je kunt gaan, mijn jongen. Misschien zou je ook wel in staat zijn mijn plannen aan een vijand van ons land te verkopen. Alleen: jij zou weten welke prijs je vragen moest,’ voegde hij er bitter aan toe.
Een ogenblik later ging ingenieur doctor Richard Kipling - de jonge man met de vele titels - in de lift omlaag. ‘De grote man is krankzinnig geworden,’ mompelde hij. ‘Hoe kan hij zijn kostbare plannen en zijn geweldige vermogen anders vermaken aan een onbekende? Ik zal alles op alles zetten om de plannen in handen te krijgen...’
De oude man intussen had dorst gekregen. Hij belde Homeer en vroeg hem om een fles champagne, met twee glazen.
Toen de butler het gevraagde bracht, zei professor Pinkerton: ‘Zit neer, Homeer. En drink een glas mee.’
Homeer schonk de glazen vol en ging zitten. Professor Pinkerton, die geen geheimen voor zijn butler had, vertelde hem de ervaringen van de afgelopen dag. Er kwam een zorgelijke trek op zijn gezicht. ‘Het was een zwarte dag voor mij,’ zei hij toen. ‘Ik heb mijn neef Cox onterfd - hij verdient het, de ingebeelde zot. Maar ik heb vandaag ook een vriend verloren. Richard Kipling heeft getracht een van mijn kostbaarste plannen te stelen.’ De oude man zuchtte. ‘Ik heb altijd wel gedacht dat hij veel te hebzuchtig was. Maar vandaag heb ik in zijn ziel gekeken. En ik ben er zeker van dat hij iets kwaads in de zin heeft.’
De butler knikte. ‘Past u maar op, sir,’ sprak hij toen. ‘Hebzuchtige mensen kunnen gevaarlijk worden. Als een varken droomt, dan is het van draf. Zoals ze bij ons thuis zeiden.’
De oude man glimlachte. ‘Ik ga een prijsvraag voor kinderen uitschrijven,’ hervatte hij het gesprek.
De goede Homeer, die zich nooit over de daden van zijn excentrieke meester verwonderde, knikte begrijpend.
‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, Homeer,’ sprak de architect.
‘Ach, bel even het persbureau Climax. Het is het grootste publiciteitsbureau van New York. Vraag de perschef zelf aan de lijn. Zeg hem dat ik een prijsvraag uitschrijf. Onderwerp: de bouwkunst en haar geschiedenis. Leeftijd der mededingers: twaalf tot achttien jaar. Eerste en enige
| |
| |
prijs: tienduizend dollar. De uitnodiging tot deelname moet gepubliceerd worden in alle jeugdbladen over de hele wereld. En in alle dag- en weekbladen die een jeugdrubriek bezitten. In ieder land moet een eigen jury gevormd worden, die plaatselijk de beste inzendingen uitzoekt. Deze worden doorgezonden aan Climax, dat een eindjury samenstelt, welke bestaan moet uit een aantal bekende Amerikanen. De beste tien inzendingen die uiteindelijk uit de bus komen wil ik op mijn tafel hebben, om er persoonlijk de allerbeste uit te kiezen.’
Homeer draaide het nummer van Climax en vroeg om de perschef zelf. Hij gaf de instructies van zijn meester nauwkeurig door.
Toen legde hij een ogenblik zijn hand op de hoorn. ‘De perschef van Climax zegt, dat alleen de voorbereidingen voor zo'n wereldprijsvraag ettelijke tienduizenden dollars gaan kosten.’
Driftig greep professor Pinkerton naar de wielen van zijn rolstoel en rolde zich naar het toestel. ‘Wat kunnen mij ettelijke tienduizenden dollars schelen!’ riep de oude man door de hoorn van de telefoon. ‘Ik ben Timotheus Pinkerton.’
‘Dan begrijp ik de situatie,’ antwoordde de perschef van Climax. ‘Ik neem zorgvuldig nota van uw orders.’
‘Goed, goed,’ riep professor Pinkerton en hij wierp de hoorn op de haak.
‘Dat was Timotheus Pinkerton. Origineel als altijd,’ zei de perschef tegen zijn secretaresse. En hij veegde zich het zweet van het voorhoofd.
‘Mag ik met uw welnemen het avondmaal in orde maken, sir?’ vroeg Homeer. ‘Want zelfs een professor vliegen de gebraden duiven niet zomaar in de mond.’
|
|