| |
| |
| |
14 De runderen van Zeus
Het lijkt wel een Homerische grap. Nu ik, na mijn bezoek aan Scylla, terugkeer naar Sicilië en langs het sloependek van de witte veerboot wandel, zie ik hoe de zes reddingboten de naam Cariddi dragen. Cariddi dat is de Italiaanse schrijfwijze voor Charybdis. Op weg naar Scylla - van Sicilië naar het vasteland - heette mijn veerboot Scilla. Op weg naar Charybdis - van het vasteland naar Sicilië - heet hij Cariddi.
De twee verschrikkelijke monsters uit de oudheid zijn anno 1962 geheel gepacificeerd. Het zijn twee geweldige maar vredelievende veerponten geworden. Zij bedreigen de mens niet meer bij zijn doorvaart van de Straat van Messina, integendeel, zij staan vandaag in dienst van de Straat en zetten de mens ieder uur van de Siciliaanse oever over naar het Italiaanse vasteland en vice versa.
De zes mensenverslindende koppen van Scylla zijn gemetamorfoseerd in zes reddingssloepen, die de mens, in geval van nood, het leven redden moeten.
Langzaam drijft onze getemde Charybdis over de Straat van Messina, twee sneltreinen met zich meevoerend en talloze vrachtwagens en personenauto's. Langzaam vaart zij naar het midden van de Straat en zwenkt dan linksaf
| |
| |
naar Messina. Het afschuwelijke Homerische monster Charybdis laat de veerboot rechts liggen.
Is de goddelijke Charybdis wel ooit afschuwelijk geweest? vraagt men zich af als men op een steenworp afstand langs de maalstroom glijdt, die geen maalstroom meer is maar een spiegelglad en hemelsblauw stuk zeestraat. De hoek waaruit wij de dingen zien is in dertig eeuwen totaal veranderd. Mochten Scylla en Charybdis voor een nietige Homerische boot, bij vliegende storm, ware monsters zijn - het hedendaagse stoomschip kent en ziet hen niet eens meer.
Wat gezien vanuit het kleine Homerische vaartuig afschrikwekkend was, is vanuit het moderne vaartuig gezien ‘sightseeing’. Onze verkeersmiddelen op aarde hebben zulk een graad van veiligheid bereikt, dat er geen gevaarlijke reizen op aarde meer bestaan. Een Odyssee - met zijn eindeloze gevarencyclus - is uitgesloten op onze huidige planeet. Misschien dat de mens het Homerische gevaar weer onder ogen moet zien, straks, bij zijn vaart in de ruimte. Reeds heeft de ruimtevaart zijn eigen literatuur. De science-fiction.
Wat voor de science-fictionschrijver de onontgonnen ruimte is, dat was voor Homeros Sicilië en Zuid-Italië. De Odyssee is het science-fictionboek van drieduizend jaar geleden. De kusten en klippen waar wij nu met de veerboot zo rustig langs glijden, zijn in de Odyssee oorden van gevaar en betovering. Odysseus en zijn makkers zijn weliswaar aan Scylla en Charybdis ontsnapt, maar reeds bedreigen hen nieuwe gevaren. De held vertelt het aan het hof van koning Alkinoös:
| |
| |
Zo voeren wij de beiden kapen langs:
Scylla en de afschuwlijke Charybdis,
En kort daarop bereikten wij het eiland
Van Helios, de grote Zonnegod.
Wat zag men daar een mooie runderen
- Met brede voorhoofden - en vette schapen!
'k Kon van mijn schip op zee het loeien horen;
Ook klonk uit de omheiningen het blaten.
Dit horend, dacht ik dadelijk aan wat
Teiresias en Circe mij voorspelden.
Met nadruk hadden beiden mij gezegd
Het eiland van de Zonnegod te mijden.
Eurylochos en de andere makkers van Odysseus echter willen aan land, om uit te rusten van de vermoeienissen en een goed banket op de kust aan te richten. Odysseus moet wijken voor hun argumenten. Goed, één nacht dan, zegt hij. Men koerst over de viooltjesblauwe zee naar de kust van Thrinakia, - Sicilië - en gaat aan land. De volgende ochtend richt Odysseus dan een waarschuwend woord tot zijn makkers:
En toen de dageraad met roze vingers
Verschenen was, trokken wij 't schip op 't land
En sleepten het vervolgens naar een grot,
Waarin de nimfen mooie zetels hadden
En ook een fraaie vloer om op te dansen.
Daarop sprak ik als volgt mijn mannen toe:
‘Makkers, het schip is vol met spijs en drank;
Dus laat de runderkudden ongemoeid!
Die dieren brengen ons maar ongeluk.
Het zijn de runderen en vette schapen
| |
| |
Van een geduchte god, van Helios;
Een god die alles ziet en alles hoort.’
Zo sprak ik en zij leenden mij het oor.
Een maandlang bleef de wind uit 't Zuiden waaien,
't Was altijd wind uit 't Zuiden of uit 't Oosten.
