| |
| |
| |
20 Het kruid van Hermes
Het weerzien, Serenissima, was ontroerend. Ik stapte uit de bus met mijn koffer vol boeken en mijn bijna voltooide manuscript, de dorpsgek beroofde mij onmiddellijk van mijn zware valies en achtervolgde mij ermee als een hond door de hoofdstraat van San Felice Circeo. Aan het einde van de hoofdstraat loopt een stenen trap omlaag en aan die stenen trap ligt het huis van professor Salvatino, Het heeft een klein balkon en op dat balkon zat de professore met een machtige uitgave voor zich van de Promessi Sposi van Manzoni. Hij lag bijna met zijn gezicht op de bladspiegel van het boek, ach, Serenissima, het was maar al te duidelijk dat het licht van zijn ogen snel afnam. Maar ik zag het gezicht van de oude man zoals het vlak boven de bladspiegel zweefde en de uitdrukking erop geleek op een zondoorschenen lentewolk. Gezegend zij Manzoni, die verrukkelijke romanticus, die bijna niemand in Nederland ooit leest.
Professore! Professor Salvatino, riep ik uit.
Moeizaam kwam hij overeind, opende wijd zijn armen en kuste mij, op Italiaanse wijze, op beide wangen. De tranen stroomden langs zijn kaken.
Ik moest onmiddellijk tegenover hem plaats nemen. Hij riep zijn huishoudster en vroeg haar koffie te zetten en,
| |
| |
vallend over zijn woorden, vertelde hij mij hoe hij mijn brief gelezen had waarin ik hem, nu voor de tweede maal, verzocht had om een gids, die met mij de Monte Circeo beklimmen zou. Liefst een van de beide redders, die de vorige keer zo naarstig naar mij gezocht hadden. De beide redders echter waren niet langer in San Felice Circeo. Een van hen was geëmigreerd naar Amerika. De ander werkte in Duitsland.
Maar, vervolgde professor Salvatino, ik heb nu een gids zoals er geen tweede bestaat. Neen, niet een schavuit als Arturo. En na een kleine pauze scandeerde hij triomfantelijk: Carmen Giuseppe, Carmen Giuseppe il giardiniere di Anna Magnani, de tuinman van Anna Magnani.
Niemand minder dan de tuinman van La Magnani, mompelde ik verrast (ze heeft er misschien een half dozijn dacht ik, bij nader inzien). Dat is nu werkelijk een verrassing, professore. De plantengroei op de berg van Circe is uniek en deze brave man weet ongetwijfeld de inheemse benamingen. Maar wacht eens, riep ik, nu werkelijk in vuur gerakend. Magnani's tuinman is de man die mij nu eindelijk misschien kan helpen. Sinds twee jaar zoek ik naar de wortel van het kruid dat Hermes aan Odysseus gaf om zich immuun te maken tegen de toverdrank die Circe hem gaf. Het moet de wortel zijn van de Atriplex halimus. Het zoeken naar dat kruid is mij allang tot een nachtmerrie geworden. Hoeveel doktoren ik al niet heb aangesproken in Italië, niet om een hoestdrank, maar om nadere gegevens omtrent het kruid dat in het Italiaans alimo of porcellana di mare heet. En hoeveel apotheken ik niet ben binnengestapt met de vraag of de zeer geleerde heer farmacist mij de plant nader kon aan wijzen. Bij een
| |
| |
der apothekers vond ik weliswaar een kruidenboek uit de zeventiende eeuw met een prachtige verluchting van de zeepostelein, maar geen van de farmacisten kon mij de plant zelf aanwijzen. Ik heb het badlieden gevraagd en vergrijsde vissers, want de heester groeit op plaatsen waar het zoute zeewater toegang heeft. Ik heb het in Calabrië gevraagd en in Sicilië, want arme lieden eten de jonge loten van de plant als sla, maar allen schudden het hoofd. Waarschijnlijk heeft de plant in iedere streek een andere naam en noemen de mensen die zijn jonge loten eten hem kortweg spinazie, zoals zij ongeveer alles spinazie noemen wat zij als groenten kunnen stoven.
Maar misschien weet nu eindelijk de tuinman van La Magnani bescheid. Hij is tenslotte de tuinman van La Magnani.
