Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Invitation à la valse Zilveren dag, waarin de merels slijpen Hun liedren op den wetsteen van 't azuur! Ik ben weer kind aan huis, moeder Natuur, En 'k laat mij in de zon tot verzen rijpen. Rijmen hangen als bloesems voor het grijpen, - Tot een meloen zwelt het namiddaguur Vol roze sap van louter vloeibaar vuur; Die minnares laat zich den boezem nijpen. Ai, Muzen, met uw achttien rappe voeten, Die 't wijnvat treden van de poëzij, Heft vrij uw kuiten uit de voorjaarswei, Zij geuren nog naar Pieria, de zoete; - Acht niet den dauw, die in de bloemkroon perelt! De dichters zijn de moeders van de wereld. Vorige Volgende