| |
| |
| |
12 Tussen Scylla en Charybdis
Sicilië, Serenissima, is voor mij een van de grote verrassingen geworden in dit leven. Een maand geleden kende ik het eiland van de god Helios nog niet. Noem ik Italië gaarne mijn tweede vaderland, van Sicilië zag ik nooit meer dan de kust, wanneer ik door de Straat van Messina naar Griekenland of naar Egypte voer.
En misschien zou ik Helios' eiland wel nimmer bezocht hebben, had Odysseus mij hiertoe niet gedwongen. Want nu ik hem op de voet volg, door uw gezegende land, kan ik Sicilië niet onbezocht laten. Aan weerszijden van de Straat van Messina immers liggen sinds onheuglijke tijden de Homerische monsters Scylla en Charybdis. Wil men Aeolus een bezoek brengen dan moet men de stad Messina aandoen, om vandaar een boot te nemen naar de Aeolische eilanden. En Sicilië zelf is een slotte het land waar de god Helios zijn runderen weiden liet.
Ik boekte dus een maand geleden in Napels passage op de boot naar Palermo. Wie zich, onder de verse indruk van zijn verblijf te Napels, een voorstelling van Sicilië maakt, die maakt zich naar alle waarschijnlijkheid een foutieve voorstelling.
De Napolitanen zijn luidruchtig en als men hun een hand gegeven heeft doet men er goed aan zijn vingers na te
| |
| |
tellen. Als de Napolitanen reeds zo luidruchtig zijn, zo denkt de ontdekkingsreiziger, hoe luidruchtig zullen de Sicilianen dan niet zijn. En hoe staat het met de eerlijkheid in een land, welks bandieten jarenlang in het wereldnieuws wisten door te dringen tot op de frontpagina? Kortom, men stelt zich de Siciliaan gemakkelijk voor als onbetrouwbaar, luidruchtig, en oppervlakkig.
Hoe groot was daarom mijn verbazing toen ik bemerkte dat hij niet één van deze eigenschappen bleek te bezitten. Hij bleek niet onbetrouwbaar maar zeer betrouwbaar. Niet luidruchtig, maar bijna verstild. Niet oppervlakkig, maar veeleer wijsgerig.
Wij noorderlingen menen dat de bewoners van deze aarde meer naar buiten gekeerd leven naarmate zij zuidelijker wonen. Ons eigen land bewijst het. Een Limburger leeft meer naar buiten gekeerd dan een Fries, zegt men.
Deze eenvoudige stelling bevat in zijn algemeenheid zeker veel waarheid. Maar past men hem consequent volgens de breedtegraad toe dan komt men voor vreemde verrassingen te staan. Het is beslist niet waar dat de Italiaan meer naar buiten gekeerd leeft naarmate hij zuidelijker woont.
Deze stelling mag opgaan tot Napels, ten zuiden van Napels bezit zij niet de minste geldigheid meer. En in Sicilië doet men er beter aan naar een geheel nieuwe stelling te zoeken.
Het was Ferragosto, toen ik met de boot in Sicilië aankwam - heel Italië heeft dan drie dagen vakantie wegens de augustushitte; wie deze drie dagen overleeft is van ijzer, heet het.
Wat mij alras opviel, in de stad Palermo, was de ongewone
| |
| |
rust. Een rust, ongekend in een Italiaanse stad op het vasteland. Men converseerde, doch maakte daarbij niet een tiende van de bewegingen die een Napolitaan of Romein maakt wanneer hij converseert. Wat mij echter het meest opviel was het grote aantal eenlingen. Overal door de stad verspreid zag men mensen die solitair voor zich uit staarden of met een melancholieke uitdrukking op het gezicht naar de passanten keken. Vaak zagen deze enkelingen in het geheel niets, zij droomden. Mijn indruk was dat de Sicilianen de meest dromerige bewoners van Italië zijn.
Zij zijn gastvrij, voorkomend, behulpzaam en doen, in zekere zin, eerder denken aan Spanjaarden of Grieken dan aan Italianen. Zij zijn zo dromerig, verstrooid en afwezig, dat zij zich vaak (en in hun nadeel) vergissen bij het tellen - dit doet men merkwaardigerwijze op alle eilanden, ook op de Spaanse en Griekse. Gij bestelt iets en zij vergeten het eenvoudig te brengen.
