Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Het lam Iedere lente voel 'k mij weer alleen En als bij voorbaat uit den kring verraden, Den warmen, der Natuur. Niets kent genade. Zelfs 't lam niet dat zoo wit is en sereen. De zon schijnt door zijn kleine ooren heen Binnen der schelpen holle rozebladen; Zijn blaten is een schreiende aubade, En 't klinkt als uit een tulen wieg 't geween. Dichter, schreit het, probeer ons te beschrijven En bij uw roze weemoed in te lijven, Maar tracht niet zoo te leven als wij 't doen: Zoo zorgeloos, zoo mild, zoo om het even; Want dat is zelfs den dichter niet gegeven, Al koos zijn hart ook 't voorjaar tot seizoen. Vorige Volgende