| |
| |
| |
15 De werkplaats van Hephaistos
Het arkadische en bucolische Sicilië van Theokritos en Vergilius, het Sicilië van idyllische herders en herderinnen die idyllische kudden weidden, heeft Odysseus en zijn mannen niets dan ongeluk gebracht. En dit ongeluk werd veroorzaakt door dezelfde kudden, die latere dichters zo lyrisch bezongen. Het is duidelijk dat Odysseus spoedig landt, na de doorvaart tussen Scylla en Charybdis. Later immers wordt hij in één nacht tijds van deze plek op een stuk wrakhout naar Charybdis teruggedreven. De eerste baai waarin men, na Scylla en Charybdis, op Sicilië landen kan is de baai van Messina. De volgende baai, iets meer naar het zuiden, is de baai van Taormina, aan de voet van de Etna. Persoonlijk zou ik het liefst de baai van Taormina als decor van de weideplaats van Helios' heilige runderen zien. Deze baai was in de oudheid de baai die zich ontfermde over de brokstukken die Charybdis van haar slachtoffers overliet. Strabo vertelt hoe men de kust van de baai van Taormina eertijds ‘de Mesthoop’ noemde. ‘Boven Messina’, schrijft Strabo, ‘wijst men u in de Straat de draaikolk van Charybdis, waarheen de stromingen de boten slepen, ronddraaien en verzwelgen. De brokstukken die door Charybdis teruggeworpen worden, worden tot op de Tauromenische kust geveegd, die daarom Kopria genoemd wordt, ‘de Mest- | |
| |
hoop’. De Tauromenische kust is de kust van Taormina. Hier gingen Odysseus en zijn mannen dus naar alle waarschijnlijkheid aan land, na de verschrikkingen bij Scylla beleefd te hebben. Homeros noteert sober:
Hier gingen wij gezamenlijk van boord.
Vakkundig werd het avondmaal bereid.
En nadat dorst en honger was gestild,
Herdachten wij de dode kameraden,
Die Scylla van het schip had weggerukt
En had verslonden. Zie, wij weenden nu
Totdat de zoete slaap ons weer verkwikte.
Bij deze Homerische regels tekent Aldous Huxley in zijn essay ‘Tragedy and the whole truth’ aan: ‘De waarheid van Homeros is de gehele waarheid. Men stelle zich voor hoe iedere andere grote dichter het verhaal van Scylla's overval op het langsvarende schip voltooid zou hebben. Bedenk eens. Zes mannen worden voor de ogen van hun vrienden verslonden. War zouden de overlevenden in ieder ander gedicht - de Odyssee uitgezonderd - gedaan hebben? Natuurlijk zouden zij geweend hebben, zoals Homeros hen dit liet doen. Maar zouden zij eerst hun avondmaal bereid hebben? En nog wel vakkundig bereid? Hadden zij eerst volop gegeten en gedronken? En waren zij, na volop geweend te hebben - of midden in het wenen - rustig in slaap gevallen?
Zij hadden beslist niets van dit alles gedaan. Zij hadden eenvoudig geweend, hun eigen ongeluk en het ongeluk van hun makkers bejammerend, en de zang zou in tranen zijn geëindigd. Homeros echter verkoos de gehele waarheid te vertellen. Hij wist dat een mens, al is hij nog zo
| |
| |
gruwelijk bedroefd, eten moet. Dat honger sterker is dan verdriet. En dat de bevrediging van honger voorrang heeft op tranen. Hij wist dat de mens zich eerst met een volle maag (en alleen maar met een volle maag) droefheid veroorloven kan en dat droefheid na het eten bijna een luxe is. En ten slotte wist hij dat, zoals honger sterker is dan droefheid, ook moeheid sterker is dan droefheid. Homeros verkoos het de ganse waarheid te vermelden.
