signore, het goed maakte. ‘Er zitten veel wespen in de peren dit jaar’, merkte pastoor Leonardo op. Met zijn priesterschoen vertrad hij een peer waaruit de gele achterlijven der wespen wrongen.
‘Maar u bent onze gast nietwaar’, vervolgde hij, ‘indien u tenminste voor lief wilt nemen wat de schamele pot hier schaft.’
Wij kwamen overeen dat ik eerst een kijkje in Torre Vecchia zou nemen en dan wanneer de kerkklok twaalf uur luidde, aan tafel zou aanzitten.
Het plein lag blakende in de hitte en de kleine keitjes splinterden het licht terug. Maar ergens aan de overzijde, bij de pomp, lag een kleine trattoria. Ge begrijpt wel wat dat betekent bij zulk een hitte het dorp bezichtigen. Dat is zoveel als de wijn bezichtigen. In zulk een donkere trattoria hangt altijd een vochtige wijngeurige sfeer. Daar zitten de mannen die in graan doen dan samen. Die het zaaien en maaien staan onzichtbaar verloren in de laaiende velden rond het dorp. Maar de graanhandelaars zelf kaarten en dobbelen tussen de reusachtige tonnen en laten zich de paarse wijn gul door elkander inschenken.
Holland, dat is een aparte sensatie. Er scharrelt niet iedere dag een Hollander binnen tussen de wijnvaten van Torre Vecchia. En een liter meer of minder dat is niet gemorst. Tenslotte, Holland doet ook in graan...
Als de gulle schenker dat tenminste weet en niet voor de zoveelste keer vraagt waar mijn klompen gebleven zijn. En of de trekschuit van Edmondo de Amicis nog loopt tussen Haarlem en Amsterdam. Dan kan ik hem overigens van inlichtingen voorzien. Ik vertel hem van de zeilschepen die nog varen en de molens die nog draaien. Neen geweren hebben we niet. Wij hebben hellebaarden! Maar het geld, Signore, is er van klinkklaar goud. Gouden dukaten en gouden Carolussen, zo heet het. De huizen zijn zo schoon dat men geen spiegels nodig heeft, maar zich kamt voor de tegels.