Zolang er brood en rode wijn genoeg was,
Taalden mijn mannen niet naar rundervlees;
Zij waren al te zeer gehecht aan 't leven.
Maar zie, de voorraad raakte uitgeput;
Men ging op jacht, schoot vogels en ging vissen.
Men zwierf door 't eiland met de kromme haken.
Maar wat men ving, de honger bleef hen kwellen.
Toen op een dag trok ik het eiland in.
'k Verliet het strand om ergens te gaan bidden:
Ik wou de goden daar om uitkomst smeken!
Wat deden zij, die de Olymp bewonen?
Met zoete slaap bezwaarden zij mijn ogen!
De mannen van Odysseus ‘met de kromme haken’ waren kennelijk geen grote liefhebbers van vis. De smakelijke maaltijden die Homeros zo graag beschrijft, zijn altijd uitvoerige vleesmaaltijden; in de Ilias en Odyssee komt niet één gebakken visje voor. Ik geloof dat de vis als lekkernij relatief even laat door de mens ontdekt is als de zee als oord van verpozing.
Inmiddels slaapt Odysseus en spoort Eurylochos de mannen aan Helios' runderen toch maar te slachten. ‘Elke dood is afschrikwekkend voor ons’ zegt hij, ‘maar de hongerdood is wel de ellendigste dood die een mens kan vinden.’ De mannen werpen zich op Helios' runderen en al bereiden zij zich 't eigen galgenmaal, Homeros kan het eenvoudig
| |
| |
niet nalaten ook de bereiding van dit maal zo uitvoerig en smakelijk te beschrijven als schreef hij, als 's werelds eerste schrijver, een klassiek kookboek. Inmiddels is Odysseus ontwaakt. Te laat.
Daar gleed de zoete slaap mij van de wimpers
En 'k keerde naar het zeestrand en de boot.
Wat rook ik toen 'k de boot genaderd was?
De goede geur van versgebraden vlees.
Ik brak in tranen uit. 'k Schold op mijn makkers;
Maar ach, er was nu niets meer te verhelpen.
De rundren waren dood en, zie, de goden
Zonden ons reeds hun wonderbare tekens.
De huiden wandelden over de grond
En 't vlees, of het gebraden was of rauw,
Hief luidkeels een geloei aan rond het spit;
't Was of de runderen, nog levend, loeiden.
Zes dagen banketteerden daar mijn makkers,
Helios' mooiste runderen verslindend.
De zevende dag zendt Zeus dan een gunstige wind. Haastig verlaten Odysseus en zijn makkers Sicilië. Allen, behalve Odysseus, gaan hun dood tegemoet en de Odyssee wordt van nu af een boek dat de lotgevallen van een enkele man, een ongelukkige schipbreukeling, behandelt. Zeus zorgt ervoor dat een donkere wolk zich samenpakt boven de mast, het stuk zee onder de wolk wordt inktblauw en een huilende westerstorm stort zich op het schip. Het lot van het schip en de bemanning is bezegeld.
Een stormwind brak de touwen van de mast
En heel het want vloog in het ruim omlaag;
| |
| |
De mast viel neder op de achterplecht
En velde daar de stuurman met één slag:
Zijn schedel werd verbrijzeld door het hout.
Terzelfder tijd deed Zeus zijn donder dreunen
En slingerde zijn bliksem naar mijn schip:
Hij trof het en het hing vol zwaveldamp.
Mijn mannen dreven rondom op de golven:
Het leken kraaien rond mijn zwarte schip.
De god ontnam hun de behouden thuiskomst.
De enige overlevende is Odysseus. Hij weet twee wrakstukken - de kielbalk en de mast - met een riem van leer bijeen te binden. Daarop gaat hij zitten en laat zich meesleuren door de wind. Deze draait en blaast hem terug in de richting waaruit hij gekomen is. Naar de Straat van Messina, die wij bezig zijn over te steken. Naar Charybdis die daar zo rustig en blauw te sluimeren ligt. Maar die in de science-fictionwereld van dertig eeuwen geleden de luisteraar - want de lezer van vandaag was toen nog een luisteraar - deed huiveren.
Heel de nacht werd ik voortgesleurd op zee;
Bij zonsopgang bevond ik mij weer tussen
Scylla en de afschuwlijke Charybdis.
Juist slurpte zij de zoute zee naarbinnen.
Maar 'k werd omhooggeheven op een golf
En hees mij juist nog in de vijgeboom;
Daar hing ik als een vleermuis aan zijn stam;
Ik kon niet naar omhoog of naar omlaag,
Want 'k vond geen steun aan wortels of aan takken:
Te laag waren de wortels en de takken
Te hoog, hun schaduw werpend op Charybdis.
| |
| |
Toch hield ik mij hardnekkig vastgeklemd
En wachtte tot de kielbalk en de mast
Weer door Charybdis werden uitgebraakt.
Eindelijk spoog Charybdis beide uit.