Zes dagen banketteerden Odysseus' makkers in de baai van Taormina. Zes dagen hebben ook wij in Taormina gebanketteerd - mijn vrouw en ik. In het schoonste hotel dat wij ooit in ons leven bewoonden. Het is gelegen in de bovenstad van Taormina en men heeft er niet alleen een kamer maar ook een spiegelglad betegeld terras, vanwaar men dag en nacht de baai van Taormina en de Etna kan bewonderen. Gewoonlijk logeer ik in eenvoudige dorpsherbergen maar dit keer waren wij de gast van een reisbureau. Ik kan dit hotel iedereen aanbevelen die zich enkele dagen in Taormina wil ophouden. Het hotel heet Mediterraneo.
Gezeten op het terras is het of men als Ikarus zweeft boven de baai en langs de Etna, die 's avonds bedekt is met zilveren gruis alsof uit de koers geraakte sterrenbeelden verongelukt zijn tegen haar flank. Bij dag ziet men, tegen de blauwe hemel, de zachte lijn van de Etna lopen van de hoge top tot aan de teenspits in zee. Die teenspits is gevormd door de oudste en verste lavastroom van de Etna, hij heet Kaap Schizo en sluit de Golf van Taormina met zijn lage landtong af. De Etna beheerst het panorama van de Golf van Taormina geheel.
| |
| |
De Etna: de werkplaats van Hephaistos, de enige god die het ambacht van een gewone aardse sterveling uitoefent. Misschien dat de goddelijke smid daarom bij Homeros zo belachelijk wordt voorgesteld, te midden van de gelukzalige goden, die leven van louter ambrozijn en nektar. Hephaistos is mank en de andere goden nemen graag een loopje met hem. Zo, naar de Etna kijkend, denkt men onwillekeurig dat Hephaistos in deze smidse het gouden netwerk smeedde, waarin hij het liefdespaar Ares en Aphrodite ving. Een kostelijke episode uit de Odyssee, die men moet lezen bij een glas wijn op een terras met het gezicht op de Etna. In enkele regels schildert Homeros hier een boertige middeleeuwse klucht, waarin de acteurs echter geen Breugheliaanse boeren zijn, maar de onsterfelijke Olympiërs. Demòdokos, de zanger aan het hof van Alkinoös, brengt deze boerte voor Odysseus ten gehore.
Nu zong, zich begeleidend op de lier,
Demòdokos een lied over de liefde
Die Ares koesterde voor Aphrodite,
De schoongelokte, hoe hij met geschenken
Haar won en hoe hij in Hephaistos' huis
Met haar terneer lag, 't echtelijk bed
Bezoedelende van de god Hephaistos.
Dit werd gezien door Helios, de Zon;
Hij zag hen bezig met het spel der liefde
En meldde alles aan de god Hephaistos.
Toen deze 't zwarte nieuws vernomen had,
Zocht hij zijn werkplaats op, vol boze plannen;
Hij plaatste 't grote aambeeld op zijn voetstuk,
Smeedde vervolgens een metalen netwerk
| |
| |
Van fijne onverbrekelijke ketens
Om 't schuldig liefdespaar daarin te vangen.
Woede op Ares dreef hem bij dit werk.
Hij droeg 't voltooide werkstuk naar zijn kamer;
Daar stond zijn bed. Hij bracht het netwerk aan
Rond de bedposten. Van de zoldering
Hing het omlaag, onzichtbaar fijn als spinrag,
Zelfs voor de zaalge goden niet te zien:
Zo'n meesterwerk was het van kunst en list!
Toen hij de val geplaatst had rond zijn bed,
Deed hij of hij naar Lemnos ging, de stad
Hem meer dan alle andren lief op aarde.
Ares lag op de loer, niet tevergeefs;
De god der gouden teugels zag hem gaan
En snelde daad'lijk naar Hephaistos' huis,
Vol hartstocht naar de schone Aphrodite;
Zij was juist weergekeerd van een bezoek
Aan Kronos' grote zoon, haar vader, Zeus.
