heremieten. Zij zijn in het bezit van de hoger gelegen abdijkerk op de top van de berg. Een ijzeren trekbel. Een muisgrijze heremiet deed open, in een verschoten pij, een vergeeld koord rond de lenden. Maar zijn blozend gezicht en lichtblauwe ogen waren zo gestolen van een middeleeuws fresco. Wij vroegen of wij de Sint Silvester mochten zien, het stenen bed waarop paus Silvester eens als heremiet sliep en de verschoten fresco's aan de muren.
De lachende monnik ging ons voor als een klipgeit naar de top van de Soracte, een sleutel groot als die van Sint Pieter half in zijn mouw. Het abdijkerkje zelf was de eenvoud zelf, zo op het oog aan de buitenkant niet meer dan een grote stenen schuur.
De fresco's en het stenen bed van Silvester hebben wij helaas niet gezien. Want het slot van de abdijkerk was kapot. Hoe de heremiet ook met de sleutel het slot bewerkte en dat deed hij met zulk een kracht dat wij vreesden dat hij zijn arm uit zijn lichaam zou draaien, de oude houten deur bleef dicht. Maar heremieten zijn steeds vriendelijke lieden, hij probeerde het steeds opnieuw - ofschoon hij wist dat het slot reeds lang kapot was - men zag zijn gebarsten en zwetende nekvel rood worden als een rode ondergaande zon in zee. Oeroude kerkjes als deze hebben nauwelijks ramen, alleen maar spleten en kijkgaten. Door een dezer kijkgaten hees de vriendelijke heremiet zich omhoog om te zien of men door zulk een gat toch nog iets van het inwendige van de kerk zou kunnen aanschouwen. Hij hing daar, laag boven de grond, een muisgrijze lappenpop, half verdwenen in de muur, zich immer dieper in het steen gravend. Straks zou hij bekneld zitten als een mol in de klem. Maar gelukkig, hij kwam weer tevoorschijn, even blozend als altijd, een kop op een fres-