Ik liet mijn armen en mijn benen los
En viel omlaag. Ik plofte naast de balk
En klom erop en 'k roeide met mijn handen.
De vader van de goden en de mensen,
Liet mij ontsnappen aan het oog van Scylla,
Anders was ik niet aan de dood ontkomen.
Odysseus is aan de dood ontkomen. Hier, in de Straat van Messina, waar vandaag een kalme bries regeert. Ik hang over de reling en in de verbeelding zie ik hem aan komen drijven op zijn wrakhout, een ruiter te paard. Negen dagen zal hij op de zee moeten rondzwalken, alvorens hij landt op Ogygia, het eiland van Kalypso, de godin met de schone lokken. Zij zal hem jarenlang vasthouden tot Zeus zelf en de onsterfelijke goden ingrijpen en de held verlossen van de liefde van de schone godin.
De gebruinde Italiaan, die naast mij over de reling hangt, begint een gesprek over de Straat. Hij wijst naar de blauwe wateren van de Straat, daar waar deze slechts drie kilometer breed is.
‘Si Signore, daar komt straks de brug. De brug die Sicilië met het vasteland van Italië verbinden zal. Die Sicilië uit zijn isolement van eiland bevrijden zal. Die het van karakter zal doen veranderen. Si Signore. Of er komt een tunnel. Daar denkt men reeds een halve eeuw over. Die zal dan 150 meter onder de zeespiegel moeten liggen, De moeilijk- | |
| |
heid is: de treinen, die nu met de veerpont gaan, moeten dan door de tunnel. En een trein bereikt zomaar niet een diepte van 150 meter. Daarvoor heeft hij een aanloop van 25 tot 30 kilometer nodig.
Met een brug is dat anders. Een brug zou vijftig meter hoog moeten zijn. Dan kunnen de grootste zeekastelen ongehinderd passeren. En een trein vraagt dan maar een derde van de kostbare aanloop die hij nodig heeft voor de tunnel. Si Signore.
Natuurlijk hebben de militairen liever een tunnel dan een brug. Een brug is zo vernietigd, vanuit de lucht. Een tunnel is veiliger.
Of een Istmus, twee pieren in zee, verbonden door een brug. Dan kan het scheepsverkeer passeren en het verkeer te land. De moeilijkheid is: zij kunnen de brug niet tegelijkertijd passeren. Passeren de schepen dan moet de brug omhoog en stagneert het verkeer te land. U ziet hoe ingewikkeld de zaak is, Signore. Alle drie de oplossingen zijn mogelijk. De vraag is: welke is de beste? Over enkele dagen gaat er een drijvende boor de Straat in om monsters van de bodem te nemen. Tot vijfhonderd meter diepte. ‘Daar’, zegt hij, en hij wijst een blauwe kalme waterplek aan in de Straat.
‘Bij Charybdis’, zeg ik.
‘Aha, dat weet u dus. Charybdis. Ja, bij Charybdis. Ik ben zeer geïnteresseerd in het project,’ zegt mijn medereiziger. ‘Ik ben architect.’
‘De tijd verandert het wereldbeeld toch wel grondig,’ zeg ik. ‘Welk een geweldige overgang eigenlijk van monster tot civilisatie. Binnen enkele jaren loopt er waarschijnlijk een brug tussen de oevers, die eens door de monsters
| |
| |
Scylla en Charybdis werden beheerst. De Homerische gevaren hebben zich verplaatst naar het heelal. Wie schrijft straks de Odyssee van de onbekende ruimte, wie bevolkt het heelal met een nieuwe Scylla en Charybdis, een Circe, een Polyphemos, een Aeolus.’
‘U bent wel een romantisch man, Signore’, zegt mijn Siciliaanse medereiziger lachend. ‘U ziet de wereld van Homeros verplaatst naar het heelal. De wereld van gevaar en dreiging en van het onbekende. Ik ben maar een nuchter man. Een architect. Ik zie het gevaar dichterbij. Voor mij schuilt het niet zozeer in de onbekende ruimte van het heelal dan wel in de kleinste ruimte, die men vindt in het heelal. Het atoom.’
‘Misschien hebben wij beiden gelijk, dottore,’ zeg ik. ‘Misschien wordt de mens van beide kanten evenzeer bedreigd. Door het heelal. En door het atoom. Door het grootste. En door het kleinste. Het vereist heel wat zelfbeheersing van de mens om behouden russen deze twee gevaarlijke klippen door te varen.’
‘Wij Italianen hebben daarvoor een merkwaardige uitdrukking,’ zegt mijn reisgezel. ‘Essere fra Scilla e Cariddi. Tussen Scylla en Charybdis zitten.’
‘Dottore’, zeg ik, ‘dat is dan ook wel precies wat wij op dit ogenblik doen. Wij Nederlanders zouden in zo'n geval zeggen: Tussen de hamer en het aambeeld zitten. Mag ik u iets aanbieden boven in de bar, dottore. Op de goede afloop.’
|
|