| |
| |
| |
9 Dagboek van Paestum I
Paestum, Augustus 1962
De trein Roma-Reggio Calabria is eivol. De eersteklas-compartimenten zijn bezet door Italiaanse tweedeklasreizigers. Engelsen die er uitzien als Pickwick en Snotgrass die tot verbazing van de reiziger inmiddels eerzaam getrouwd zijn, blijven wanhopig met vrouw en kinderen op de perrons achter. Hun eersteklas-plaatsen zijn bezet door de maffia. Zelfs in de gangen is er geen doorkomen aan.
Tussen het volk in de gang staan twee kloosterzusters, zwarte Vestaalsen, onder zwarte kap. De voorste heeft sprekend het profiel van Savonarola. Dezelfde adelaarsneus. Dezelfde dwingende zwarte ogen.
De trein ratelt. De warmte mokert door de open coupéramen naarbinnen. Reizen per trein om deze tijd van het jaar is niet bepaald comfortabel. Men kan beter vliegen. Maar nu wij langs de Golf van Salerno rijden, kijkt iedereen verzaligd naar het water. Men kijkt alsof men drinkt.
Wij glijden door de vlakte van de Sele. Wij naderen Paestum. De conducteur graaft zich als een mol door de mensenmenigte. Hij waarschuwt mij dat ook ik moet beginnen te graven, wil ik bij Paestum de uitgang van het compartiment bereikt hebben. Hoe moet dat met mijn bagage. Geen nood, die zal men mij vanuit de trein aanreiken als ik eenmaal op het perron sta. Ik roep luidkeels:
| |
| |
permesso! gepermiteerd? Er komt geen beweging in de mensenmassa. Ik zal eerst Savonarola opzij moeten duwen, maar dat kan ik niet, zij is een vrouw en nog wel een kloosterzuster. Savonarola echter ziet mijn moeilijkheden. Zij wrikt met een stok, die zij hanteert als een breekijzer, de mensenmassa voor mij open.
De trein vertraagt. Ik vorder. Als hij stopt heb ik juist de deur bereikt. Bereidwillige handen laten mijn valies uit het coupéraam omlaag. Ik sta in Paestum, de stad van de rozen. Voor de derde keer in mijn leven. Ik heb een gevoel alsof ik thuiskom. Een vlieg die voor de derde maal in de honingpot afdaalt zegt tegen de andere vliegen: dit is mijn honingpot.
Er staat een taxi voor het station. Er was er voorheen geen. Voorheen moest ik mijn zware valies drie kilometer lang door de brandende zon voortslepen langs de voorchristelijke stadsmuren van Paestum. Ik werp mij op de taxi en vraag de chauffeur mij naar de albergo Torre te rijden. De albergo heet zo naar de Saracenentoren die als een geweldige stenen peperbus voor zijn deur staat. De propretario en zijn vrouw herkennen mij, er is niets veranderd sinds jaren geleden. Zij is weer zwanger als toen - Hera, godin van de vruchtbaarheid, zwaait hier nog de scepter. Waar zouden al die nieuwgeboren kinderen vertoeven?
Ik krijgt een kamer op de zeekant. Niet dat de zee duidelijk te zien is, er ligt een minuscule duinenrij met veel laag pijnhout en bloeiende mirten tussen het hotel en de zee. Slechts naar het zuiden is een stuk blauw water zichtbaar boven de groene toppen der jonge pijnbomen. Het is de Golf van Agropoli.
| |
| |
Juist onder mijn kamer stroomt de Sasso, die ook reeds vijfentwintig eeuwen geleden langs de stadsmuren van Paestum stroomde. De ganse dag wassen vrouwen en jonge meisjes wasgoed in de stroom, slaan het uit op platte keien, handelen precies als Nausikaä en haar meisjes.
Toen greep Nausikaä de blanke leidsels
En met de zweep bracht zij het span op gang;
Daar was getrappel nu van ezelshoeven;
De dieren stapten voorwaarts en gestadig
Trokken zij haar en trokken ook het wasgoed;
Haar meisjes liepen met de wagen mee.
Zo kwam men aan de lieflijke rivier.
Waar bekkens waren om het goed te wassen:
Die liepen steeds weer vol met stromend water;
Hoe vuil het goed ook was, daar werd het schoon.
De meisjes spanden eerst de ezels uit
En dreven hen de zoete klaver in;
Dan droegen zij, met armen vol, de kleren
De wagen uit en naar het donker water.
Stampten hen met de voeten in de kuilen
En werkten met z'n allen om het hardst.
Nadat het vuil eruit was weggespoeld,
Legden zij alles op een rij langs zee,
Daar waar de golfslag 't kiezel pleegt te zuivren,
Wanneer hij spelend voortrolt over 't strand.