Maar, riep ik uit, nu geheel en al verrast bij de herinnering aan een feit dat heel San Felice Circeo, ja heel Italië bekend was, u hebt toch bijna een vermogen verdiend in de lascia o raddoppia als grondig kenner van het onderwerp meloenen, komkommers, pompoenen...
U bent toch Italië's meest uitnemende kenner van meloenen, pompoenen, komkommers...
De zaak zat zo. Vier jaar geleden kende niemand in Italië professor Salvatino, het gepensioneerde schoolhoofd van San Felice Circeo, behalve de bewoners van het stadje zelf, die hem alle, zonder uitzondering, kenden omdat zij ongeveer alle bij hem waren schoolgegaan. De lascia o raddoppia is een televisiespel dat iedere week in Italië op het televisiescherm verschijnt. Men kan er aan deelnemen als men terzakekundig is in een of andere materie en wordt dan
| |
| |
met enkele andere terzakekundigen, in een of andere materie, verenigd tot een wedstrijdteam. De soort kennis die van de deelnemer geëist wordt pleit vaak meer tegen dan voor de intelligentie van de bezitter ervan. Men moet bijvoorbeeld een zo uitgebreid mogelijke kennis bezitten van namen van voetballers, van de geboortedata van filmsterren, van de nederlagen of overwinningen van nationale elftallen, of van de loop der treinen een halve eeuw geleden. Deze gladiatoren van de geest moeten dan in het openbaar voor de televisie met elkander in het strijdperk treden, de quizmaster stelt hen om beurten een vraag op eigen terrein en het goede antwoord wordt in Italië gehonoreerd met een geldbedrag dat steeds verdubbeld wordt, en uiteindelijk een fabelachtige hoogte bereikt. Na iedere uitzending kan de winnaar met de buit naar huis gaan. Hij kan deze ook steeds laten verdubbelen, door mede te blijven dingen met het risico echter dat hij in een volgende zitting alles verliest, als hij het juiste antwoord schuldig blijft. Geeft hij daarentegen in alle uitzendingen steeds weer het juiste antwoord dan verdient hij een waar vermogen dat in de miljoenen lires loopt. Het spel heet Lascia o raddoppia. Laat het of verdubbel. Heel Italië hangt aan de televisie als het uitgezonden wordt. Er zijn straatbetogingen gehouden omdat een deelnemer, naar de mening van de kijkers, het te winnen vermogen wel of niet verdiend had. Er zijn onbeschrijfelijke tonelen van winnaars en verliezers geweest op het scherm. Winnaars zijn aan hun plotselinge vermogen ten gronde gegaan, verliezers hebben poging tot zelfmoord gepleegd. Deelnemers zijn op het laatste moment, dat zij het juiste antwoord op de vraag moesten geven, flauw gevallen of
| |
| |
zenuwziek geworden. Edda Mussolini, de dochter van de Duet, heeft dit spel beter dan wie ook gekarakteriseerd, toen men haar eens vroeg hoe zij het wekelijkse uur van de Lascia o raddoppia-uitzending vond. Zij antwoordde zonder aarzelen: Het Uur Sadisme. Want een uur sadisme is dit wekelijkse gladiatorenspel ongetwijfeld, geleverd als het wordt met de stompzinnige wapens van de kennis der geboortedata van nietsnutten en nullen, in een stadion vol televisiegrauw en onder een hemel die beurtelings zwart kleurt van de gemiste kans of rood van de gedroomde miljoenen.
