Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Kleine Marleen Kleine Marleen, straks kom ik bij u slapen, Een dronkaard zonder drank, een halfontzinde, Een krijgsman, maar gij zult geen krijgslist vinden; Want tegen uwe zachtheid is geen wapen. Bij u ben 'k weer als een dier bloode knapen, Die niet goed weg weten met het beminde; 't Is of hun kussen als de sneeuw verzwinden, 't Is of de bloesems smelten, die zij rapen. Zij minnen goddelijk, maar in den droom; En 't ochtendlicht heeft hun niets na te laten Dan amoureuze ijlheid boven mate, En 't zoete parfum van uw lijfsaroom. Zij tellen aan de blaadjes der margriet: Zoo was het - tellen zij - zoo was het niet. Vorige Volgende