Er wordt gezongen, gebabbeld en gescholden bij het werk. Paestum telt vele mooie wasvrouwen, de Sasso weerspiegelt hen gaarne. De Sasso werd overigens eenmaal de ondergang van Paestum. Toen de kust hier verzakte, verzandde de Sasso en herschiep hij de vlakte van Paestum
| |
| |
in een moerasgebied. Het vochtige kindschap werd het broeinest van de malaria-mug. De mug en zijn gevreesde ziekte dreven de bewoners uiteindelijk de stad uit, de bergen in. Vandaag is de Sasso weer een smalle, wilskrachtige, snelvlietende rivier, met water zo blinkend en doorzichtig als bergkristal. De kristallijnen beek van landman-dichter Poot.
Ik houd de taxi aan. Een goed begin is het halve werk. Ik laat mij naar het museum rijden, ik heb een brief uit Rome bij mij voor directeur Pellegrino Claudio Sestieri met het verzoek of hij mij aan een goede gids wil helpen voor een gedetailleerd bezoek aan het Hereion. Het Hereion is het heiligdom van Hera aan de monding van de Sele, twaalf kilometer ten noorden van Paestum. Twee jaar geleden bezocht ik de ruïnes ook op een dag in Mei, vond er niemand, alleen fundamenten van tempels temidden van akkers. Er wordt nog steeds gegraven door Signora Zancani. Deze moedige archeologe graaft er nu reeds vijfendertig jaar. Zij heeft aan de monding van de Sele de prachtige metopen te voorschijn gebracht, die de trots van Paestum zijn.
Waarom het Hereion mij zo trekt? Ik weet het niet. Misschien omdat het Hereion in Argos, waar Agamemnon de Griekse aanvoerders samenriep, in zijn grootse verlatenheid zo'n diepe indruk op mij maakte. Ik begeef mij naar de cipiers die in de hal van het museum zitten. Ik vraag directeur Sestieri te spreken, geef een van hen de brief. Directeur Sestieri is sinds twee jaar niet meer hier. De brief is waardeloos. Of ik dan de nieuwe directeur niet te spreken kan krijgen. Ja, - maar men trekt een verbijsterd
| |
| |
gezicht. Ik begrijp het. De nieuwe directeur houdt zijn siësta.
Nu grijpt mijn chauffeur in. Ik wil de opgravingen van Signora Zancani zien, merkt hij op. Of ik weet dat een Nederlandse archeologe haar assisteert. Signora Stoop. Freule Stoop, roep ik uit. Dit is nu wat een archeoloog ‘met zijn neus in de scherven vallen’ zou noemen. Als Freule Stoop hier graaft, heb ik geen museumdirecteuren meer nodig. Wij zijn goede vrienden sinds wij, twee jaar geleden, met de Signora van Dam van Isselt de Grot van Tiberius bezochten.
Ik spring weer in de auto. Enea - de chauffeur van de wagen draagt de naam van Virgilius' held Aeneas - rijdt mij door de vlakte van de Sele. Ik herken het opgravingsgebied van een vorig bezoek. Mieren met korven op hun rug lopen in de verte door de geblakerde velden en legen de inhoud in een lorrie. Temidden van de opgravingen staat een rijzige vrouw, met een bronskleurig gezicht doorgroefd als de kleitabletten uit Mykene met een antiek schrift. Lineair A? Lineair B?
Zij kijkt mij vragend aan van onder een immense strohoed. Ik zeg haar dat ik de Nederlandse freule zoek. De Nederlandse freule is naar Rome, zegt zij, haar nieuwe wagen ophalen. Misschien is zij vanavond terug in Paestum. Of ik een bericht wil krabbelen op een kaartje. Dat doe ik. Cara... schrijf ik. Het hoeft niet in het Italiaans, zegt zij nuchter. Het kan ook in het Nederlands.
Zij staat rotsvast op de grond in ruiterslaarzen. Een sigaret in de mondhoek. Een goed en geestig gelaat. Dertig metopen - enorme van beeldhouwwerk voorziene blokken - haalde zij hier uit de grond. Metopen met het schoonste
| |
| |
archaïsche beeldhouwwerk tot nu toe aan de Middellandse Zee gevonden. Dertig jaar geleden begon zij te graven. In een het van stro. Temidden van wat vissers aan de mond van de Sele. De brandende zon trotserend. Geen stuiver verdienend, natuurlijk. Haar eigen geld daarentegen en al haar energie in de opgravingen stekend. Malaria krijgend in een gebied dat toen nog vergiftigd werd door de malariamug. Wat een vrouw. Deze langzaam grijs wordende maar onoverwinnelijke amazone.
