| |
| |
| |
10 Dagboek van Paestum II
Wij rijden Paestum uit. Naar de mond van de Sele. Het land is hier vruchtbaar, vol klavervelden en nieuwe boerderijen. Signora Zancani wijst naar de bergen, waar een klein heiligdom zich flauw zichtbaar verheft op een uitloper van de Soprano. Daar in een kapel zetelt de Madonna van de Granaatappel, trouwe opvolgster in rechte lijn van Hera met de granaatappel.
Het is een warme dag. Water hebben wij niet meegenomen. De beide vrouwelijke archeologen drinken niet tijdens de opgravingen. Noch in de voormiddag. Noch in de namiddag.
Rond de boerderijen ziet men soms een Friese koe scharrelen, de stekende zon vervloekend. Vaak is zij een dochter van een Friese koe hier en dus reeds Italiaanse van geboorte. Maar niet altijd.
Wij praten over de archeologie en de vrouw in de archeologie. Een archeologe moet vrouwelijke intuïtie aan mannelijk mathematisch inzicht weten te paren, zegt de freule. Wij zijn een soort Kentauren, zegt zij.
Wat daar echter op de weg nadert is geen Kentaur. Het is een antiek drama. Voor een zwaarbeladen kar gespannen nadert ons met gebogen kop een Friese koe.
Ik zie haar vaak zo, zegt Signorina geëmotioneerd. Eens
| |
| |
zag ik een Friese koe in Calabrië, grazend - of liever gezegd: pogende te grazen - op een rots, die in brand leek te staan: nergens was een sprietje gras te bekennen in de omtrek. Maar een Friese koe als een os voor de wagen gespannen, is het niet verschrikkelijk?
Ja, het is verschrikkelijk.
Frisia non cantat, zegt Tacitus.
Maar ik vermoed dat deze Friezin zelfs niet meer loeit. Dit is erger dan Ovidius verbannen naar de Zwarte Zee, zeg ik. Ik zou het gezicht van de Friese boer willen zien die dit zag.
De wagen rijdt een erf op. Vol trots wijst Signora Zancani de boerderij, die de archeologe toegewezen is en die aan de rand van het opgravingsgebied ligt. Wij betreden de grote, moderne stal. Niemand heeft mij voorbereid. Verbaasd zie ik de nieuwgevonden metopen van de grote en de kleine Heratempel. Zij staan geweldig in de hal der koeien. Signora wil niet dat ik ze bekijk vooraleer de gordijnen voor de stal zijn neergelaten. Die temperen het licht en doen de reliëfs op hun voordeligst uitkomen. Drie metopen heeft zij, samen met freule Stoop, uit het fundament van een onbekend gebouw gehaald, drie metopen die in schoonheid niet onderdoen voor de mooiste metopen die door haar hier in het verleden gevonden zijn. Op mijn hurken bewonder ik de prachtige metope waarop Herakles de gigant Alkyoneus overweldigt. De voorstelling is van geweldige en toch volmaakt beheerste kracht.
Daarnaast staat een metope die Ajax voorstelt, zelfmoord plegend, nadat hij ontdekt heeft dat hij in een vlaag van waanzin een kudde schapen voor Trojanen aanzag. Men
| |
| |
ziet op het reliëf hoe hij zijn zwaard met de punt naarboven in een zandheuveltje heeft gezet en hoe hij bezig is zichzelf met ronde rug voorover in het lemmet te storten. Prachtige volkse metopen, een bijbel der armen, vertellend als de Romaanse kapitelen, die voor het eenvoudige middeleeuwse volk zo treffend de episoden van 't nieuwe en oude Testament in steen onder woorden brachten - vooral dat randgebied van David en Goliath, het offer van Isaak, de uitdrijving van de duivel.
Een vakman is bezig de metope in te spuiten, opdat hij zolang mogelijk in de tijd geconserveerd mag blijven, hij kwam bij de Signora als jongen, die niets wist en nu is hij - in dit vak - onvervangbaar. Want deze metopen vragen om een geheel eigen behandeling, die de man door de jaren gevonden heeft en steeds geperfectioneerd, zodat hij de fragmenten en brokstukken weer tot het oorspronkelijk blok steen samenvoegt.
Nu neemt de freule de rondleiding over. Want de derde metope is geheel haar werk, zij heeft hem van de wisse ondergang gered, nadat Signora Zancani hem reeds had opgegeven. Met eindeloos geduld reinigde zij zijn oppervlak, waarop de sculptuur door het eeuwenlange verblijf in de moerassige kleigrond zo verweerd was geraakt dat de fragmenten van zandsteen zich afrondden, hun vorm verliezend.