Ares pakte haar bij de hand en zei:
‘Kom mijn geliefde, dadelijk in bed!
Laat ons genieten in elkanders armen;
Hephaistos is naar Lemnos, naar zijn vrienden,
De Sintiërs met hun barbaarse taaltje.’
Zo sprak hij. Aphrodite wou niets liever,
Dus legden beiden zich terneer op 't bed.
Toen sloeg 't vernuftig vangnet rond hen saam,
Het kunstwerk dat Hephaistos had gewrocht.
Zij konden geen van beiden meer bewegen;
Zij zagen 't hopeloze van hun toestand,
Nu zij geen vinger meer verroeren konden.
Daar naderde de grote kreuple god,
| |
| |
Teruggekeerd, eer Lemnos nog bereikt was,
Gewaarschuwd door de Zon die 't paar bespied had.
Razend van woede stond hij in de deur;
Tierend en schreeuwend kreet hij tot de goden:
‘O vader Zeus en gij onsterfelijken,
Komt allen kijken naar dit groot schandaal!
Wat zult gij lachen als gij dit aanschouwt.
Altijd heeft Aphrodite mij veracht
Omdat ik kreupel ben! Zij houdt van Ares,
Die schurk, omdat hij mooi en wel ter been is!
Kreupel ben ik, maar is dat soms mijn schuld;
De schuldigen zijn toch mijn ouders zeker!
Was ik maar nimmer door hen voortgebracht!
Kijkt allen eens waar zij de liefde plegen;
Het maakt mij razend! In mijn eigen bed!
Ik denk dat zij er nu niet graag meer liggen.
Met al hun liefde, denk ik, dat de lust
Tot 't plegen van de liefde hun vergaan is.
Maar 'k houd hen in mijn listig net gevangen,
Tot ik de volle huwelijksprijs terugheb
Die ik de vader gaf - voor zulk een teef.
Een mooie dochter, deze lichtekooi!’
d' Onsterfelijken hoorden zijn geschreeuw
En dromden samen voor zijn bronzen drempel.
Poseidon de aardschudder kwam het eerst;
Daarop kwam Hermes, brenger van 't geluk,
Daarop de grote boogschutter Apollo.
Maar de godinnen kwamen niet. Zij bleven
Uit vrouwelijke schroom en schaamte thuis.
Daar stonden nu de weldoeners der mensheid,
De goden, voor de deur en keken naar
| |
| |
Het werkstuk van de handige Hephaistos
En braken uit in onbedaarlijk lachen.
Welmenende lieden in de Oudheid noemden Homeros na het lezen van een dergelijke passage een fantast, een man die, indien hij het geloof niet belachelijk maakte, dan toch een belachelijk geloof verkondigde. Platoon ziet in dit soort dichters een gevaar voor de staat. Maar op een afstand van eeuwen lijkt Homeros mij helemaal geen fantast. Hij is integendeel een realist van het zuiverste gehalte, het verhaal van de liefdesverhouding tussen Ares en Aphrodite is een benadering van het sacrale, die typerend is voor de gelovige aan de Middellandse Zee. Men moet eens horen welk een boertige verhalen de Napolitaan ten beste kan geven over zijn geliefde heilige Jannuarius.
Men kan de gelukzaligen van de Olymp misschien moeilijk vergelijken met de Italiaanse heiligen, maar er is ongetwijfeld een zekere overeenkomst tussen de Italiaan en de oude Griek in zijn verhouding van de een tot zijn heiligen en van de ander tot zijn goden.
De Homerische goden zijn een soort heiligen van het goede leven, en in die zin de tegenvoeters van de heiligen. Voor de heilige is de onthechting de hoogste deugd. Voor de Olympiërs is dit het lieve leven, la dolce vita: Demòdokos liegt er niet om:
Daar stonden nu de weldoeners der mensheid,
De goden voor de deur en keken naar
Het werkstuk van de handige Hephaistos
En braken uit in onbedaarlijk lachen.