Eén ding echter heb ik een Siciliaan, in de dagen dat ik Sicilië bezocht, nimmer zien vergeten. Een eenmaal gedane belofte. Heeft hij u iets beloofd, dan houdt hij die belofte, ook al zijt gij deze reeds lang vergeten. Dat is bijna iets sensationeels in Italië, waar men de reiziger graag het onmogelijke belooft, niet zozeer uit boosaardigheid, dan wel uit overdreven hoffelijkheid. Eerste indrukken zijn altijd de beste en ik hoop niet dat de Olympiërs mijn ogen met zoete slaap bezwaard hebben, nu ik als Odysseus het eiland in ben getrokken. Maar soms lijkt het er meer op dat ik droom dan dat ik waak.
Eerst vertrok ik van Palermo naar Agrigento met de trein,
| |
| |
dwars door Sicilië. Nog een half uur rijdt men langs zee, dan gaat de trein het binnenland in. Een land dat wel lijkt gehouwen uit rood koper. Gras en kruiden zijn, door de zon verdord, Van Gogh-geel van kleur geworden. Distels en planten zijn door de droogte verhard tot kandelabers en grillig smeedwerk. Op de rode berghellingen groeit of bloeit nagenoeg niets. Een eenzame boer rijdt op een muilezel over het terracotta van de gebakken aarde.
En telkens weer runderen. Grote mahoniehoutkleurige runderen, prachtig rood, vlamrood. Dezelfde heilige runderen, die om hun vlamrode kleur de zonnegod Helios waren toegewijd. Zij staan in de rode vlakten aan de rivierbrede beddingen vol blauw-grijze kiezelstenen met nauwelijks een sliertje water of in het geheel geen water.
Dit zijn dus de runderen van Helios ‘met de brede voorhoofden’ - zoals Homeros zegt - en de ‘horens als een lier’. Prachtige horens zoals Hathor ze draagt, de zonnegod van Egypte.
Breedgeschouderd zijn deze runderen en gekroond met horens, precies zoals zij zijn afgebeeld en gedreven in het Minoïsche vaatwerk en smeedwerk uit Kreta en Mykene. In Agrigento staan de tempels en liggen de tempelresten, schoon en evenwichtig onder een strakblauwe hemel. Eens was Sicilië een tweede Griekenland, Groot-Griekenland geheten. Het werd gekoloniseerd door de Grieken, nadat Odysseus en zijn mannen hen zoekend waren voorgegaan. Zij hadden Sicilië verkend en de vaarroutes ontsloten.
Als de trein weer door het binnenland terugglijdt naar Palermo vak de avond. Een grote kudde schapen wordt naar een drinkplaats geleid door naakte en halfnaakte kin- | |
| |
deren. Het zijn schapen en rammen zoals zij staan op de muur van het huis van de priester Amandus, in Pompeji, waar Polyfemos is afgebeeld voor zijn grot te midden van zijn kudde. Schapen in witte haren mantels die tot op de grond slepen. De oudste kinderen leiden de kudde ernstig. De jongeren hangen speels op de schapen.
Een kleine naakte jongen, het lopen moe, heeft zich met zijn knuistjes aan de flarden wol van de belhamel vastgeklampt en laat zich hangende dragen. Precies als Odysseus, de listigaard, die dank zij dit bedenksel met zijn mannen aan de dood in Polyfemos' grot ontsnapte:
Ten slotte leek mij dit het beste plan.
Er waren vele rammen in de grot,
Prachtige beesten met een paarse vacht.
Ik bond ze aan elkander, drie bij drie;
Als touw gebruikte ik de taaie twijgen,
Waarop hij sliep: dat monster, de Cycloop.
De ram in 't midden kreeg een man te dragen;
De beide andren dienden hem tot dekking.
Iedere man had dus drie rammen nodig.
Maar ik nam er slechts een, de allergrootste.
Hem greep ik in zijn flanken. 'k Liet mij hangen,
Gekromd onder zijn buik vol ruige wol,
Klemvast mijn handen in zijn dikke vacht.
Van Palermo wilde ik mij naar Messina en de Straat van Messina begeven, waar Scylla en Charybdis eenmaal op de loer lagen. Charybdis voor de kust van Messina. Scylla aan de overzijde, aan de kust van Italië, bij de teen van de laars. Ik was besloten eerst de vraatzuchtige Scylla te bezoeken. Om haar te bereiken zou ik echter de Straat van
| |
| |
Messina weer moeten oversteken en het vasteland van Italië betreden.