Vier jaar geleden dus kende, behalve de San Felicianen, niemand in Italië professor Salvatino. De San Felicianen echter kenden hem bizonder goed, want zij kenden hem vanaf de schoolbanken hunner jeugd. Zij wisten dat hij nagenoeg alles wist van meloenen, pompoenen en komkommers. De San Felicianen keken, als alle rechtgeaarde Italianen, zaterdagsavonds naar de quiz Lascia o raddoppia. Een van hen kwam toen op het voor de hand liggende idee aan het oude schoolhoofd te denken, wat hem op het hart lag welde hem naar de lippen en spoedig daarop meende heel San Felice Circeo dat het oude schoolhoofd verplicht was de eer van de stad te verdedigen. De quizmaster zelf kwam naar het eiland van Circe om professor Salvatino te bewegen voor het scherm te komen. Hij deed het. Het werd een van de allervermaardste Lascia o raddoppia's van de Italiaanse televisie en professor Salvatino werd wekenlang de nationale held van Italië. Een ietwat buitenissige held. Hij wilde bijvoorbeeld niet optreden zonder zijn hond Eurylochos, wat strikt genomen verboden
| |
| |
is in een quiz, want wie bewijst tenslotte dat een hond niet denken kan en zijn meester voorzegt. Maar professor Salvatino was onverbiddelijk. Hij ging en stond sinds jaar en dag waar Eurylochos ging en stond (of was het omgekeerd, niemand kon dat nog uitmaken) dus ging en stond hij ook met Eurylochos voor de televisie. Of anders - zo zei hij - kwam hij niet.
En hij kwàm met Eurylochos voor de televisie, als eerste en enige overigens en tot ontroering van gans Italië, want beide wezens waren reeds half blind aan het worden en heel het Apennijns schiereiland kon zien dat een oude man en zijn oude hond twee zielen en een gedachte geworden waren. Wie gaf de antwoorden eigenlijk? Eurylochos knikte nog voor zijn meester de levensduur, de bladvorm en de Latijnse benaming van een of andere watermeloen had opgesomd. De twee leken een van geest. Bovendien leek de vette Eurylochos op een reusachtige watermeloen die door een speling van de natuur wit haar gekregen had, dat vervolgens door zijn meester gefriseerd was. Het werd een wekelijkse apotheose die zonder fout naar de slotapotheose marcheerde. De laatste uitzending werd een nationale gebeurtenis. De gezette professor, een oog half toe, omdat het bijna niet meer zag, antwoordde met oneindig gelukkig gezicht op alle vragen naar meloenen, pompoenen, komkommers en augurken, alsof hij de antwoorden hardop voorlas uit de Enciclopedia Italiana, terwijl Eurylochos knikte, ook een oog roe, omdat het eveneens niet goed meer zag. De laatste vraag hoefde eigenlijk niet eens gesteld te worden. Iedereen wist dat het antwoord juist zou zijn, - of de vraag nu handelde over een meloen of over een augurk.
| |
| |
Zo stelde de quizmaster onder ademloze stilte de laatste vraag die professor Salvatino tot multimiljonair zou maken. Of, natuurlijk, indien hij het antwoord schuldig bleef, hem even berooid zou laren als hij altijd geweest was. Maar dat hij het antwoord op de vraag niet weten zou was uitgesloten. Hij wist dan ook het antwoord op de vraag. Nadat de laatste vraag gesteld was zag Italië adembenemend eerst een stralende glimlach op zijn gezicht komen. Toen wuifde hij met zijn hand naar het publiek. Vervolgens maakte hij met twee handen het overwinningsteken naar heel de natie. En toen greep hij Eurylochos en toonde hem aan het schiereiland alsof de hond de overwinnaar van deze quiz geweest was.
In alle bars en trattoria's loeide men van enthousiasme. In de huiskamers werd gedanst. Maar plotseling veranderde dat toen men close ups van de quizmaster en de televisieknechten zag, die wanhopig gebaarden dat de goede professor het antwoord dat hij wist ook luidop zeggen moest. De professor zag hen niet. Hij zag alleen de milljoenenkoppige menigte van onzichtbare televisiekijkers en toonde haar Eurylochos zoals een kardinaal aan de gelovigen een relikwie toont. En op dat ogenblik ging de onvermijdelijke schel.
Maar waarom hebt u niet geantwoord, jammerde de quizmaster hees van ontzetting.
Heb ik niet geantwoord? vroeg professor Salvatino verbaasd. Heb ik dan niet gezegd dat de Arabische augurk rauw oneetbaar is, ingemaakt voortreffelijk smaakt, één keer in de vijf jaar... en hij gaf onberispelijk het juiste antwoord. Maar Mamma Mamma Mamma mia! waarom heeft u dat niet eerder gezegd, riep de quizmaster handen- | |
| |
wringend, terwijl gans Italië de handen mede wrong: al het geld bent u nu kwijt, professore.