De een zei, met een knipoog tot de ander:
‘Zo zie je weer dat kwaad niet steeds gedijt;
| |
| |
De schildpad heeft het van de haas gewonnen!
Daar neemt de kreupele Hephaistos Ares,
De snelste god van de Olymp gevangen.
't Werk van zijn hersens bleek toch maar het snelst.
Daar zal de echtbreker voor moeten boeten!’
Zo spraken daar de goden tot elkander.
Apollo, zoon van Zeus, zei nu tot Hermes:
‘Schenker van goede gaven, zoon van Zeus,
Bode der goden, Hermes, luister eens;
Zou jij niet in die ketens willen liggen,
Daar in dat bed, naast gouden Aphrodite?’
De goddelijke bode gaf ten antwoord:
‘Apollo met de boog, ik zou niets liever!
Al had ik driemaal zoveel ketens rond mij
En keekt gij goden met zijn allen toe
- En de godinnen keken ook - ik deed het!
Ik sliep verheugd met gouden Aphrodite!’
Zo sprak hij. De onsterfelijke goden,
Horende wat hij zei, lachten zich tranen.
Vanaf de eerste dag van mijn verblijf in Taormina keek ik vanaf mijn terras met meer dan gewone interesse naar de lage landtong van Kaap Schizo. Want hier immers landden de eerste Griekse kolonisten en stichten er de eerste Griekse kolonie: Naxos. Sicilië was voor de Griekse verkenners wat Amerika was voor de Spanjaarden: de nieuwe wereld. Komende van Korfoe staken zij, van de laars van Italië, over naar het eiland Sicilië en gingen dan aan land in Naxos. Moet men Odysseus als een antieke Columbus beschouwen, een van de allereerste verkenners, die Groot-Griekenland verkenden?
| |
| |
Ongeveer 750 voor Christus wordt de Griekse kolonie Naxos gesticht. In de baai van Taormina plaatsen de stichters een klein beeldje van Apolio, de schutspatroon van Naxos. Hij is dezelfde zonnegod Helios, wiens runderen de Homerische Grieken in de Odyssee noodlottig werden. Ook was er een Venustempel in Naxos. In de vijfde eeuw voor Christus wordt de stad echter door de Grieken verlaten, zij vestigen zich hogerop in de bergen, in het tegenwoordige Taormina. Het Apollobeeldje verdween. Op de plaats waar het stond staat nu een beeld van de heilige Pancratius, patroon van Sicilië. Ook het Venustempeltje leeft nog verchristelijkt voort want de beek waaraan Naxos ligt heet de Santa Venere. Van de stad zelf is niets over dan antieke brokstukken van de antieke muren.
In de namiddag plachten wij, op het pleintje van Taormina, de autobus naar Naxos te nemen en af te dalen naar Kaap Schizo. Er ligt een klein eethuis op de landtong, waar men een voortreffelijke schaal vis krijgt voor een handvol lires. Voor de rest van de avond kijkt men naar de baders of baadt zelf. En als het donker is kijkt men naar het Olympische tempeltje, waarin het Olympische vuur niet branden wil. Naakte knaapjes en nieuwsgierige meisjes sprokkelen daarom hout en ontsteken daarmee vreugdevuurtjes in de ijzeren driepoot. Het moderne Griekse Olympische tempeltje - door de hedendaagse Naxiërs opgericht ter ere van de Olympische spelen te Rome - wordt grillig verlicht, men kan in het flakkervuur de regels van Pindaros lezen die in het marmer gebeiteld staan:
| |
| |
Zoals het licht van de zon,
In helderheid en in gloed,
En verbaasd ziet men hoe in het marmer gebeiteld staat dat op dit stukje landtong reeds een Olympische kampioen woonde, 25 eeuwen vóór de spelen, die in Rome gehouden werden. Tisandros van Naxos. Zoon van Kleokritos. Overwinnaar in het vuistgevecht. Op de 52ste, de 53ste, de 54ste en 55ste Olympiade. In de jaren 572, 568, 564 en 560 vóór Christus. Een vuistvechter met een eeuwige jeugd.
