Ik zit tussen de tonnen geklemd en denk: water! Ik rek mij uit en kijk over de rand van de ton naast mij: het water rimpelt, spettert en kolkt. Vissen, grote en kleine zijn snel ondergedoken naar de bodem van de ton. Daar verdonkeren zij tot een wriemelend kluwen. Ik kijk in de tweede ton. Drie grote vissen zwemmen voornaam langs de duigen. Zij schrikken even, maar hervatten dan aarzelend hun eentonige route. Zij hebben zwarte schubben, met hier en daar gouden er tussen. Ik schep een hand water en drink. Voornaam zakken de vissen dieper de ton in en hervatten daar hun altijd eendre levenstaak: zwemmen. Het water smaakt niet en ik dommel in tussen de tonnen met levende vis.
De karrevoerder heeft in een klein bergdorp tussen Terracina en Gaeta stilgestaan. Ontwakend kijk ik in een zeer ruig gezicht, dat grinnikend zegt: porca misera, jìj kunt slapen! Ik begrijp hem niet, maar als hij naar de kar wijst en ik omkijk zie ik dat alle tonnen al afgeladen zijn behalve de twee waartussen ik slapende geklemd hang. Ik zeg: si! geeuw, zeg weer: si! Dan denk ik: hij lijkt een piraat, hij zou een kleinzoon van Neptunus kunnen zijn. Samen tillen wij de twee laatste tonnen van de kar.
‘Wijnhuis’ staat er geschreven boven de deur waarvoor de kar staat en ‘Handel in levende vis - Guiseppe Valdi.’
‘Dat ben ik, Guiseppe Valdi’, zegt hij, als hij ziet, dat ik het opschrift lees. Hij trekt het kralengordijn van de ‘Trattoria en handel in levende vis’ open en nodigt mij met een handgebaar uit om binnen te treden.
Dit is dus het rijk van Neptunus of, zo men wil, van Guiseppe Valdi, achterkleinzoon van Neptunus. In alle hoeken staan tonnen met vis en tonnen met wijn. Onder het raam bevindt zich een aquarium van grote afmeting vol wit water en groot-ogige vissen. Heeft deze ruige Neptunus iets van