In het begin scheen de voorstelling op de metope geen enkele zin te hebben, in de rechterbovenhoek kwam een vormloze klomp aan het licht, wie schetst echter de verbazing van de opgravers toen deze klomp, bij verdere reiniging, de steenklomp bleek te zijn die Sisyfos tevergeefs naar de top van de berg tracht te rollen. De bekla- | |
| |
genswaardige figuur rolt op het reliëf met beide handen de steen naar de top van de berg, (het is of hij met wantjes een sneeuwbal voortrolt, zegt Signorina Stoop) terwijl achter hem een demon op het laatste ogenblik ingrijpt en het werk ongedaan maakt. Vooral het boosaardige figuurtje van deze demon is een noviteit, het is een stuk Romaanse kunst bijna 1600 jaar avant la lettre.
Het duiveltje zou de verontwaardiging van Bernardus van Clairvaux hebben kunnen opwekken toen deze een geschrift schreef tegen de duivelarijen en de fantasterijen op de Romaanse kapitelen - de Romaans aandoende duivel heeft vleugels, het karkas van een uitgehongerde hond en een griffioenspoot, die hij achter in de knieholte van Sisyfos heeft geplaatst, om zich schrap te zetten terwijl hij de Titaan bij de schouders achterover trekt. Het is een prachtige uitbeelding van de passage in Homeros, waar deze beschrijft hoe Odysseus in de onderwereld Sisyfos ziet:
Ik zag ook Sisyfos in zijn ellende,
Met beide armen om een reuzesteen;
Die wilde bij, op handen en op voeten,
Naar boven duwen, naar de top der berg.
Maar nauwelijks was hij de top genaderd
Of het gewicht werd plotseling te zwaar:
Het schaamteloze blok rolde terug.
En hij begon de steen opnieuw te duwen,
Zijn leden een en al gespannen spieren;
Zijn lichaam leek wel een rivier van zweet,
En rond zijn schedel hing een ware stofwolk.
De metopen zijn het enige wat van de Heratempels over is. De tempels zelf zijn verdwenen. Men kan nog de
| |
| |
middeleeuwse kalkoven zien, achter de grote Heratempel, die de tempels verbrandde tot kalk. Geluk bij een ongeluk: de metopen waren van zandsteen en gingen dus niet in de kalkoven. Men liet ze slingeren in het open veld of gebruikte ze als materiaal in nieuwe bouwconstructies, waar zij later werden teruggevonden.
Ik zit op een brokstukje muur en kijk naar de opgravers die elke scherf omkeren als was het een goudstuk. Niets wordt weggeworpen wat ook maar op enigerlei wijze de aanwezigheid van de mens verraadt.
Wat is de buit van zo'n middag graven? Enkele scherven, een stukje roestig ijzer, een bot. De leek leest niets in deze afval der eeuwen. Voor de archeoloog echter zijn deze nietigheden bladzijden van een boeiend boek, dat hij moet trachten te ontcijferen. Signora Zancani vertelt lachend het verhaal van de man die de opgravingen bezocht en die alles wist van dierenbotten - van mensenbeenderen daarentegen wist hij weinig of niets. Nobis heette hij, een geleerde uit Kiel. Hij boog zich over de botten en beenderen, die op het terrein van de opgravingen verzameld lagen en die afkomstig waren van de dieren, die eens in de boetroi, de offerputten, aan de godin geofferd waren. Herr Nobis zag een bot dat hij volstrekt niet kon thuisbrengen en omdat hij het niet thuis kon brengen vermoedde hij dat het van een mens was. Om zekerheid te hebben vroeg hij of hij het mee mocht hebben naar Kiel om het daar in zijn laboratorium te onderzoeken.
Een maand later arriveerde er een brief in Paestum geadresseerd aan Signora Zancani. Het bot was het bot van een schaap, het dier had zijn poot gebroken, de boer had
| |
| |
de poot gezet, maar de poot was slecht geheeld. Vandaar de raadselachtige vorm van het bot.
Signora Zancani heeft toen luid gelachen. Want zij zag ineens duidelijk voor ogen wat er vijfentwintig eeuwen geleden in Hera's pelgrimsoord gebeurd was. Een boer offerde toen de godin - om het op een koopje te doen - een kreupel schaap. La pecora zoppa, het kreupele schaap, lacht de Signora. Het lijkt waarachtig wel een comedie van Plautus, waarvan de tekst verloren ging op een misvormd bot na.
