Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] De pantsers En 't scheen of gansch de open blauwe aether kreunde Dien stillen uitgestreden voorjaarsmiddag, toen De pantsers binnenreden onder 't olmengroen, En wij schier zinloos van geluk uit 't venster leunden; De Alpen van grijs staal, waarop de krijgers steunden, Gestroomlijnd en gehelmd - een machtig visioen - Als nieuwe goden liggend in een bloemfestoen Op hun gebogen armen, terwijl de velden dreunden. ‘IJsbergen van metaal, doorploegt de Duitsche landen, En roeit het norsche volk van de tirannen uit Met wortel en met tak; verplet de dwingelanden Onder uw stalen hiel, gelijk een giftig kruid.’ Zoo steeg uit aller hart eenzelfde felle bede, En zeeg als bloesem rond de ploegen van den vrede. Vorige Volgende