Al het geld ben ik nu kwijt, herhaalde professor Salvatino verbaasd. En toen voegde hij er luchtig de onsterfelijke woorden aan toe; Il denario non importa. Het geld doet er niet toe. Als het antwoord maar juist is.
Er zijn toen mensen geweest die alle vloeken, bastaardvloeken en scheldwoorden van Italië aan elkaar geregen hebben en dat beslaat de weg van Rome tot Napels. Er zijn mensen die met gebalde vuist op de wand van de trattoria zijn gaan beuken bij de gedachte dat door zo'n luchtig opgenomen nalatigheid een man een fortuin ontging. Maar toen de ergste emoties voorbij waren begon heel Italië te begrijpen dat deze man eigenlijk de eerste was in de geschiedenis van de quiz die de miljoenen van het Lascia o raddoppia-spel werkelijk gewonnen had. De eerste die werkelijk een vermogen uit de quiz gesleept had. Het vermogen om zijn schouders op te halen over het verlies van een vermogen van twintig miljoen lires.
Ik kende de geschiedenis, hij was mij al wel een dozijn keren door een San Feliciaan verteld, want de bewoners konden maar niet genoeg krijgen van het fascinerende feit dat er onder hen een medemens leefde die nagenoeg miljonair was geweest en wie het feit dat hij dit door een misverstand niet geworden was volstrekt onberoerd lier.
Professore, zeg ik, ik weet dat u alles afweet van meloenen, pompoenen en augurken. Misschien kunt u mij helpen. Ik zoek sinds twee jaar naar het kruid van Hermes. U kent de geschiedenis van Odysseus' avontuur met Circe, de kruidenheks, evengoed als ik. Van de aanvang af vertrouwt
| |
| |
onze held de situatie niet. Hij deelt daarom zijn manschappen in twee ploegen in, er wordt geloot, tweeëntwintig man onder leiding van Eurylochos trekken daarop het eiland binnen. Wat vinden zij in het binnenland? Dieren. Maar bizonder vreemde dieren. Het zijn gewezen mensen die door de kruidenheks Circe tot dieren omgetoverd werden. Laten wij er uw geliefde Romagnoli eens op naslaan.
Hij ging op weg met tweeëntwintig man;
Zij weenden en wij bleven wenend achter.
Al spoedig kwamen zij in een vallei
En vonden daar, op een beschutte plek,
Het huis van Circe met de gladde stenen.
't Wemelde er van leeuwen en van wolven,
Dat waren eenmaal mannen net als wij:
Circe had hen betoverd met haar kruiden.
Zij waren tam, deden mijn mannen niets,
Maar, kwispelende met hun lange staarten,
Gingen zij op hun achterpoten staan;
Als honden kwispelende rond hun meester,
Wanneer hij opgestaan is van zijn tafel:
Steeds - weten zij - heeft hij iets lekkers bij zich;
Zo kwispelden die leeuwen en die wolven,
Met scherpe klauwen, rond mijn volgelingen.
Tòch schrokken die bij 't zien van zulke monsters.
Ja, wat zij te zien krijgen is zonderling genoeg, beaamt professor Salvatino. Mensen veranderd in dieren...
In wilde dieren, zeg ik.
Die zich echter tam gedragen, merkt professor Salvatino op. Juist, zeg ik. Misschien is dit weer een van de prachtige
| |
| |
beelden van Homeros, waaronder een diepere werkelijkheid verscholen ligt. De kruiden van Circe lijken mij kennelijk genotsmiddelen, waaraan een mens hopeloos verslaafd raakt. Zo hopeloos dat hij tot een bijna dierlijke staat vervalt. Tot de staat van een wild dier soms. Maar zo'n wild dier is een lam in handen van degene die hem het kruid verschaft. De bruutste dronkaard is een engel in het huis van de kastelein, die hem te drinken verschaft. Hoe dan ook, de kruiden van Circe doen mij sterk denken aan de kruiden van de heksendranken. En zonder twijfel hebben wij hier, eeuwen voor onze jaartelling, het Dr Jekyll en Mr Hyde-verhaal reeds in een notedop. De man die door een toverdrank te nemen van een mens in een dier verandert. Permitteert u mij dat wij verder lezen. Want het lijkt mij voor ons onderzoek van belang dat wij weten hoe Circe haar toverdrank precies bereidt.