Op deze vroege augustusmorgen is het dan zover, Serenissima. De rapido uit Palermo rolt het havenemplacement van Messina binnen, stopt, zet zich weer in beweging en wordt dan op een geweldige veerboot gereden. Want de trein steekt per schip de Straat van Messina over. Deze zeestraat is waarschijnlijk een der mooiste zeestraten ter wereld. De Straat is aan de noordelijke ingang anderhalve mijl breed, verderop bereikt zij een breedte van acht mijl. Op deze zeestraat waagt Odysseus zich, op weg naar Ithaka, nadat hij behouden langs de eilanden der Sirenen is gevaren. Welke gevaren hem in deze zeestraat wachten weet hij. Circe heeft hem uitvoerig voorgelicht. Aan de ingang van de Straat liggen de twee, ons overbekende, monsters op de loer.
Hier loopt de zeeweg door tussen twee rotsen;
De ene rots steekt scherp zijn punt ten hemel.
Steeds hangt een blauwe nevel rond zijn top;
Nooit trekt die op, in zomer noch in herfst;
Nooit steekt de berg zijn top in het azuur.
Geen sterveling kan deze rots bestijgen,
Noch kan zich traande houden op de top,
Al had hij twintig handen, twintig voeten.
De rots is veel te glad en gepolijst.
Zie halverwege daar een schemer grot
Naar 't westen en het schimmenrijk gekeerd;
Daar moet je langs, Odysseus, met je schip.
Geen boogschutter, boe sterk ook, zou van 't schip
| |
| |
Die grot kunnen bereiken met zijn pijl.
Scylla troont er, de vreselijke blafster;
Zij blaft niet harder dan een hondewelp,
Maar zij is zulk een afschrikwekkend monster,
Dat zelfs een god haar liever niet ontmoet.
Haar poten - 't zijn er twaalf - zijn niets dan stompen;
Maar zij bezit zes vreselijke halzen,
Aan elke hals een vreselijke kop,
In iedere kop drie dichte rijen tanden
Over elkaar, vol schaduwen des doods.
Zij ligt tot aan haar middel in die grot
En steekt haar koppen uit dit hol naar buiten;
De klip afzoekend vist zij naar dolfijnen,
Naar zeehonden en naar nog groter monsters,
Zoals de zee er bij ontelbre voedt.
Nog nooit heeft zich een mens erop beroemd
Haar heelhuids met zijn schip omzeild te hebben.
Met elke kop grijpt Scylla steeds een man
En grist hem van het blauwgeboegde schip.
De rapido Palermo-Roma staat intussen op de pont. Ook de rapido uit Syracuse staat er. En een lange goederentrein. Reeds is het witte zeekasteel gaan drijven vol treinen, vrachtwagens, passagierswagens.
Langzaam drijft het de haven van Messina uit. Wij glijden langs de grote stenen Madonna, die de stad Messina in het algemeen en ieder van zijn bewoners in het bijzonder aan haar hart drukt. Want die van Messina hebben een buitengewoon wit voetje bij de Madonna. Deze zond hun nog tijdens haar leven - in het jaar 42 Onzes Heren - een eigenhandig geschreven brief met een haarlok er bij inge- | |
| |
sloten. De brief is, helaas, enige jaren geleden verbrand. De haarlok is er nog. Hij is voor de Messinezen de kostbaarste haarlok op aarde. Op 15 Augustus wordt hij in processie door de stad gedragen.
Steeds verder wijkt Messina achteruit, een nieuwe verse stad, vol koepels en witte huizen, herbouwd na de ondergang van het jaar 1908. Nagenoeg de helft van de bevolking - 80.000 personen - verloor toen het leven bij de aardbeving, die lange tijd, met de aardbeving van San Francisco, als de ergste in de menselijke historie gold. Inmiddels werd Agadir verwoest en vond de verschrikkelijke aardbeving in Chili plaats...
Wanneer de veerboot de Straat van Messina oversteekt, blijft geen Italiaan in de treinen zitten. Ieder klimt naar de dekken van de boot. Want de Straat van Messina geldt als een van de schoonheden in Italië. Welke kunstkenner heeft toch geconstateerd dat Breughel Ikarus op zijn vermaarde schilderij laat neerstorten in de Straat van Messina? Boven op de dekken zijn bars. Er is een heel restaurant. De overtocht duurt een half uur, maar het schip is uitgerust als voor een wereldreis. In zulke dingen zijn de Italianen groots. Ik wandel, op verkenning, over het dek. Op de sloependekken hangen zes geweldige reddingsboten. Tot mijn verbazing dragen zij de Italiaanse naam voor Scylla: Scilla. Het moederschip, waarmee wij varen, heet dus Scilla. Op de rug van de veerboot Scilla ben ik op weg naar het vissersdorp Scilla. Op mijn treinkaartje staat Palermo-Scilla. Onze drijvende Scilla koerst nu in westelijke richting door de Straat, dat is in de richting van de werkelijke Scylla en Charybdis.
