Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Mulieri meae Gij zijt als ik: een vreemdeling op aarde; Ik ben als gij: tot geen beheer bekwaam. Een noodlot dreef ons in hetzelfde haam, En wat elk najaagt heeft voor ons geen waarde. Liefste, wij bei zijn wel twee wildbesnaarden, En toch klinken wij wonderlijk tezaam, Al treft de wereld ons met hare blaam, En weet geen, zoo wij zijn, ons te aanvaarden. Het is ons vaak zoo schamel droef te moede Als zwervers die verjaagd zijn van een feest, En in den nacht kruipen wij vaak bevreesd En duchtend bij elkander voor de roede Der goden, die hun lievelingen slaan: Ik, Lohengrin en gij, de poovre zwaan. Vorige Volgende