Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] 't Oorlogsrumoer 't Oorlogsrumoer is tot mijn hof gekomen: 't Kanon brult zijn metalen keelgat heesch; De lucht is stoffig van geluid. Ik lees Horatius' Carmina onder de boomen. En 't is of in een gouden net van droomen Wij ons verstrikken kunnen, nu de vrees Haar intocht zeker waande. Vink en mees Fladdren vreesàchtger door de bloemaromen. Een appelbloesem dwarrelt neer en kust De bladzij waar de dichter zegt te drinken, Slurpend den wijn; òp fladderen de vinken, Door weer een grauw van de' einder verontrust. Oorlog, natuur, verlede', o lichte lent', Vinden elkaar in een subliem moment. Vorige Volgende