Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] In het rampjaar, I Ik zit alleen in lompen en verdriet, Naakt op de vaalt, tusschen de vogelkelen: Een instrument, waarop de Muzen spelen Naar willekeur, als stormwind op het riet. Al naargelang, al naargelang ook niet Zij hare luim over mijn ziel verdeelen, Zoo zing ik. - En de regen hecht zijn vele Parelen aan de snaren van mijn lied. En zie, zij komen badderen en twisten Mijn vrienden, aan de vaalt, over mijn lot, Niet wetend, dat een onbekende god In mij gelijk een storm wil zijn geboren, En zulks niet achtend ook, àls zij het wisten, Want smaad is al het goddlijke beschoren. Vorige Volgende