Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 223] [p. 223] Vrede Gelijk het lichaam van den man herleeft Onder het zacht en ongebreideld streelen Van de beminde vrouw, wier handen spelen Over hem, als over een harp die beeft - Zoo trilt mijn naakte ziel over haar heele Wezen, nu, door geen knechtschap meer weerstreefd, Ze u, vrede, als minnares gevonden heeft, Die over al haar zinnen haar doet kweelen. Naakte godes, liefste mij der godinnen, Gij maakt van den geknechte weer een god; Grootsch en meesleepend wordt het menschenlot In 't zoete hol van uw warme beminnen. Ach, voor het eerst sinds jaren dwinglandij Slaat mijn hart tusschen uw twee borsten vrij. Vorige