Aristoteles waren goede eters. Ze genoten van een goede maaltijd en een goede wijn. Hitler daarentegen was een slechte eter. Bij het zien van gebraden vlees of gebakken vis liep zijn gal reeds over. Hij had zulk een verachting voor de maaltijd dat hij ook de eetlust der andere disgenoten trachtte te bederven. Daartoe hield hij, tijdens de maaltijd, zijn verschrikkelijke tafelredes, waarin hij alleen aan het woord was en waarin hij zijn gal uitstortte over de gehele wereld. De slechte eetlust van Hitler heeft de wereld meer leed berokkend dan alle sprinkhanenplagen der wereldgeschiedenis bij elkaar.
Grote mensen zijn in de regel ook goede eters. Om er enkele met name te noemen: Bach, Luther, Titiaan, Goethe, Rossini. Maar bekijk nu de magen eens van de grote pessimisten; Schopenhauer, die dat sombere beeld van de wereld schiep waaronder wij nog steeds leven. Nietzsche die met zijn geschriften de wegbereider was van het fascisme. Beiden hadden een slechte spijsvertering. Zij hadden een maag- en een leverkwaal.
Er is een verschil tussen zich rondeten, gelijk een wereldbol en met verstand en goede smaak genieten van zijn dagelijkse maaltijden. Er bestaat niet het minste bezwaar tegen het feit dat iemand van zijn maaltijden een verfijnde cultuur maakt. Want wie dit doet verkwikt meer nog dan zijn lichaam zijn geest. Er zijn mensen die het beschamend vinden wanneer men zoveel werk maakt van het eten, doch die in de grootste gemoedsrust veertig sigaretten per dag roken.
‘Ik graaf me mijn graf met mijn vork,’ zei Maurice Edmond Sailand Curnonsky, de grootste gastronoom die Frankrijk in deze eeuw gekend heeft. Het bleek een gezonde bezigheid, deze grafgraverij. Toen hij tachtig werd boden tachtig eethuizen van Parijs hem hun meest