Maar er werd in Hera's heiligdom niet alleen het bot van een kreupel schaap aangetroffen. Er zijn hier, in dit pelgrimsoord, ontelbare dieren geslacht, het ganse tempelgebied moet bezaaid geweest zijn met de botten der dieren, de beide archeologen vinden hen op de zonderlingste plaatsen.
De pelgrims uit Groot Griekenland kwamen hier naar Hera, zoals de bewoners van Zuid Italië vandaag een pelgrimstocht naar de Madonna van Pompeji maken. In Pompeji offert men de Madonna een kaars of een zilveren hart, men koopt een gewijde medaille, een afbeelding van de Madonna, of de Madonna in een glazen bol, waarin het sneeuwen gaat als men hem schudt. Hier offerde men de godin een votiefbeeldje, van terracotta, een vaas of een sleutel. En slachtte, haar ter ere, een schaap of een rund. Dit moet schoon en indrukwekkend geweest zijn, het volk in chiton en peplos, het offerdier door de knieën gaande, na rituele besprenkeling, als op een Griekse vaas of in de verzen van Homeros.
Het offer had een tweezijdig doel: men vereerde de godheid
| |
| |
en men bereidde zichzelf een feestmaal, dat men at in de open lucht of in de hal van de pelgrims. Ook in het Italiaanse pelgrimsoord volgt vandaag op de verering van de Madonna een groot feestmaal - wie ooit in de pelgrimshal van Pompeji tegenover de Basiliek naar binnen keek on daar de Italiaanse boeren en boerinnen zitten zag achter hun manden met eren en hun wijnkruiken weet dat Breughel ten Zuiden van Napels nog leeft. Ook aan de mond van de Sele wisten de pelgrims het nuttige met het aangename te verenigen.
Eerst werd het offerdier geofferd zoals Homeros zo dikwijls beschrijft maar zelden zo feestelijk als in het derde boek van de Odyssee, waar koning Nestor, de oude wagenmenner, een rund offert aan Pallas Athene, terwij Telemachos, de zoon van Odysseus, bij hem te gast is.
Nestor de wagenmenner nam het woord.
Geliefde zoons, sprak hij, ga aan de slag;
Laat ons nu eerst Athene gunstig stemmen;
Een van u moet gaan zorgen voor een rund.
Dat hij het aanstonds van de weide haalt.
En dat een ander van het zwarte schip
De manschap hale van Telemachos;
Slechts twee man blijve achter op de boot.
Een derde brengt een boodschap aan Laestes,
De goudsmid, dat hij hier in huis verwacht wordt.
Hij zegt de goudsmid aan dat hij moet komen
Naar het paleis om er de runderborens
Met een beslag van goud te overdekken.
De rest van u blijft hier bij mij in huis.
Zegt de slavinnen aan dat zij een feestmaal
| |
| |
Bereiden moeten, dat zij stoelen brengen
En hout voor het altaar en helder water.
Na deze woorden repte zich eenieder;
Het rund werd uit de weide aangevoerd;
't Volk van Telemachos kwam van het schip,
En ook de goudsmid kwam met zijn gereedschap,
Het aambeeld en de hamer en de tangen,
- de instrumenten van zijn meesterschap -
Waarmee hij 't goud gewoon was te bewerken.
Athene zelf was hierbij tegenwoordig.
Nestor, de wagenmenner, gaf het goud;
De smid bewerkte het tot een dun vlies
En deed dit rond de horens van het rund,
Opdat de schoonheid van de gouden tooi
De ogen der godin behagen zoude.
Stratios, door Echefron bijgestaan,
Leidde het rund nu voorwaarts bij de horens.
Aretos trad naar buiten uit het huis,
Een bekken met wijwater in zijn linker,
Een mandje gerstenkorrels in zijn rechter;
De dapp're Thrasymedes stond al klaar,
De scherpe bijl omklemmend om het rund
Straks neer te slaan en Perseus hield de schaal,
Waarin het bloed moest opgevangen worden.
De oude Nestor deed de eredienst,
Wijwater sprenklend op de kop van 't rund
En het daarop met offergerst bestrooiend;
Vurig bad hij tot de godin Athene;
Hij sneed een haarlok weg tussen de horens
Van 't rund en wierp de lok daarop in 't vuur;
Daarop gingen de anderen in gebed.
| |
| |
En offerden daarbij de gerstenkorrels.
Toen deed de zoon van Nestor Thrasymedes,
De onverschrokkene, een stap naar voren,
Sloeg toe, de bijl ging door de pezen van
De rundernek, het dier ging door de knieën.