Enea rijdt mij door het stofgoud van de zonsondergang naar de albergo Torre. Hij vertelt mij hoe hij aan zijn naam komt. Zijn vader was aan de spoorwegen in Palinuro honderd kilometer van hier naar het zuiden. Daar sloeg immers de stuurman van Aeneas, Palinurus, overboord. Vandaar dat de kaap daar nog altijd Palinuro heet.
Of hij mij er eens heen mag rijden, vraagt Enea voorzichtig. Hij zal het doen voor schappelijke prijs. Hij heeft wel begrepen dat ik schrijver ben. Dat ik een boek schrijf over Paestum.
Over Paestum schrijf ik niet, zeg ik. Ik schrijf een boek over Odysseus in Italië. Daarom bezoek ik alle plekken die Odysseus aandeed op zijn tocht. In Aeneas echter ben ik niet geïnteresseerd. Noch in zijn stuurman.
Ik hoor Enea denken. Zijn hersens werken op volle toeren. Dan zegt hij langzzam: professore, mij staat zoiets bij - ook Odysseus was in Palinuro. Laat mij eens zien. Ja zeker. Hij luisterde naar de Sirenen. Hij wilde naar de Sirenen toe. Maar een van zijn makkers belette hem dit. Odysseus sloeg hem dood. Het lijk dreef later aan bij Kaap Palinuro. Schurk, denk ik. Maar hoe snel en knap verzonnen. Hoe
| |
| |
heette deze makker van Odysseus? vraag ik. Perimedes of Eurylochos?
Ik ben er niet geheel zeker van, professore, antwoordt Enea. Mij dunkt, wat zei u, Perimedes? Juist, die moet het geweest zijn.
Schurk, denk ik nogmaals. Als ik rijk was en ik kon mij een chauffeur aanschaffen, dan koos ik jou als chauffeur.
Ik moet in ieder geval niet te Palinuro zijn, zeg ik. Wel wil ik mijn opwachting maken bij de Madonna van de Granaatappel, die in de bergen achter Paestum woont. Maar als het zover is zal ik je waarschuwen.
Haastig ontdoe ik mij, in het hotel, van mijn officiële kledij. Trek mijn badbroek aan (mijn kostbaarste stuk bagage) en wandel door de bossages naar zee. Er staat een flinke branding. De zee trekt. De zee geselt. Maar hij geselt de moeheid weg. Het strand is wit hier. Achter het strand loopt een lage rij duinen. Niet veel meer dan een poging. Maar duinen zijn zeldzaam in Italië.
Hier landden de Amerikanen in September '43, de zee was een en al schip, men ging Salerno veroveren. Het gelukte. Twaalfduizend man lieten hier het leven. Er is geen spoor meer zichtbaar van de slag. Als ik terugwandel naar de albergo passeer ik de Camping. Er is juist een bus Duitsers binnengekomen, zij hebben hun tenten opgezet, in het broeierige donker zien hun tenten er, met hun verlichting, uit als kerststallen op een zomernacht. Een groepje Duitsers verlaat het terrein, de Italiaanse portier die Duits geleerd heeft, in een kamp van de Russen, roept, groetend: Gute abend Deutsches Volk. Niet slecht. Hilariteit bij de Duitsers. De Duitsers vormen, waar ter wereld
| |
| |
ook, altijd een volk. Men hoort hen luide redenerend, verloren lopen in de nacht. De betogen blijven met Umlaut en al in de lucht hangen. Als Kundgebungen.
In de morgen naar de tempels gewandeld langs de stadsmuur. Een weg geflankeerd door bloeiende oleanders. Rose en witte. De terugkeer, in de brandende zon, is heel wat zwaarder. Hoe vaak ben ik deze weg nu reeds te voet gegaan. Hoe vaak zal ik hem nog gaan. Hoeveel kilometer heb ik reeds afgelegd om Odysseus te volgen. In vliegtuigen, treinen, schepen. Naar Italië. Naar Sicilië. Naar Griekenland. Weer naar Italië. Weer naar Griekenland. Naar Klein-Azië. Nu weer naar Italië. Dertigduizend kilometer? Voor ik de cyclus Odysseus in Italië, Odysseus in Griekenland, Odysseus in Klein-Azië voltooid zal hebben komen er nog wel twintigduizend bij. Hoeveel zouden er daarvan te voet zijn afgelegd? Tweeduizend? De kruizemunt geurt. De nimf Mentha die door Hades wordt vertreden.