| |
| |
Maar de rots Scylla is vanaf de boot nog niet zichtbaar. Hij gaat schuil achter de bergketen aan de Italiaanse zijde van de Straat. Wel zichtbaar is Charybdis. Zij moet volgens de zeekaart ongeveer liggen aan de uiterste punt van de Straat, aan Siciliaanse zijde.
De zee is echter zo blauw en zo rustig dat de legendarische draaikolk niet het minste levensteken geeft. De golven dansen speels voorbij, de sirocco zet met onzichtbare ganzeveder kalm zijn handtekening in de baai, een windveer, lichtblauw op donkerblauw. Want er waait een matige maar drukkende sirocco vandaag. De veerboot slaat nu linksaf en koerst, met stampende motoren, naar Villa San Giovanni, op de Italiaanse kust.
Van Villa San Giovanni naar Scylla is slechts een half uur rijden met de stoptrein. Het dorp - dat precies op de neus van de Italiaanse laars ligt - heet nog altijd Scilla (hetgeen men uitspreekt als Sjiela). De antieken namen onomstotelijk aan dat Scylla en Charybdis aan de ingang van de Straat van Messina gelegen waren. Wii Odysseus de Straat passeren dan moet hij tussen beide gevaarlijke klippen door, de een bijna even gevaarlijk als de ander. Scylla zal hem minstens zes man kosten. Maar komt hij te dicht bij Charybdis dan kost dit misschien het leven aan de gehele bemanning. Waarschuwend zegt Circe dan ook:
De andere klip, Odysseus, is veel lager;
Je zou hem kunnen raken met een pijl.
Hij draagt een vijgenboom met volle kruin;
Daaronder ligt de goddelijke Charybdis
En slorpt het donkre water van de zee.
| |
| |
Driemaal des daags braakt zij het water uit
En driemaal daags - o schrik - slurpt zij het binnen.
Poseidon zelf zou je niet kunnen redden;
Stuur liever op de rots van Scylla aan
En roei er dan, zo snel je kunt, voorbij.
Beter zes man beweend en 't schip gered,
Dan dat het schip met man en muis vergaat.
De rapido naar Rome rijdt van de veerpont. Ik stap als enige uit in de teen van Italië. Van Villa San Giovanni naar Scilla is misschien tien kilometer. Er staat een stoptrein gereed en even later tijd ik langs deze zijde van de blauwe Straat. Het landschap is hetzelfde als aan de Siciliaanse kust. Sinaasappelgaarden, citroengaarden, tomaten, bananebomen, palmbomen, perziken, amandelen. De wielen knarsen. En dan stopt de trein reeds. Voor het dorpse station wacht een autobus. Scilla, staat geschreven op zijn oudijzeren voorhoofd. Ik stap er in, men weet in Italië nooit hoever het dorp van het station gelegen is. Spoedig echter is de autobus in Scilla. Maar Scilla blijkt te bestaan uit twee dorpen. Een benedendorp en een bovendorp. Scilla Scalo. En Scilla Superiore.
Scilla Scalo is een vissersdorp. De boten liggen er tussen de huizen. Even later heeft de autobus de rots in zee bereikt die het benedendorp in tweeën splitst. Het is de rots Scylla. Het is een eenzame, losliggende rots, de autobus draait er in een boog achterlangs en beklimt dan de uitloper van het gebergte, aan welks voet Scilla Superiore gelegen is. Wij zijn nu ter hoogte van de top van kaap Scilla, en kijken even later neer op die top. Hij wordt bekroond door een oud kasteel.
| |
| |
De autobus blijft klimmen. Het bovendorp ligt een eindweegs boven de rots Scylla. Wij sukkelen door de lange dorpsstraat. Achter in het bovendorp is de eindhalte van de bus.
‘Hier is een goed eethuis,’ zegt de buschauffeur. Blijkbaar staat de eetlust mij op het gezicht geschreven.
Wij volgen de wijsvinger van de chauffeur.
Het eethuis is het laatste huis van het dorp. Het is inderdaad het beste de tocht straks voort te zetten met een geplaveide maag...
|
|