Luid klonken nu de kreten van de dochters
Van Nestor, van de vrouwen van zijn zoons
En van zijn eigen vrouw Eurydice,
De koningin, Klymenos' oudste dochter.
De mannen tilden nu de kop van 't rund
Op van de aarde met de brede wegen.
Peisistratos keelde hem met het mes
En toen het donker bloed was weggegutst
En 't leven aan 't gebeente was ontvloden,
Sneed men 't karkas onmiddellijk aan stukken.
Men haalde er de schenkelstukken uit,
- Volgens het ritueel zoals het hoort -
Hen met een dubbele laag vet bedekkend
En daarop lei men weer een laag rauw vlees.
Hierop verbrandde nu de oude koning
Die offerstukken op een brandend houtvuur,
Het vuur besprenkelend met rode wijn.
De jongemannen stonden er omheen
En hielpen hem met vijftandtge vorken.
Tot zover geldt de beschrijving het rituele offer aan Pallas Athene. Maar nu gaat de Griek het aangename met het nuttige verenigen. Hij gaat deelnemen aan het offer - en dit is een even Breugheliaanse aangelegenheid als het pelgrimsmaal in Pompeji, ter ere van de Madonna.
| |
| |
Toen nu de schenkels waren opgebrand
En men van 't binnenste ervan geproefd had,
Sneed men de rest van 't vlees aan kleine stukjes
En stak die aan de punten van de spitten
En hield die boven 't vuur tos alles gaar was.
Intussen deed de schone Polykaste,
Jongste prinses, Telemachos in bad;
Zij wies hem en zij zalfde hem met olie
Van de olijf, deed hem een chiton aan,
Die zij zorgvuldig plaatste rond zijn schouders
Zodat bij, komend uit het badvertrek,
Geleek op een onsterfelijke god.
Hij zette zich daarop naast Nestor neer,
De herder van het volk. Zie, ondertussen
Hadden de anderen het vlees gebraden
En, toen het gaar was, van het spit getrokken.
Ieder nam nu zijn plaats aan tafel in.
Edele dienaars wachtten hen daar op,
De gouden bekers vullende met wijn.
En toen men volop van het vlees gegeten
En volop van de wijn gedronken had,
Sprak Nestor, de Gereniër en zei:
Mijn zoons, staat op en spant de paarden in
Met lange manen, voor Telemachos,
Zodat hij aan zijn reis beginnen kan.
Dadelijk werd aan dit bevel gehoorzaamd
En spoedig stond een span van snelle paarden
Gespannen voor de wagen en daarop
Had de huishoudster brood en wijn geladen
En lekkernijen van de goede soort,
Die koninklijke prinsen gaarne eten.
| |
| |
Archeologie is niet zomaar wat in de grond wroeten als een mol. De archeoloog moet de beschikking hebben over een verbluffend groot feitenmateriaal - ontleend aan geschiedschrijvers, dichters, toneelschrijvers, filosofen - wil hij aan een kleine vondst de betekenis kunnen geven die deze werkelijk uit cultuurhistorisch oogpunt bezit. De leek, die bij de opgraving aanwezig is, ziet in zo'n geval niets. Maar de archeoloog zier de wonderlijkste dingen en soms is men geneigd te denken dat het eenvoudige werk in de archeologie, waar niemand naar taalt, minstens even boeiend is als het vinden van gouden maskers in Mykene. Zo de stukjes roestig ijzer die de Signora Zancani dicht bij elkaar in de grond vond en waarvan zij aanvankelijk de herkomst niet begreep. Maar na passen en meten bleken het een aantal Griekse ijzeren sleutels te zijn, nogal uitvoerige ijzeren constructies. En toen was het geheim voor Signora opgelost.
Het Hereion, waar zij de stukken roest gevonden had, was het pelgrimsoord van Hera, Hera werd hier vereerd als de godin van de vruchtbaarheid, men kwam haar om de kinderzegen smeken, men kwam haar ook bedanken voor een geslaagde bevalling. Men gaf de godin uit dank voor een kind, een terracotta kindje ten geschenke. En was de partus voorspoedig verlopen, dan offerde men een ijzeren votiefsleutel, zinnebeeld van de voorspoedige ontsluiting of van de hoop daarop.