Zo sprak hij en zij riepen om het hardst
En dadelijk gingen de deuren open
- De blinkende - en Circe trad te voorschijn
En nodigde terstond mijn makkers binnen.
Zij volgden haar in hun onnozelheid;
Alleen Eurylochos bleef buiten staan;
Hij vreesde voor een valstrik van haar kant.
Zo liet hen Circe allen binnenkomen
En bood hen daarop stoelen aan en zetels,
Bereidde hen een drank: een wijn van Prammos,
Gemengd met kaas en meel en gouden honing.
Maar voegde daaraan helse kruiden toe,
Waardoor een mens zijn vaderland vergeet.
Zij bracht de bekers en de mannen dronken
| |
| |
En vlug sloeg zij hen met haar toverstaf
En sloot hen daarop in haar varkenskot.
Zij hadden van een zwijn de kop en stem,
De haren en geheel de zwijnsgestalte,
Maar hun verstand bleef menslijk als voorheen.
Zij zaten wenend in hun kot gesloten
En Circe wierp hen varkensvoedsel toe:
Kastanjes, eikels en kornoeljebessen,
Wat zwijnen eten die de grond beslapen.
Caro professore, zeg ik, wij weten nu hoe Circe haar mannen betovert. Met een heerlijk glas wijn van Prammos, waardoor zij kaas, meel en honing mengt. Dit drankje heeft natuurlijk niets van doen met de betovering. Het lijkt eerder zo zoet gemengd om de smaak van de kruiden met hun helse werking te neutraliseren. Wellicht zijn er bittere kruiden onder geweest. Wij weten het niet. Wij weten helaas helemaal niet welke diabolische kruiden Circe door haar drankje mengde. Wij kennen alleen de naam van het antidiabolische tegenkruid. Want Eurylochos was wijs genoeg om niet mee naar binnen te gaan; vanuit een schuilhoek zag hij hoe zijn mannen omgetoverd werden in zwijnen, er restte hem niets meer dan dit zo snel mogelijk aan Odysseus te melden. Wat doet onze held? Hij snelt zijn mannen, zwijnen nu, te hulp. Een onbezonnen daad eigenlijk, want onze kruidenheks is een godin en tegen een godin kan geen sterfelijk mens zich weren. Tenzij een der andere onsterfelijke goden zich achter hem schaart. En dat gebeurt dan ook. Hermes treedt Odysseus tegemoet en geeft hem een antidiabolisch kruid tegen de diabolische kruiden van Circe. Van dit antidiabolische
| |
| |
kruid weren wij de naam. Wilt u de naam van het kruid weten? Luistert u maar naar het relaas dat Homeros Odysseus in de mond legt.
Ik baande mij een weg door 't donkre dal,
Tot ik 't paleis van Circe was genaderd.
Wie treedt met gouden staf mij tegemoet?
Hermes, de god, een jongeman gelijk:
Het eerste dons siert hem de jonglingskin.
Hij greep mijn hand, hij groette mij en zei:
Jij arme kerel! Waarheen onderweg,
Zo gans alleen in onbekend gebied?
Je vrienden, ginds in Circe's paradijs,
Liggen als zwijnen in de volle kotten!
Ben je gekomen om hen te verlossen?
Kom. Kom. Ik vrees dat je hun lot zult delen;
Maar 'k wil je helpen. Kijk. Zie je dit kruid?
Dit is het kruid des levens. Met dit kruid
Kan je bij Circe niets meer overkomen.
Weet je hoe zij haar toverkunst volvoert?
Zij maakt een drank, waarin zij kruiden mengt;
Maar de betovring zal haar niet gelukken,
Want dadelijk geef 'k je het tegenkruid.
Dat aan haar kruidendrank de kracht ontneemt.
Slaat Circe je nu met haar toverstaf,
Grijp dan je zwaard, dat afhangt langs je heup,
Spring op haar toe, doe of je haar wilt doden;
Sidd'rend van schrik krimpt zij dan in elkaar
En zal je vragen 't bed met haar te delen.
