Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 211] [p. 211] Gij zijt zoo warm van hart Gij zijt zoo warm van hart wanneer het bed gespreid, De blinden dichtgedaan en 't huis is toegesloten; Gij zijt een voorjaarsboom vol onverwachte loten Van blinde donkre drift tot diepste schuchterheid. En als ik in den nacht uw zachtheid heb genoten, Weet ik vaak 's morgens niet, wat mij 't meest heeft verleid; Misschien uw borsten wel, die burcht van teederheid, Zij zijn zoo week en warm, de door uzelf ontbloote. Ik ben aan u verslaafd, als aan een minnedrank, O teeder ornament, o welig borstenpaar; De roosjes op uw duin staan wieglend naast elkaar Als verweg uitgebot, maar van dezelfde rank. En 'k droom zoo gaarne voort, na 't woeden van de zinnen, In 't dal rozemarijn tusschen de heuveltinnen. Vorige Volgende