Ik zit in de dalende zon. De Kentauren zijn bezig de fundamenten van een gebouwtje bloot te leggen. Het is ongelofelijk ingewikkeld, want het gebouwtje werd driemaal opnieuw gebouwd. Eerst was het archaïsch Grieks,
| |
| |
toen Lukaans, tenslotte Romeins. Men zit dus steeds te puzzelen welk fundament men nu weer onderhanden heeft, terwijl de latere bouwers dan ook nog het materiaal van de vorige gebouwen vaak in hun bouwwerk gebruikten. Wil men in dit labyrinth weg weten dan moet men natuurlijk over een ongehoorde materiaalkennis beschikken. Tolomeo, de meester onder de opgravers, krabt met een mes de aarde van het puin. Het gesteente van het fundament komt bloot. En nu is er plotseling een raadsel. In 79 na Christus had de fatale uitbarsting van de Vesuvius plaats. Ook het Hereion aan de Sele werd toen door een dikke laag as bedekt, men ziet hier overal in de hellingen van de uitgegraven gedeelten een ring van gekleurde as lopen, soms dertig centimeter dik. Als men bedenkt dat deze aslaag samengeplet zit in de bodem, dan is het duidelijk dat de hoeveelheid as die hier neerviel enorm geweest moet zijn. In feite is dan ook een van de gebouwen van het pelgrimsoord, een pelgrimshal, onder het gewicht van de as van de Vesuvius bezweken.
Terwijl Tolomeo de muur afschraapt, die nauwelijks uit de bodem omhoogsteekt, bereikt hij plotseling een gat dat hij voorzichtig met de hand uitgraaft. Er komt as uit. Maar dat is onmogelijk. Want men is, al gravend, reeds onder het niveau van de aslaag uit 79 na Christus geraakt. De laag is reeds door de werklieden verwijderd. Hoe kan er dan, op deze diepte, as van de Vesuvius aangetroffen worden. Is er ergens een fout gemaakt door de Kentauren? Zij denken na, De jongste van de twee, de Nederlandse freule geeft haar oplossing. Vóór de rampzalige uitbarsting van 79 had in 63 na Christus reeds een zware aardbeving plaats in Pompeji, in feite een waarschuwing van de aard- | |
| |
schudder, maar niemand in Pompeji begreep in die dagen deze waarschuwing, men was eenvoudig vergeten dat de Vesuvius een vuurspuwende berg was. De aardbeving strekte zich ook uit tot het Hereion aan de Sele. Is het nu niet aan te nemen dat de muur hier in 63 gedeeltelijk instortte? zodat op de plaats waar Tolomeo op dit ogenblik met zijn hand de as naarboven schept, de Vesuvius as dus in 79 in feite in het gat van een ingevallen muur viel.
Men ziet dat de archeoloog inderdaad volkomen matematisch moet kunnen denken en op hetzelfde moment beschikken moet over talloze feiten - jaartallen, gebeurtenissen in dat jaar, geschreven teksten, materiaalkennis, - het zijn maar enkele dingen. Maar bovenal moet de archeoloog beschikken over een scheppende intuïtie. Misschien dat daarom juist de vrouw, als zij overeen mathematische begaafdheid beschikt, zulk een voortreffelijk archeoloog kan zijn: omdat zij deze mathematische begaafdheid paren kan aan vrouwelijke intuïtie.
Ieder heeft nu dorst. De sjouwers werpen de waardeloze aarde in een lorrie en rijden deze buiten het opgravingsveld. Ik zit te rekenen. Maar in deze materie kan men niet rekenen. De beide Kentauren hebben een museum vol meesterwerken aan het daglicht gebracht, men zou hen kunstenaressen willen noemen die niet naar de toekomst creëren, maar naar het verleden. Zij redden namelijk meesterwerken die onherroepelijk verloren schenen en die, zonder hun tussenkomst, ook verloren zouden zijn. Elk van deze metopen is van een onschatbare waarde, als zij bijvoorbeeld door de hand van de opgravers op de vrije markt zouden komen dan was elk van hen meer waard dan een Picasso
| |
| |
en misschien meer waard dan een Rembrandt. Maar zij komen niet op de markt, zij vallen onmiddellijk bij vinding toe aan de Staat en daarom bezitten zij geen enkele geldswaarde. Niemand die er de archeoloog een cent voor geeft. Integendeel de archeoloog mag heel blij zijn als hij graven mag en hij moet dan vooral geen geld vragen aan de Staat. Die geeft geld aan allerlei estetische mallotigheden, net als in Nederland. Maar in de grote kunstwerken als de metopen van Paestum heeft een ouder wordende archeologe haar geld, haar werk, haar gezondheid, ja, haar hele leven gestoken - zonder enige andere beloning dan, nu ja, de eer...
|
|