Wil je je mannen dus onttoverd zien,
Weiger dan niet het bed van een godin;
| |
| |
Zij alleen kan je helpen uit de nood.
Maar laat haar zweren met een dure eed,
Bij alle goden, dat zij verder afziet
Van alle listen tegen jou gericht.
Want ben je naakt, ze zou je van je kracht
En van je manlijkheid beroven kunnen.
Zo sprak de Argosdoder en hij boog zich
En uit de bodem trok hij nu een kruid
Dat hij mij zien liet, voor hij het mij gaf.
Zwart is de wortel, wit de bloem als melk;
De goden noemen deze plant molie.
't Is haast onmogelijk hem uit te graven;
De goden echter zijn in staat tot alles.
We weten nu de naam van het antidiabolische kruid, professor. Molie heet het. Helaas weten wij de namen van de diabolische kruiden niet. En wij weten ook niet hoe Odysseus zich precies van het antidiabolische kruid bedient. Wij weten alleen dat het voor de volle honderd procent werkt. En hoe. Permitteert u, professor.
Hermes verdween door 't woud naar de Olymp
En ik liep door naar het paleis van Circe
Maar hoe onrustig ging mijn hart tekeer.
'k Bleef voor de deur staan en ik riep haar naam.
Op mijn geroep kwam de godin terstond
En vroeg mij of ik binnen wilde komen,
De deuren openend, de blinkende.
Ik volgde haar met een bezwaard gemoed.
Ik moest gaan zitten in een fraaie stoel,
Versierd met zilvren nagels en bewerkt;
Er stond een bankje onder, voor mijn voeten.
| |
| |
Nu mengde zij met list het vreemde mengsel,
Deed er boosaardig toverkruiden bij
En reikte mij de gouden beker toe.
Ik dronk hem leeg, voor tover ongevoelig.
Zij raakt mij met haar toverstaf en roept:
‘Ga in het zwijnskot bij je vrienden liggen!’
Maar ik trek dadelijk het scherpe zwaard,
Spring op haar toe, alsof ik haar wil doden;
Zij slaakt een kreet, duikt door onder mijn zwaard
En zij omvat mijn knieën met de woorden:
‘Wie ben je? Van welk land? En van welk volk?
Hoe is het mogelijk. Je dronk de drank,
Maar door het brouwsel werd je niet betoverd!
Nog nooit zag ik een sterv'ling weerstand bieden.
Jij hebt een geest, die niet te temmen is.
Dan ben je vast de listige Odysseus!
't Werd mij door Hermes met zijn staf voorspeld,
Dat je, wanneer je komen zou uit Troje,
Hier met je snelle zwarte schip zou landen.
Ik smeek je, steek dat zwaard weer in de schede.
Genoeg. Laat ons tesaam mijn bed bestijgen
Om daar vereend, in liefde en in slaap,
Als minnenden elkander te omhelzen.
Professor Salvatino heeft aandachtig toegehoord.
Mag ik eens opsommen wat wij weten, vraagt hij. De namen van de diabolische kruiden kennen wij geen van alle. De naam van het antidiabolische kruid kennen wij wel. Het heet molie. Maar op welke wijze Odysseus van dit kruid gebruik maakte, weten wij niet. Mengde hij het als tegengif door de gifbeker?
| |
| |
Onwaarschijnlijk, antwoord ik. Anders zou het er staan. Misschien at hij de wortel alvorens het paleis binnen te gaan. Misschien volstond het bezit van de wortel alleen al. Maar hoe dan ook, de wortel had een antidiabolische werking op de gifbeker.
Accidenti, roept professor Salvatino uit. En op welke grond ziet u in onze zeepostelein het Homerische kruid molie, u hebt al wel tien doctoren in Italië naar de porcellana di mare gevraagd, zegt u...
Wel twintig doctoren. En wel twintig apothekers.
Maar op grond waarvan?
Op grond van de beschrijving die Homeros van het kruid geeft, zeg ik.
Zwart is de wortel, wit de bloem als melk;
De goden noemen deze plant molie;
't Is haast onmogelijk hem uit te graven.
