Vijfde couplet: een dag later. Dezelfde mensenmenigte staat rondom het huis. Het gaat van mond tot mond: oom Pelegrino gooit niet zomaar met stenen, hij gooit stenen die nooit eerder op aarde zijn aangetroffen. Zij hebben een onschatbare waarde. Reeds moeten er drie Napolitaanse juweliers bij Antonio in huis geweest zijn. De eerste bood duizend gulden voor één steen. Een tweede het dubbele. De derde liet Antonio een schriftelijke verklaring tekenen waarin deze verklaarde alle gevallen stenen en alle stenen die nog zouden vallen aan hem te zullen leveren tegen een ongehoord bedrag.
U kunt in een hoek van dit vijfde tafereel, naast de gapende menigte, de drie juweliers gemakkelijk onderscheiden. Onberispelijk gekleed, veel brillantine in het haar, gitzwarte sluwe ogen.
Zesde en laatste couplet: dezelfde menigte, in spanning wachtend op een nieuwe steen, die uit de hemel valt. Daar komt hij.
‘Ik heb hem het eerst gezien,’ schreeuwt Guiseppe, ‘dus is hij van mij!’
‘Neen,’ schreeuwt Carlo, ‘ik zag hem eerder dus is hij van mij!’ Handgemeen tussen de toekomstige rijkaards. Handgemeen dat snel uitgroeit tot een ware handgemeenschap.
Vanzelfsprekend zijn wij voor u naar de Marechiallo gegaan. Hij heet Marechiallo de Spirito en hij is de commissaris van politie van de meest nabijzijnde politiepost.
‘Wat is uw mening over dit fenomeen, Marechiallo de Spirito?’ hebben wij hem gevraagd. ‘Gelooft u dat het de vendetta van oom Pelegrino is?’
‘Een vendetta is het wel,’ zegt Marechiallo de Spirito. ‘Iemand wil zich op Antonio Perone wreken, waarom,