Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] De eendracht van het land Nu zoekt geen adders in de voorjaarswei En treedt niet, wat u vreemd klinkt, met den voet; Het gouden maal der vrijheid smaakt te zoet Dan dat men het vergalt met twistgeschrei. Zoo menig woord het werd betaald met bloed, Dat niet verstaanbaar is voor u en mij; Verwerpt het daarom niet uit hoovaardij, Maar open voor den naaste uw gemoed. Een god regeert waar de tiran verzwindt En 't volk zich niet verduikt bij zijn gemis, Maar zich op de eendracht van het land bezint, En zingend aanzit aan denzelfden disch, Die buigt onder den zoeten room en 't brood, Gedoopt in het herrijzend morgenrood. Vorige Volgende