Per Bacco! roept professor Salvatino uit. Dat kunnen wel tien planten zijn. En kijk hier. Een voetnoot bij mijn vertaling van Romagnoli. Waarschijnlijk is molie de naam van een niet bestaande plant, schrijft hij. Een toverwoord voor een toverplant.
Dat is best mogelijk, zeg ik. Al gebruikt Homeros bij mijn weten nimmer toverwoorden. Daarvoor is hij een te groot realist. En al mocht hij hier een toverwoord gebruiken dan vertegenwoordigt dit toch een levende realiteit. Wat mij dan ook in de grond van de zaak het meest interesseert is het verhaal zelf waarin diabolische kruiden met een antidiabolisch kruid bestreden worden. Dit is precies wat in de late middeleeuwen gebeurt. Toen heeft men honderdduizenden vrouwen verbrand op de beschuldiging dat zij
| |
| |
zich met een heksenzalf insmeerden, zoals Circe straks de zwijnen met een zalf in zal smeren om hen weer in mannen te veranderen.
En nu trad Circe op de zwijnen toe
En smeerde ieder van hen in met zalf.
En zie de borstels vielen van hun leden,
Die eerst door 't gif daaraan ontsproten waren,
En zij veranderden daarop in mannen.
Maar jonger, schoner, groter dan tevoren!
Wat mij zo buitengewoon boeit in Homeros' relaas van de verrichtingen van de kruidenheks Circe en de tegenverrichtingen van de held Odysseus is het feit dat Homeros' beeld van de wereld der kruiden niet of nauwelijks verschilt van het beeld dat de mens voor kort nog van de kruidenwereld bezat. Hoe kort geleden nog was de mens ervan overtuigd dat beemd en veld bevolkt waren met kruiden die aan de duivel toebehoorden en kruiden die van God gegeven waren. De middeleeuwse kruidenwereld was niet anders dan een strijdperk waarin God en de duivel elkaar bevochten. Bij Homeros is het niet anders. Het prachtige verhaal van Circe is in wezen niet anders dan een verhaal over diabolische en antidiabolische kruiden, kruiden van een kwaadwillende godin, en kruiden van een goedwillende god. In Homeros' wereldbeeld zijn, als in het middeleeuwse wereldbeeld, goed en kwaad tegenwoordig tot in het geringste kruid. Het goede en kwade, het positieve en negatieve, het mannelijke en vrouwelijke principe in de schepping, houden ook in Homeros' wereldbeeld elkaar in evenwicht of verstoren dit, zodra een van beiden de overhand neemt. Gelijk in het verhaal van Circe,
| |
| |
waarin aanvankelijk het diabolische kruid de overhand heeft, tot het antidiabolische kruid van Hermes het evenwicht weer herstelt. Tot in de fijnste regionen van de menselijke erotiek toe. Waarschuwt Hermes Odysseus niet dat hij zijn manlijkheid dreigt te verliezen door Circe's toverkruiden? En hoe wordt dit verhinderd en omgezet in zijn tegendeel door de werking van het kruid molie.
Of molie nu werkelijk de atriplex halimus is, wie zal het zeggen. Plantkundigen van naam nemen het aan op grond van de beschrijving die Homeros van dit kruid van Hermes geeft.
Ik heb de laatste jaren zo vaak naar de plant gezocht dat ik hem kost wat kost vinden wil, ook al is hij de Homerische molie niet. En dat ik het kruid overplanten wil in mijn kruidentuin op Hoensbroek.
Weet u professor, waaraan mijn kruidentuin zijn ontstaan te danken heeft? Het begon met een raadselachtige interesse voor een kruid bij Homeros. Het raadselachtige kruid molie. En nu telt mijn kruidentuin op Hoensbroek meer dan vijftig kruiden.
Accidenti! wel allemachtig! roept professor Salvatino nogmaals uit, rijst langzaam op uit zijn stoel en omhelst mij. U zult het niet geloven, professor. Zo is het mij ook vergaan. Mijn interesse voor komkommers, meloenen, pompoenen... Ik vergeet het nooit... Als jong onderwijzer struikelde ik over een watermeloen.
|
|