welijk omga met mìjn engel dat komt zo vanzelf, op de lange duur.
En zo sta ik naast hem voor de scheve toren van Pisa. Het is heerlijk in de zon. Ik zie met welgevallen naar hem. Hij is geen jongen en hij is geen meisje, hij is engel. Maar soms lijkt hij verdacht veel op een meisje. Zo ook nu. Er hangt een witte voile over zijn gezicht. Waar heeft hij die nu weer vandaan?
‘Doe die voile van je gezicht, engel!’ zeg ik ‘Je lijkt wel een meisje en je brengt me nog in verleiding. En daarvoor heb ik je niet gekregen.’
Met zijn spitse vinger - hij heeft El Greco handen - raapt hij de voile van zijn gezicht en blaast haar de blauwe ruimte in. Daar wordt de voile een witte duif die zich voegt bij de andere duiven op het plein. Dan haalt hij, een beetje verongelijkt, de schouders op.
‘Laat je vleugels niet zien, stommerd!’ roep ik uit. ‘Wat moeten de toeristen wel denken!’
Maar de toeristen hebben het gezien. Ai mij, de toeristen! Zij lopen allemaal schuin over het plein. Komt ervan als je de scheve toren van Pisa recht wilt zien. En zij hebben ook bemerkt dat mijn engel een duif blies. Mijn god, ik zie het al gebeuren. Direct grijpen zij mijn engel nog bij zijn El Greco handen. Nu weet ik ineens hoeveel ik van hem houd.
‘Stommerd,’ sis ik, ‘waarom heb je ook je vleugels laten zien! En dat kunstje met die duif!’
Hij kijkt mij geschrokken aan. Maar reeds is een van de scheeflopende toeristen hem genaderd en probeert met een wandelstok zijn vleugels uit zijn kleed te lichten. ‘Vlug,’ zeg ik en ik ren met hem het plein over, recht naar de scheve toren van Pisa.
‘Godlof,’ zeg ik, als we de schemerige deur doorrennen en de draaitrap voor ons ligt.