Even de tempels van Paestum gegroet. De Poseidontempel, de Basilica, de Cerestempel. Geen van de drie tempels draagt een juiste naam. De namen berusten op misverstanden. Vroegere oudheidkundigen dachten dat de Basilica een wereldlijk gebouw was - maar in werkelijkheid is de Basilica een Heratempel. De tempel ernaast noemden zij de Poseidontempel omdat zij meenden dat in een stad, die aan Poseidon was toegewijd, toch zeker een tempel van Poseidon moest staan. Er is nooit een Poseidontempel in Poseidonia gevonden noch in de onmiddellijke omtrek. Ook de zogenaamde Poseidontempel bleek een Heratempel
| |
| |
te zijn. Latere archeologen vonden de putten bij de tempels, waarin men de votiefbeeldjes, waarmee men op den duur geen weg meer wist, in grote getalen begroef. Deze sacrale afvalputten bevatten bijna uitsluitend Herabeeldjes. Slechts de derde tempel is niet aan Hera toegewijd. Doch ook niet aan Ceres. De Cerestempel is een Pallas Athenetempel. De meest aanbeden godin van Poseidonia was dus Hera. Aan haar ook was het geweldige pelgrimsoord, het Hereion, aan de monding van de Sele gewijd. Hoe de Heraverering in en rond Paestum zulk een vlucht kon nemen zal wel voor altijd een onoplosbaar raadsel blijven. Hera werd hier onder verschillende verschijningsvormen vereerd. Als godin van de liefde. Als godin-beschermster van de paarden. Als godin van de vruchtbaarheid, kinderzegen en voorspoedige bevalling. Men zou de veelheid van haar verschijningsvormen enigszins kunnen vergelijken met de veelheid van gestalten waaronder de Madonna in de Italiaanse kerken voorkomt. Als de Onbevlekt Ontvangene, als de moeder van Jezus, als de Lieve Vrouw van de Zeven Smarten, als de Genezende uit Lourdes, enz. De overheersende verschijningsvorm, waaronder de blankarmige godin hier vereerd werd, moet wel die van de godin van de vruchtbaarheid geweest zijn.
De Basilica en de Poseidontempel - de beide Heratempels - zijn ook nu nog ware tempels der vruchtbaarheid. Er nestelen ontelbare mussen, in zuilen, kapitelen en architraven. Overal waar de tijd zijn tand in het gesteente heeft gezet huist een mussenpaar. Als men stil in de tempel zit verandert deze allengs in een geweldige Aeolusharp van mussengetjilp. Ik heb de nesten niet kunnen tellen
| |
| |
maar het zijn er alleen in de Poseidontempel ongetwijfeld meer dan honderd. Dwalend tussen de zuilen van de tempel vond ik drie jonge mussen, die in de gevaarlijke leeftijd van hun eerste vlieguren waren. Angstig piepend doken zij weg in de spleten van het plaveisel. Heel merkwaardig is dat twee jaar geleden in Mei, dezelfde tempel omwolkt werd door roetzwarte vlagen kraaien, waarvan er sommige in de tempel nestelden. Zouden kraaien en mussen elkander afwisselen? Elkaar verdragen doen zij niet. Misschien heeft de Superintendent een einde gemaakt aan de hegemonie der kraaien, omdat deze de tempel waarschijnlijk te zeer bevuilen.
Tegenover de Cerestempel koop ik - bij de enige krantenverkoper van Paestum - een krant. Ik lees dat ik gisteren op tijd uit de sneltrein naar Reggio Calabria gestapt ben. Vlak voor Reggio Calabria is de trein gedeeltelijk ontspoord. De machinisten waren niet gewaarschuwd dat een stuk baanvlak tussen Villa San Giovanni en Catona vernieuwd werd, de spoorwegwerkers waren daar bezig nieuwe onderleggers aan te brengen, onder de rails, zij raakten over het tijdschema, zij gebaarden nog frenetiek tegen de machinist, Salvatore Russo, deze remde wat hij kon, maar te laat. Twee rijtuigen ontspoorden. Geen doden gelukkig. Wel een tiental gewonden. Savonarola misschien, de kleine wilskrachtige non. Ze zal het kunnen dragen. Treinongelukken zijn agendapunten op dit ogenblik in Italië. De Italiaanse spoorwegen zijn dan ook het mikpunt van de Italiaanse kritiek.
Wat is veilig reizen? De dood die een verbaasd gebaar maakt naar de tuinman in de rozentuin. Deze waant zich
| |
| |
bedreigd, vraagt zijn heer een paard en vlucht spoorslags naar het verre Ispahaan. Als de heer later de Dood ontmoet en hem vraagt waarom deze die morgen zijn tuinman bedreigd heeft, antwoordt de Dood dat hij hem helemaal niet dreigde; hij maakte slechts een verbaasd gebaar omdat hij de tuinman die hij des avonds op zulk een afstand in Ispahaan halen moest, diezelfde morgen nog hier, in de rozentuin, zag.
|
|