Reeds de tweede namiddag won mijn nieuwsgierigheid het van mijn eetlust en ik ging eerst op zoek naar de resten van het oude Naxos. Zij liggen op de landtong van lava, die, enkele meters hoog, opsteekt uit zee. De landtong wordt aan twee kanten begrensd door de zee, aan de derde kant door de bedding van de rivier de Santa Venere. Op dit stuk landtong bouwden de Griekse kolonisten hun ommuurde stad Naxos. Een ideale plek, enkele meters boven zee, vanuit zee onneembaar door de puntige lavaklippen, aan de landzijde beschermd door de Santa Venere. Maar al spoedig werd het mij duidelijk dat de oude muurresten niet zo gemakkelijk te bezoeken waren. Het oude Naxos bleek in zijn tegenwoordige staat een groot landgoed te zijn en de muurresten waren ingebouwd in de hedendaagse muur van het landgoed. Na enige navraag bleek mij, dat de landeigenaar Palatina heette en
| |
| |
dat zijn grijze palazzo op een steenworp afstand te vinden was. Het was zaak de landeigenaar persoonlijk toestemming te vragen om zijn landgoed te betreden. Nu deed zich echter een nieuwe moeilijkheid voor. Een boer, die ik de weg vroeg, deelde mij mee dat Don Palatina door een groot onheil was getroffen. De dag tevoren had zijn zoon een auto-ongeluk gehad, hij en zijn verloofde waren zwaar gewond overgebracht naar een ziekenhuis. Onder deze omstandigheid achtte ik het uitgesloten Don Palatina te storen.
Ik besloot daarom rond de muren van het landgoed te lopen, tot ik de bedding van de beek Santa Venere bereikte. Ik vond de beek, daalde af in zijn bedding en stond na een half uur gaans op de plek waar zij uitmondt in zee. Over de muur van Don Palatina's landgoed keek een vuurrood runderkalf van Helios uit over zee. Men kon in de verte vaag de kust van het vasteland van Italië zien. Van daaruit zakten de schepen der Grieken af naar Sicilië.
Ik liep terug door de beek en ontdekte een poort in de muur. In de geweldige boomgaard vol bloeiende citroenbomen achter de poort was men bezig de tomatenoogst binnen te halen. Vrouwen, meisjes en naakte kinderen sleepten met manden vol koraalrode tomaten. Ik begreep dat ik de toestemming van Don Palatina niet nodig had. Want ik zag zijn rentmeester.
Het werd een speurtocht door sinaasappelbomen en citroenbomen, door olijfgaarden en langs cipressen. Maar eindelijk vond ik, achter in de tuin, daar waar de muren het landgoed afbakenden tegen de zee, wat ik zocht. De muren van Don Palatina's landgoed bleken samen te vallen met de muren van het antieke Naxos, zo zeer, dat het
| |
| |
onderstuk van de moderne muren hier en daar gevormd werd door wat nog stond van de antieke muren. Mijn nieuwsgierigheid was bevredigd.
Wat ziet een mens af aan zulke antieke stenen, nauwelijks verschillend van de latere stenen in de muur, en alleen te onderscheiden bij aandachtige beschouwing? Ik weet het niet. Mij geven zulke muurresten steeds weer een vreemde sensatie. Hier, achter deze muur, woonde Tisandros, zoon van Kleokritos en viermaal kampioen vuistvechter in het verre Olympia. Het zijn de eerste en de oudste Griekse muren op het eiland Sicilië. Men raakt ze even aan met de vingertoppen en denkt: ze zijn opgericht door de kinderen van het volk dat vocht voor Troje.
|
|